4 5 De heer Van den Eist: Uw antwoord op vraag 6 wekt de indruk dat u op wat langere termijn wel het doen van voorstellen zoals aangegeven in de vraag wilt overwegen. Mijns inziens kunnen er verschil lende argumenten worden aangevoerd voor het bevriezen dan wel verlagen van de vergoedingen en pre sentiegelden voor raadsleden. In de eerste plaats heb ik persoonlijk ervaren - ik spreek dan niet alleen over Leeuwarden - dat datgene wat men met het op dit niveau brengen van deze vergoedingen beoogde - ik behoef daarvoor alleen maar te verwijzen naar het rapport van de commissie Merkx en alles wat daarmee annex is geweest - voor een deel wel is waargemaakt, dit echter niet alleen door middel van het geven van honorering. In de praktijk - dit is overigens alleen maar een globale en individuele in druk - wordt die honorering in vele gevallen beschouwd als additioneel inkomen in plaats van als een inkomen waarmee een stukje vrije tijd kan worden gekocht. Hieraan zitten ook positieve kanten, in die| zin dat hierdoor het verloop onder raadsleden en leden van provinciale staten afneemt. Aan de andere kant meen ik dat het alleszins redelijk is, gelet op de wijze waarop hiervan gebruik wordt gemaakt - il< heb dat zo'éven in enkele zinnen geschetst -, terug te gaan naar een lager niveau. Hieraan voeg ik nog de overweging toe dat ook de ambtenaren terug moeten, zodat het mijns inziens uit een oogpunt van so lidariteit zinnig is dat wij niet uit de pas gaan lopen voor wat betreft onze eigen vergoedingen. Mevrouw Waalkens: Ik wil een opmerking maken in verband met vraag 7. Wij hebben dit jaar met elkaar in de raad gediscussieerd over het functioneren van de raad. Ik heb toen gevraagd of het moge lijk was de leden van de raad een besluitenlijst van b. en w. te doen toezenden. Van uw kant is daarop geantwoord dat het op zichzelf geen bezwaar zou opleveren, maar dat het wel weer een envelop en een postzegel zou kosten. Nu er misschien toch in het vervolg na de raadsvergaderingen een bes I u i ten I i j s tje aan de raadsleden zal worden toegezonden, zal wellicht tevens een besl ui ten I i jstje van b. en w. kunnen worden meegezonden. Is het mogelijk dat ons daaromtrent een voorstel van uw kant bereikt? De heer Geerts: Ik wil iets zeggen met betrekking tot vraag 8, die het uitzenden van de raadsdebat- ten via de kabeltelevisie betreft. U hebt verwezen naar de situatie in Steenwijk, waar een desbetref fend verzoek door de minister is afgewezen. In Leeuwarden is sprake van kabeltelevisie, terwijl het in Steenwijk gaat om een centraal antenne-systeem. Zijn die systemen in dit verband vergelijkbaar? Het is mij bekend dat Steenwijk de VNG het verzoek heeft gedaan om de zaak op landelijk niveau aan te kaarten. Ik meen dat wij, als dat zinvol is, in ieder geval adhesie aan dat verzoek moeten betuigen. De Voorzitter: Ik wil eerst iets zeggen over het lijstje waarover in vraag 7 wordt gesproken, waarop door mevrouw Brandenburg en mevrouw Willemsma is ingegaan. Ik kan hun zeggen dat ik met toezending van een lijstje zoals door hen is bedoeld geen problemen heb. Mevrouw Waalkens heeft een vraag gesteld die op hetzelfde vlak ligt, maar die toch wel iets an ders betreft. Ik moet haar zeggen dat ik met betrekking tot datgene waarnaar zij vroeg enige aarzeling heb. Het vorig jaar heeft zij eveneens naar een dergelijke lijst gevraagd en in diezelfde discussie is door verschillende raadsleden de opmerking gemaakt, mijns inziens terecht, dat je aan de conclusies sec niet zo veel hebt en dat die alleen maar waardevol zijn als de bijlagen erbij zijn gevoegd. Ik heb in die discussie de raad toegezegd dat wij niet alleen de besluitenlijst maar ook alle bijlagen voor u ter inzage zouden leggen, wat wij inmiddels ook doen. Datgene waarnaar mevrouw Waalkens vraagt vergt natuurlijk heel wat meer werk dan het lijstje waarnaar mevrouw Brandenburg en mevrouw Willemsma vroegen; dat laatste kan inderdaad een heel kort lijstje zijn dat niet meer dan een half velletje in be slag zal nemen. Het lijkt mij dus niet zo verstandig dat ook wordt overgegaan tot datgene wat mevrouw Waalkens wenst. Ik wil wel eens laten uitrekenen welke kosten daarmee zouden zijn gemoeid; vermoe delijk zult u dan schrikken. De raadsleden zouden dan beschikken over de besluitenlijsten, waaraan zij, gelet op de verhalen van anderen, niet erg veel zouden hebben, tenzij u ons verzoekt ook de bijbeho rende pakken papier mee te zenden. (Mevrouw Waalkens: Nee, daar vraag ik niet om; ik vraag alleen om een besluitenlijst.) Ik stel voor, gelet op de discussie van het vorig jaar, dat daartoe niet wordt overgegaan De heer Bijkersma heeft een opmerking gemaakt over de vertegenwoordiging van de gemeente bij bepaalde bijeenkomsten. Omtrent die vertegenwoordiging als zodanig is mijns inziens wel een duidelijk antwoord gegeven, maar de heer Bijkersma heeft in dat verband nog iets anders aan de orde gesteld. Over dat zelfde onderwerp heeft hij kort geleden met een mede-raadslid ook al vragen gesteld, waarop wij inmiddels hebben geantwoord; ik neem aan dat u de antwoorden hebt ontvangen. De heer Bijkersma heeft met name gesproken over die gevallen waarin van de zijde van het gemeentebestuur tijdens de be doelde bijeenkomsten het woord wordt gevoerd. Ik kan hem zeggen dat, wanneer tijdens bijeenkomsten het woord moet worden gevoerd, dit gebeurt door het lid van het college dat aanwezig is. Als er ver- chillende leden van het college aanwezig zullen zijn, spreken wij van te voren in het college af wie et woord zal voeren. Dat is de procedure die wij volgen en die lijkt mij ook correct. Ik heb nog nooit eegemaakt dat wij tijdens een bijeenkomst in dubio stonden in verband met de vraag wie het woord zou oeten voeren. (De heer Bijkersma: Ik doel nu niet zozeer op bijeenkomsten waarin u het woord moet oeren, maar op bijeenkomsten waarin u wordt gevraagd of u het woord wilt voeren.) Wij zijn erg rede- ijke mensen en wij komen anderen graag tegemoet. Ik moet toegeven dat het nogal eens voorkomt dat en ons verzoekt het woord te voeren; met dergelijke verzoeken worden wij nogal eens onverhoeds ge- onfronteerd. Normaliter wordt dan het woord gevoerd door het lid van het college tot wie het verzoek ordt gericht, waarbij hij altijd zeer zorgvuldig is in het kiezen van zijn woorden. Desondanks kan ie- iand wel eens een bepaalde conclusie aan die woorden verbinden; de benadering van iemands woorden s natuurlijk altijd een subjectieve zaak. Wij zijn er ons in elk geval goed van bewust dat wij in die evallen niet als persoon spreken maar de gemeente vertegenwoordigen. Ik meen dat u in het algemeen ok geen klachten kunt hebben over de wijze waarop wij naar buiten toe optreden namens de gemeente. De heer Bijkersma: Het is ook voor het eerst dat ik hierover vragen stelIk ga ervan uit dat het niet odig zal zijn dat u opnieuw dergelijke vragen stelt, hoewel ik er mij van bewust ben dat dat voor een elangrijk deel aan u ligt. (De heer Bijkersma: Daar reken ik ook op.) Mevrouw Zondag heeft een vraag gesteld over de ventilatie in deze zaal, die inderdaad niet zo jest is. Namens ons houdt men zich daarmee voortdurend bezig, al geef ik toe dat er nog niet erg veel vorderingen worden gemaakt; in ieder geval heeft dit punt wel de aandacht. Mijn linker- en rechter- nuurman hebben mij zojuist meegedeeld dat er nog geen resultaten bekend zijn van datgene waarover in iet antwoord op de betreffende vraag wordt gesproken. Ik hoop dat dat binnenkort wel het geval zal ijn en dat er enig soulaas zal kunnen worden geboden. Ik moet u al wel zeggen dat wij niet direct de illusie hebben dat er in deze zaal afdoende voorzieningen zullen kunnen worden getroffen, in die zin t wij het hier niet meer te warm of te koud zullen hebben. Ik geloof dan ook dat wij met de gebreken die aan deze fraaie zaal kleven moeten leren leven, wat wij ook wel doen. Wel moeten wij ervoor zor gen dat die gebreken binnen bepaalde perken blijven, waarvoor wij ons uiterste best doen. De heer Schagen heeft gesproken over de tijden gedurende welke de Leeskamer is geopend en ik meen dat ook door een ander daarover opmerkingen zijn gemaakt. Wij hebben zeer bewust ons antwoord op de betreffende vraag gegeven. Nadat wij die vraag hadden beantwoord, heb ik nog eens nagegaan in hoeverre op vrijdagavond de Leeskamer wordt bezocht en ik kan u zeggen dat men mij heeft verzekerd dat daar op vrijdagavond praktisch nooit iemand komt. Ik geloof dan ook dat wij rustig kunnen afspre ken, indien dat althans bij niemand uwer op verzet stuit, dat de Leeskamer op vrijdagavond in het ver volg gesloten zal zijn nadat de werksters zijn vertrokken. De Leeskamer behoeft niet eerder te worden gesloten, want tot dat moment zijn de bodes toch aanwezig. Ik meen dat de werksters om pl.m. 8.00 uur 'savonds vertrekken. Het lijkt ook mij niet nodig dat de bodes daarna nog tot 11.00 uur aanwezig zijn voor het geval er nog iemand wil binnenlopen. Ik begrijp dat dit de instemming van de raad kan hebben. (Mevrouw Zondag—Demes: Ik heb gevraagd of de Leeskamer ook op de andere avonden om 9.00 uur kan worden gesloten, mits er op dat tijdstip niemand meer aanwezig is. De praktijk schijnt namelijk te zijn dat de Leeskamer na negenen door niemand meer wordt bezocht.) Wij moeten nooit overijld te werk gaan in het leven; dat is nooit verstandig. Het lijkt mij goed dat wij voorlopig starten met een beper king van de openingstijd op vrijdagavond. (De heer De Jong: Maakt u daarvan een raadsvoorstel?) Nee, daartoe kunnen wij zo maar besluiten. Ik wil vervolgens ingaan op de opmerkingen die de heer Van den Eist heeft gemaakt. Ik geef toe dat het erg dapper klinkt om te zeggen dat je je eigen vergoeding wilt doen verlagen, maar ik vind het toch niet zo zinvol om dat te doen. Misschien moet het wel gebeuren, maar dat is geen Leeuwarder pro bleem. Er zijn op nationaal niveau normen vastgesteld. Als wij in Nederland met elkaar menen dat be paalde uitgaven van de rijksoverheid of de locale overheid moeten worden verminderd, lijkt het mij zinvol dat daarin een bepaalde lijn zit. In de eerste plaats is dat dan een aangelegenheid voor de rege ring en het parlement. Als van die kant bepaalde maatregelen worden getroffen, zal vermoedelijk hier niemand opspringen met de woorden: hoe komen ze daar nu bij! Daaraan zullen dan wel algemene moti veringen ten grondslag liggen. Ten aanzien van de ambtenaren - ik ben er blij om dat de heer Van den Eist een vergelijking met de situatie van de ambtenaren heeft getrokken - handelen wij ook in die zin. Wij nemen hier ook geen besluiten om de inkomens van de ambtenaren bij voorbeeld met 10% of 20% te verlagen. Wel wordt op landelijk niveau druk overleg gevoerd over onder meer dit soort uitgaven, waarbij de vraag aan de orde is of de huidige lijn moet worden gevolgd of dat er wijzigingen moeten worden aangebracht. Het lijkt mij goed dat wij vasthouden aan de afspraak die wij in het verleden met elkaar hebben gemaakt, namelijk dat wij in dezen de lijn van het rijk volgen, die in overleg tussen re gering en parlement tot stand is gekomen. Persoonlijk ben ik van mening dat niet om allerlei redenen links en rechts daarvan moet worden afgeweken. In het college hebben wij hierover niet gesproken,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 24