PAR. 1. BELEIDSSECTOR ALGEMEEN BEHEER. A. Algemene aspecten van het beleid. De heer Bijkersma: Ik wil nog wat nader ingaan op het gestelde in vraag 2, vooruitlopend op de be handeling in de raad van de nota beleidsuitgangspunten hieromtrent. U stelt dat het beleid ten aanzien van de genoemde groepen in die nota zal worden neergelegd. Ik wil erop aandringen dat in deze nota ook wordt uiteengezet hoe men tot de hantering van het begrip "zwakkeren" is gekomen en voorts wie daartoe behoren. Ik vraag mij namelijk af of bij voorbeeld iemand die met pensioen is tot de zwakkerei behoort en of een groep als de schoolverlaters tot de zwakkeren moet worden gerekend, terwijl het aan de andere kant de vraag is of de gehandicapten niet juist wel onder deze categorie dienen te vallen. Mijns inziens zal in de nota zeker moeten worden aangegeven van welk uitgangspunt bij de kwalifice ring "zwakkeren" moet worden uitgegaan. In de beantwoording van vraag 2 mis ik dat. De heer Boelens: Wat ik wil zeggen betreft eveneens vraag 2. U rekent blijkens uw antwoord ook dt groep culturele minderheden tot de zwakkeren. Naar aanleiding van de vraag naar de samenhang tussen de beleidsonderdelen betreffende deze groepen noemt u een aantal plannen in het kader waarvan het beleid op dit punt wordt bepaald en een afstemming van de verschillende onderdelen op elkaar plaats vindt. Op provinciaal niveau is thans een procedure gestart met betrekking tot de subsidieverordening voor het provinciaal cultureel plan voor Friesland; de concept-verordening is inmiddels uitgegaan. Het provinciale plan voor het sociaal-cultureel werk zal in de eerste plaats een steunfunctieplan zijn. In de nota wordt evenwel ook het volgende geschreven: "Het is echter ook niet uitgesloten dat de provincie daarnaast nog een beperkt plan voor sociaal-culturele activiteiten zal vaststellen. Dat zal echter a 11 eer gebeuren als sociaal-culturele activiteiten gesubsidieerd moeten worden die, wat hun aard en spreiding betreft, bij voorbeeld ten gevolge van een betrekkelijk kleine maar vespreid over de provincie wonende doelgroep, niet of nauwelijks in de gemeentelijke plannen en programma's kunnen worden opgenomen. Voor wat betreft het beleid voor culturele minderheden wil ik vragen of het het college bekend is dat c activiteiten voor die groep kunnen worden ingebracht in het provinciaal sociaal-cultureel plan. Denkt ook iets in die richting te gaan doen? Mevrouw De Jong: Ook ik wil iets zeggen betreffende vraag 2. U noemt enkele groeperingen, maar ik mis daarbij de groep die naar mijn gevoel de meest zwakke in onze samenleving is, en wel de kinde ren; zij zijn namelijk het minst mondig. Ik meen dat ook zij hierbij dienen te worden genoemd. De Voorzitter: De heer Bijkersma wenst te vernemen hoe wij zijn gekomen tot onze formulering van hetgeen wij onder zwakkeren verstaan. Ik neem aan dat in de nota waarop in het antwoord wordt ge doeld daaraan aandacht zal worden geschonken. Die nota lijkt mij daarvoor het geëigende stuk en niet de relatief korte beantwoording zoals die in dit boek is vermeld. De door de heer Bijkersma gemaakte opmerkingen zullen wij doorgeven aan degenen die op het ogenblik bezig zijn met het formuleren van de uitgangspunten voor het sociaal-cultureel plan. Ik hoop dat zij hieraan aandacht zullen schenken en als zij dat niet doen, zult u hierop ongetwijfeld kunnen terugkomen als dat plan in de raad aan de orde komt. De heer Boelens heeft in relatie tot de culturele minderheden opmerkingen gemaakt over een pro vinciaal plan. Het is ons bekend dat er een procedure in gang is gezet met betrekking tot een provin ciale verordening. Ik wil daarover het volgende zeggen. De provincie zal zich moeten ontfermen, als ik die term mag gebruiken, over de steunfuncties, terwijl alle overige functies ten principale in de ge meentelijke plannen thuishoren. Het is niet verwonderlijk dat de provincie datgene stelt wat door de heer Boelens is geciteerd, namelijk dat het niet uitgesloten is dat bepaalde facetten nog in het plan worden opgenomen die men niet in gemeentelijke plannen zal kunnen vinden. Daarbij zal men het oog hebben op facetten welke niet kunnen worden gerekend tot de steunfuncties, doch wel aandacht behoe ven en in een groot aantal gemeenten geen aandacht krijgen, omdat zij daar niet, nauwelijks of zeer incidenteel voorkomen. In dat kader zal een provincie altijd een secundaire functie hebben, in die zin dat zij eerst zal afwachten wat de gemeenten doen. Pas als de gemeenten niet in staat zijn ten aanzien van die facetten activiteiten te ontplooien, zal de provincie op die terreinen iets gaan ondernemen. Bij het werken aan onze plannen letten wij zeker op datgene wat de provincie doet, terwijl omgekeerd de provincie zal letten op hetgeen de gemeenten doen. Het is u waarschijnlijk bekend dat over deze pro- blematieken reeds nu regelmatig overleg plaatsvindt, enerzijds ambtelijk overleg tussen ambtenaren van de provincie en ambtenaren die door de gezamenlijke gemeenten in Friesland zijn aangewezen, en an derzijds bestuurlijk overleg waaraan verschillende gedelegeerden en een aantal gemeentebestuurders na- inens de 44 Friese gemeenten deelnemen, onder wie ook wethouder De Pree. Dit overleg is bedoeld om tot een goede afstemming van het een op het ander te komen. Ik hoop dat ik hiermee duidelijk heb ge naakt dat er straks geen fricties behoeven te komen. Persoonlijk betwijfel ik enigszins of de kinderen in het algemeen tot de zwakkeren moeten worden gerekend. Wij zullen echter ook de opmerking van mevrouw De Jong aan de commissie doorgeven. In elk geval kan mijns inziens wel van mening worden verschild over de vraag of de kinderen als zodanig op dit moment als een groep zwakken in de samenleving moeten worden aangemerkt. B. Bestuurlijke Aangelegenheden. Punten 6 t.e.m. 12. Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik wil een opmerking maken met betrekking tot vraag 7. Het gaat daarbij niet om een zeer grote kwestie, maar het is misschien toch wel handig dat wij het erover eens worden wat wij op dat punt willen doen. Ik heb het idee dat u iets anders voor ogen staat dan degenen die de vraag hebben gesteld. Eigenlijk gaat het om iets heel simpels. Wij willen na de raadsvergade ringen een lijstje ontvangen waarop is aangegeven wat bij de verschillende agendapunten door de diver se wethouders is toegezegd; dat behoeft slechts in één of twee zinnen te worden vermeld. Ik vermoed dat zeker niet na alle raadsvergaderingen zo'n lijstje zal behoeven te worden gemaakt en dat naar aan leiding van sommige raadsvergaderingen misschien maar zo'n drie toezeggingen behoeven te worden op genomen. Ik kan mij niet goed voorstellen dat dit zo veel extra werk zou opleveren voor topambtenaren. Mijns inziens zou de gemeentesecretaris tijdens de vergaderingen de toezeggingen kunnen noteren. Wij zouden dan bij de stukken voor de volgende vergaderingen een lijstje kunnen krijgen, dat naar mijn me ning niet meer dan een half velletje in beslag behoeft te nemen. Het zou gemakkelijk zijn over derge- ijke lijstjes te beschikken, want vaak worden dingen op termijn toegezegd; als in de gemeenteraad iets voor over drie maanden wordt toegezegd is er eigenlijk al sprake van een heel korte termijn. Als wij jstjes met toezeggingen hebben kunnen we snel nagaan op welke termijn wij iets kunnen verwachten. Wanneer wij de toezeggingen in de notulen moeten opzoeken, zitten we uren te lezen voordat wij ze terugvinden. Het opstellen van het door ons gewenste lijstje lijkt ons heel simpel en weinig werk te kos ten. Ik verzoek u daarom toch toe te zeggen dat het zal gebeuren. Mevrouw Willemsma-de Jong: Ik wil graag het idee van mevrouw Brandenburg steunen. De heer Bijkersma: Vraag 12 betreft uitnodigingen die b. en w. ontvangen om ons op bijeenkomsten te vertegenwoordigen. U hebt gezegd dat u daarop ingaat en dat begrijp ik ook wel; dat is uiteindelijk uw beleid. Als u evenwel tijdens een bepaalde bijeenkomst het woord voert kan dat de indruk wekken alsof het gemeentebestuur zich in een bepaalde positie wil manoeuvreren, althans uiting geeft aan een bepaalde denkwijze daarover. Indien u het nodig vindt tijdens een bijeenkomst waarvoor het gemeente bestuur is uitgenodigd het woord te voeren, wil ik u uitnodigen hier bekend te maken dat men daarop kan rekenen, want anders is dat bij het publiek niet bekend. Mevrouw Zondag—Demes: In antwoord op vraag 10 stelt u dat momenteel wordt onderzocht of er mo gelijkheden zijn om tot een verbetering van de ventilatie in de raadzaal te komen. Is dat onderzoek in middels al voltooid en zo niet, wanneer kan dan het resultaat ervan tegemoet worden gezien? Aan vraag 11 wil ik graag nog een vraag toevoegen. Zou het niet zinvol zijn de Leeskamer 'savonds om 9.00 uur te sluiten, indien daar althans op dat moment niemand meer aanwezig is? In de praktijk blijkt daar namélijk na 9.00 uur 'savonds niemand meer te komen binnenwippen. Het is niet mijn bedoeling dat iemand die daar om 9.00 uur nog zit te lezen wordt weggestuurd, maar als er op dat tijdstip niemand meer aanwezig is, zou mijns inziens de Leeskamer om 9.00 uur kunnen worden gesloten. Hierdoor wordt weer wat energie bespaard, terwijl tevens hiermee het overwerk van de bodes enigszins kan worden beperkt. De heer Schagen: Ik wil ingaan op vraag 11, waarover mevrouw Zondag ook al iets opmerkte. Als het juist is dat de bodes een aantal overuren moeten draaien omdat zo nu en dan een raadslid de Leeska mer komt binnenstappen om wat te lezen, kan mijns inziens de Leeskamer beter op vrijdagavond worden gesloten, dit met name uit een oogpunt van personeelsbeleid; dan begint ook voor de bodes het weekend wat eerder. Uit uw antwoord blijkt niet dat de suggestie die in de vraag zat onjuist zou zijn, zodat het mij juist lijkt dat de raad in de begrotingszitting daarover een uitspraak doet, tenzij u de suggestie overneemt; dan is het geen punt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 23