mij meegedeeld dat hij ernaar streeft een en ander de volgende week aan het college voor te leggen,
zodat nog net op de valreep voor het eind van het jaar de samenwerking kan gaan functioneren.
De heer Jansma heeft verder gehoord dat een werkgroep zich hiermee zal gaan bezighouden en
dat is in zekere zin wel juist. De kwestie van de overkreditering is enige malen vrij scherp aan de
orde geweest in de Raad voor Maatschappelijke Dienstverlening. Met name de directeur van de Ge
meentelijke Sociale Dienst heeft daar enige keren achtereen zijn verontrusting uitgesproken over de
steeds verder toenemende problematiek ten aanzien van gezinnen die geen kans meer zien het schip
recht in de vaart te houden. Hij heeft enkele suggesties gedaan, onder meer om de muntmeter weer
in te voeren, welke suggestie echter niet is opgevolgd. In ieder geval hadden zijn voorstellen wel
een zeer serieuze ondergrond. Hij probeerde aan te geven dat, wanneer de ontwikkeling zich blijft
voortzetten zoals die zich de laatste jaren in onze welvaartsmaatschappij, onze consumptiemaatschap
pij, voltrekt, steeds meer gezinnen de dupe dreigen te worden van de thans geldende systemen en re
gelingen inzake gemakkelijke wijzen van afbetalen en het lenen van gelden. De Raad voor Maatschap
pelijke Dienstverlening heeft een commissie ad hoe aangewezen, waarin de GSD, de Volkscrediet-
bank en het presidium zijn vertegenwoordigd en waarvoor nog een deskundige op het terrein van de
gezinsbudgettering zal worden aangetrokken. Deze commissie zal een notitie aan de Raad voor Maat
schappelijke Dienstverlening voorleggen op basis waarvan de hele kwestie van de overkreditering
ten principale aan de orde zal worden gesteld. Wij verwachten dat die séance nog in het begin van
1981 haar beslag zal krijgen. Ongetwijfeld zullen er vanuit deze samenwerking voor ons in het kader
van het gemeentebeleid richtlijnen ontstaan waarmee deze problematiek serieus zal kunnen worden aan
gepakt.
Hiermee heb ik tevens de kwestie van de leenbijstand behandeld. In principe is iedere vorm van
het delgen van schulden via de Algemene Bijstandswet onmogelijk. De Algemene Bijstandswet gaat er
van uit dat schulden niet behoren tot de noodzakelijke kosten van bestaan, wat betekent dat gezin
nen die in verband daarmee in problemen raken - dat aantal is niet gering - op eigen kracht weer voor
uit moeten proberen te komen. Het bestuur van de Stichting Volkscrediet en de Gemeentelijke Sociale
Dienst hopen door middel van het waarborgfonds met elkaar tot een samenspel te komen, waardoor het
mogelijk zal zijn gezinnen die klem lopen te helpen aan een bepaalde vorm van lening, waarbij het
hun mogelijk is de afbetaling zodanig te reguleren dat zij toch in staat zijn, zij het niet van een ruim
budget, de lopende kosten van hun huishouding te betalen. Dit is een vrij ingewikkelde problematiek.
Ik wil er overigens nog op wijzen - bij de buitenwacht is daaromtrent een hardnekkig misverstand ont
staan - dat het waarborgfonds er niet toe dient om alle mogelijke risico's maar rücksichtslos naar de
Stichting Volkscrediet over te hevelen; daarvan is allerminst sprake. Op dit moment worden door de
Volkscredietbank leenaanvragen afgewezen van mensen die zich zo diep in de schuld steken dat het
gewoon onmogelijk is hen nog te helpen. Voor dat soort gevallen is het waarborgfonds niet bedoeld.
Het waarborgfonds geeft steun in geval van risico's die niet konden worden voorzien, maar het doet
dat niet wanneer het gaat om risico's waarbij het duidelijk is dat zij tot een financiële catastrofe zul
len leiden, want dan zou men het geld evengoed rechtstreeks in de sloot kunnen gooien.
Ik meen dat ik hiermee voldoende op de opmerkingen van de heer Jansma ben ingegaan.
De Voorzitter: Hij is in elk geval goed aan zijn trekken gekomen!
B. Bejaardenaangelegenheden.
Mevrouw Visscher—Bouwer: De vragen 333 en 334 betreffen de bouw van aangepaste bejaardenwo
ningen. Het gaat daarbij dus niet om woningen waarin eventueel ook wel een bejaarde kan wonen,
maar om werkelijk aan de eisen voldoende woningen. U antwoordt op deze vragen dat wij pas na ge
reedkoming van de volkshuisvestingsnota op de hoogte kunnen zijn van de behoefte aan deze wonin
gen en dus ook pas dan tot kwalitatieve planning kan worden overgegaan. Verder stelt u dat de be
hoefte aan bejaardenwoningen grotendeels wordt opgevangen binnen het bestand van kleine woningen.
Dat kan echter nooit voldoende zijn, want van het bestand van kleine woningen is misschien maar 30%
a 35% geschikt voor bejaarden. De andere kleine woningen zijn wel door de DGD als z.odanig aange
merkt, maar zij voldoen lang niet aan de eisen en kunnen zeker niet als aangepaste bejaardenwonin
gen en ook niet als gerieflijke bejaardenwoningen worden beschouwd. De nota van het RIGO (Re
search Instituut voor de Gebouwde Omgeving) is er nog niet en bovendien weten wij dat, wanneer op
dit moment met planning voor de bouw van bejaardenwoningen wordt begonnen, het nog jaren zal du
ren voordat die woningen ook werkelijk zullen zijn gebouwd. Ik wil daarom dit punt claimen voor de
begrotingszitting. Met name willen wij dan spreken over het opzetten van een planning voor de bouw
van aangepaste bejaardenwoningen. De DGD houdt zich met deze zaken bezig, zodat die ook over
cijfers zal beschikken, die wellicht bij de bespreking kunnen worden betrokken. (De Voorzitter: Als
u in de begrotingszitting hierover wilt spreken, behoeven wij nu dus niet te antwoorden.) U kunt nu
ook rustig antwoorden. Ik vind het antwoord dat op de vragen 333 en 334 is gegeven niet volledig.
(De Voorzitter: U zei zojuist dat u dit punt wilt claimen voor de begrotingszitting, zodat wij nu niet
behoeven te antwoorden, maar ik begrijp nu dat u eigenlijk wat te snel was met claimen.)
Mevrouw Zondag—Demes: Ik wil u vragen wanneer de Knelpuntennota Volkshuisvesting zal verschij
nen en ik verzoek u op die vraag niet te antwoorden met woorden als "binnenkort" en "te zijner tijd".
Verder zal ik graag horen of in de knelpuntennota ook aandacht zal worden besteed aan de zoge
naamde aanleunwoningen.
De hear Jansma: Fraech 336. Ut statistyske gegevens fan de gemeente - dizze gegevens hawwe wy
twa dagen forlyn krige - docht under oaren bliken dat yn 1979 4.067 persoanen us gemeente forlitten
hawwe. Fan harren gie 4i% nei in rêsthus of forsoargingshus buten Ljouwert. Dat binne neffens myn
birekkeningen 183 aide minsken. Is bikend hoefolle fan harren it leafst yn Ljouwert bleaun wienen, as
hja dêrta de kans hienen? Mei oare wurden, hoefolle aide minsken binne as gefolch fan it bi lied fan
it ryk en de provinsje ös gemeente "ütset", sa moatte wy it dan eins sizze, nest de 140 minsken der't
yn it andert fan sprutsen wurdt? Dizze minsken stiet nei alle gedachten in selde lot to wachtsjen. As
gemeente kinne wy gjin eigen bilied fiere, mar wy kinne it dochs ek net sa mar forduldich oansjen.
Hwat bitsjut dan yn dit forban de leste sin fan it andert: "Het is ons bekend dat gedeputeerde staten
van Friesland overwegen een convenant af te sluiten met het Ministerie van CRM, waardoor het in be
perkte mate mogelijk zal zijn in regio-verband tot herverkaveling van verzorgingsplaatsen over te gaan.
Met gedeputeerde staten zal hierover op korte termijn overleg plaatsvinden." Hat der al oerliz west?
Hwat levere dat op? As dit oerliz der noch net west hat, yn hokker sin sil dat oerliz dan gean? It soe
neffens my eins net sa wêze moatte dat troch dy werforkaveling noch mear minsken fanut Ljouwert nei
in oar plak ta moatte. It sil krekt oarsom wêze moatte. Ik fyn it in hiel spitige saek, hwant wy bin
ne ijir al jierren mei dwaende en it wurdt net better. Ik leau seis dat it earder noch minder wurdt.
Mevrouw Visscher—Bouwer: Ik wil ook nog even ingaan op vraag 337Die vraag betreft de beken
de Kwestie van het Roekenêst, die al sinds 1977 speelt. Wij hebben inmiddels voor dat stadsdeel een
functionaris voor het gecoördineerd bejaardenwerk aangesteld. Het is bekend dat er sprake is van een
grote behoefte. Wij weten allemaal dat het er met de gemeentelijke financiën heel slecht voorstaat
en als wij de begroting van het Roekenêst bekijken, zien wij dat daarin een gat zit. Ondanks de moei
lijke situatie van dit moment wil ik de wethouder vragen of er toch geen mogelijkheid is dat men nog
eens met elkaar om de tafel gaat zitten om te bekijken of er geen oplossing mogelijk is. Inmiddels is
het tweede pand aangekocht en de Gereformeerde Diaconie is bereid zelf een groot bedrag 6 fonds
per iu in dit project te storten. Het lijkt mij zinnig dat er toch nog eens overleg wordt gevoerd en dat
mer gezamenlijk naar een oplossing zoekt. Het gebouw staat nu vele avonden leeg, dus wellicht kun
nen daar tijdens de avonduren activiteiten plaatsvinden waardoor de financiële situatie beter uit de verf
zou kunnen komen.
Mevrouw Zondag—Demes: Ik ben het volkomen eens met wat mevrouw Visscher zojuist heeft gezegd.
Inderdaad is dit een zeer langlopende zaak en natuurlijk is het weer een kwestie van geld. Ik zou het
echter ten zeerste betreuren als de bejaarden daar van deze situatie de dupe zouden worden. Via de
krant heb ik vernomen dat gisteren een delegatie de wethouder heeft bezocht. Ik zal graag van hem
horen hoe het gesprek is verlopen, of hij iets heeft toegezegd en of men nader tot elkaar is gekomen.
De heer Bijkersma: Vraag 332 betreft het verzoek van de Raad voor Bejaardenaangelegenheden om
tijdig te mogen inspreken ten aanzien van bestemmings- en uitvoeringsplannen. U stelt dat het uitein
delijk aan de raad is daarover een beslissing te nemen en ik heb daarvoor wel begrip. Er zijn echter
nog andere dingen die tijdig aan de Raad voor Bejaardenaangelegenheden moeten worden voorgelegd.
Gisteren hebben wij het rapport over de mini-containers ontvangen. Nu is het mij bekend dat in ande
re plaatsen het gebruik van mini-containers voor bejaarden grote problemen met zich brengt. Ik wil u
daarom verzoeken het rapport over de mini-containers ook in de Raad voor Bejaardenaangelegenheden
in behandeling te brengen, opdat ook die ten aanzien daarvan kan inspreken, dit dan wel tijdig.
De Voorzitter:Wij zullen dat laatste doorgeven aan de Raad voor Bejaardenaangelegenheden, die
dan zelf maar moet bekijken wat hij ermee wil doen.