12
Mevrouw Van der Werf: Vraag 31 moet mijns inziens worden gezien tegen de achtergrond van het
probleem van de ongelijke verdeling van mannen en vrouwen over de verschillende niveaus. In verhou
ding werken veel meer vrouwen op een lager niveau dan mannen. Bij wijze van voorbeeld noem ik de
Dienst Gezondheidszorg, waarbij 446 vrouwen, van wie twee op hoog niveau, en 149 mannen, van wie
21 op hoog niveau, werkzaam zijn. Nu spelen allerlei zaken als opvoeding, onderwijs en dergelijke
een rol, maar via een emancipatiegericht personeelsbeleid zou hierop toch wel invloed kunnen worden
uitgeoefend. Ik zal graag horen of het college van plan is daaraan te gaan werken. Is het college ook
van plan met voorstellen te komen om de verhoudingen op dit vlak recht te trekken?
Ik wil vervolgens iets zeggen naar aanleiding van vraag 33, waarin het gaat over positieve discri
minatie. Met betrekking daartoe hebben wij ongeveer anderhalf jaar geleden een beleidsuitspraak ge
daan. Ik meen dat vrij moeilijk kan worden gecontroleerd of die beleidsuitspraak ook wordt nagekomen
en mijn vraag is dan ook hoe in dit geval de beleidscontrole plaatsvindt. Wordt er bij voorbeeld op ge
zette tijden onderzoek gepleegd ten aanzien van het beleid in dezen en moeten de verschillende afde
lingen ook verantwoorden waarom zij in bepaalde situaties geen vrouw hebben aangenomen, zoals dat in
vraag 35 met betrekking tot de deeltijdarbeid wordt gesuggereerd?
In vraag 35 wordt gedoeld op de weerstanden die bestaan ten aanzien van het werken in deeltijd.
Ik heb de brief gelezen die naar de diensthoofden is gestuurd en waarin op een heleboel problemen
wordt ingegaan, maar ik wil graag horen of deze kwestie op gezette tijden steeds opnieuw wordt aange
kaart. Worden er bij voorbeeld ook ervaringen uitgewisseld tussen de afdelingen en de diensten onder
ling, waarbij ik met name doei op de positieve effecten die van het werken in deeltijd uitgaan? Er is
bij voorbeeld een rapport verschenen over een duobaan op een kleuterschool in Leeuwarden. Ik vraag mij
af in hoeverre dat soort ervaringen worden meegenomen bij het hele voorlichtingsbeleid met betrekking
tot deeltijdarbeid voor de diensthoofden.
Mevrouw Wielinga—Graansma: Ik wil ingaan op de vragen 35 en 36. Als emancipatiewerkgroep van
de Rooie Vrouwen zijn wij wel blij met de brief die u inmiddels naar de diensthoofden hebt gezonden.
Wij zijn er vooral blij om dat u het standpunt hebt overgenomen dat moet worden aangegeven wanneer
een functie niet in deeltijd kan worden vervuld. Het lijkt ons wel goed dat een groot aantal functies in
deeltijdfuncties zal worden veranderd, maar wij merken hierbij op dat de houding van de diensthoofden
daarbij van groot belang zal zijn. Als diensthoofden niet zozeer voor deeltijdarbeid zijn, zullen er ook
niet veel mensen voor deeltijdfuncties worden aangenomen. Ik heb een rapport over emancipatie en
deeltijdarbeid van de werkgroep Emancipatie en deeltijdarbeid als aspecten van het overheidsperso
neelsbeleid, waarin ook staat dat het heel belangrijk is dat voorlichting wordt gegeven aan alle perso
neel om de mensen erop te wijzen dat zij in deeltijd kunnen werken wanneer zij dat willen. Wanneer er
nieuwe diensthoofden moeten worden benoemd, is het mijns inziens van belang te weten hoe zij tegen
over deeltijdarbeid staan. Hoe is uw beleid op dat terrein?
De Wetenschappelijke Raad heeft een analyse uitgebracht die ervan uitgaat dat, wanneer er geen
sprake meer zal zijn van groei, het aantal mannen dat in deeltijd wil werken zal toenemen, namelijk
van 3,7% in 1980 via 13,7% in 1990 tot 22,7% in 2000, terwijl het percentage vrouwen, gehuwd en on
gehuwd, dat in deeltijd wil werken, van 46% via 65% naar 73% zal stijgen. Dat loopt dan mooi paral
lel met datgene wat de emancipatiecommissie in de komende 25 jaar als ontwikkeling voorziet. De
Rooie Vrouwen willen eigenlijk hetzelfde; ook zij zijn voor een vijfurige werkdag. Ik ben er blij om dat
door uw college is uitgesproken dat het promotiebeleid in ieder geval voor iedereen zal gelden.
Ik zal dus nog graag horen hoe u denkt te handelen indien diensthoofden niet erg positief tegenover
deze ontwikkeling staan.
Mevrouw Otsen:iOndanks het feit dat meer vrouwen op de arbeidsmarkt verschijnen, is mijns inziens
gelet op de statistieken de positie van de vrouwen toch nog ongunstiger geworden. Ik vraag mij dan ook
af of het niet mogelijk is in het kader van de emancipatienota op dat punt een iets actiever beleid te
voeren, opdat meer vrouwen in dienst zullen worden genomen. Ik denk dan niet alleen aan een beleid
in de zin van positieve discriminatie. Wellicht kan er ook een uitnodiging naar de vrouwen uitgaan om
meer te solliciteren. Ik neem aan dat in de nota ook iets dergelijks naar voren zal komen.
Ik wil verder nog even ingaan op vraag 38. In het antwoord wordt gesteld dat Start, het niet-com-
merci'éle uitzendbureau, in bepaalde gevallen niet in staat was de gewenste uitzendkrachten te leveren.
Ik meen dat het college de uitspraak heeft gedaan dat wanneer uitzendkrachten moeten worden aange
trokken in eerste instantie bij Start zal worden geïnformeerd. Ik heb met Start contact gehad en men
heeft mij daar meegedeeld dat men over voldoende mensen beschikt, ook voor de gemeente. In het ka
der van het beleid dat in het afgelopen jaar bij de DSO is gevoerd, heeft de uitspraak van het college
niet bepaald tot resultaten geleid. Met betrekking tot één functie weet ik toevallig dat de gemeente
13
zowel bij Start als bij een ander uitzendbureau stond ingeschreven, maar dat niet via Start iemand werd
aangetrokken. Ik wil daarom nog eens wijzen op de beleidsuitspraak dat in eerste instantie bij Start zal
worden geïnformeerd en pas in tweede instantie bij een commercieel uitzendbureau als Start niet de ge
wenste mensen kan leveren.
De heer De Jong: Ik hoorde mevrouw Wielinga praten over de Wetenschappelijke Raad. Wij kennen
echter een heleboel raden en daarom verzoek ik u te vertellen op welke raad zij doelde.
De Voorzitter: Dat is de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
De heer Eijgelaar (weth.): Mevrouw Brandenburg heeft een vraag gesteld over het woordje "alleen"
in het antwoord op vraag 30. U, mijnheer de voorzitter, hebt al gezegd dat wij met betrekking tot dat
punt lang hebben gezocht naar de beste formulering. Voor sommige functies kan natuurlijk een bepaalde
handicap problematisch zijn, terwijl het ook mogelijk is dat andere dingen in combinatie met die handi
cap een barrière scheppen waardoor de gehandicapte niet voor een bepaalde functie in aanmerking kan
komen. Deze zaken worden niet op zichzelf bekeken, maar per geval nagegaan. Het is zeker niet zo
dat gehandicapten uitsluitend in verband met hun handicap worden afgewezen. Die handicap wordt in
combinatie met andere factoren bekeken; een handicap als zodanig kan niet de reden zijn waarom niet
tot benoeming wordt overgegaan. (Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Ik neem aan dat het er alleen wat
ongelukkig staat en dat u het anders hebt bedoeld.) Ik zou niet weten hoe het duidelijker kan worden
geformuleerd.
De Voorzitter: Zoals ik al zei hebben wij hierover heel lang gepraat, om te voorkomen dat er mis
verstanden zouden ontstaan. Nu leest u het echter toch anders dan wij het hebben bedoeld. We zijn het
in elk geval eens over de strekking; dat is belangrijk.
De heer Eijgelaar (weth.): De heer Jansma merkte op dat wij, wanneer de 2%-regeling een 5%-re-
geling wordt en deze een wettelijke status krijgt, zullen moeten weten hoeveel ambtenaren bij de ge
meente gehandicapt zijn. Het is dan wel de vraag wat precies moet worden verstaan onder een handi
cap. (De heer Jansma: Dat komt dan in die wet te staan.) Het is mogelijk dat iemand vanwege zijn han
dicap bepaalde functies niet kan vervullen, maar dat voor de functie die hij vervult die handicap hele
maal geen rol speelt. In dat geval is zo iemand voor het werk dat hij doet niet gehandicapt.
De heer Jansma is ook ingegaan op het feit dat een functie van veertig uur uiteenvalt in twee deel
tijdbanen van ieder 24 uur. Hieraan ligt een motivering ten grondslag, die verband houdt met de tijd
van overdracht en met het IZA. Het is voor het IZA van belang dat er sprake is van een 24-uurs baan,
maar vermoedelijk zal over enige tijd het aantal uren tot twintig kunnen worden teruggebracht. Het is
nog niet zeker wanneer dat zal gebeuren, maar daarover wordt al wel druk gesproken. Misschien zal er
dan weer van zestien uur naar twintig uur moeten worden overgegaan; er zal dan wellicht met 24 uur en
zestien uur kunnen worden geschoven, maar het is ook mogelijk dat van tweemaal twintig uur moet wor
den uitgegaan. In ieder geval wordt eraan gewerkt dat de grens van 24 uur naar twintig uur wordt ver
laagd, al geloof ik niet dat we dan uit de problemen zullen zijn. Dit zijn dingen die samenhangen met
het werken in deeltijd en in dergelijke situaties zitten daaraan financi'éle consequenties vast. Misschien
komen er in de toekomst meer mogelijkheden waardoor aan deze problemen het hoofd zal kunnen worden
geboden
Mevrouw Van der Werf heeft aangedrongen op een meer gericht emancipatiebeleid met betrekking
tot het personeelsbeleid. In de nota over emancipatie, die binnenkort zal verschijnen - mevrouw Van
der Werf heeft die al genoemd -, wordt ook aan het personeelsbeleid met betrekking tot emancipatie
ruime aandacht geschonken. Ik geloof dat het goed is dat wij in dat kader deze hele zaak nog eens ten
principale aan de orde stellen. Wij zullen dan aangeven hoe wij daaraan gestalte proberen te geven.
Mevrouw Van der Werf heeft ook gevraagd hoe beleidscontrole plaatsvindt op het punt van de posi
tieve discriminatie. Ik kan haar zeggen dat daarover enkele malen uitvoerig met de diensthoofden is ge
sproken. Onze afdeling Personeelszaken is bij de werving en de gesprekken met de sollicitanten aanwe
zig. Vanuit de afdeling Personeelszaken menen wij enige controle te kunnen uitoefenen op de gang van
zaken met betrekking tot dit punt. Wij streven ernaar dat in de praktijk deze doelstelling op een juiste
wijze tot uitdrukking wordt gebracht, waarbij, zoals ik al aangaf, de afdeling Personeelszaken nauw is
betrokken
Verder heeft mevrouw Van der Werf opgemerkt dat er weerstanden bestaan tegen het werken in deel
tijd en in verband daarmee vroeg zij of dit probleem steeds opnieuw kan worden aangekaart. Hierbij speelt
een punt waarop ik straks nog nader zal ingaan bij de beantwoording van een ander punt. U kent het