8
de arbeidsmarkt verschijnen. Ik heb niemand gehoord die het daarmee oneens was. Dat is dus ook prach
tig geformuleerd, maar geven wij vrouwen daarmee werkelijk meer kansen? Brengt het vrouwen die
een VOS-cursus hebben gevolgd of een mavo-diploma hebben gehaald een stap verder als zij aan het
arbeidsproces willen deelnemen? Nee, dan zijn er talloze belemmeringen, waarvan het ontbreken van
goede en betaalbare kinderopvang er een is.
Hoe is de huidige situatie wat de kinderopvang betreft? Wel, er is binnen het kinderdagverblijf
een opvangcapaciteit van zestig tot zeventig kinderen. Er is een lange wachtlijst van ongeveer zes
tig kinderen in de leeftijd van 0-6 jaar, zoals mij vandaag nog werd verteld. Deze wachtlijst werkt
op zich al remmend, als men weet dat men zijn of haar kind voorlopig toch niet kwijt kan. Daarnaast
is er een groeiende behoefte aan kinderopvang, zoals in het voor ons liggende plan wordt geformuleerd.
En, er is ook nog een particulier kinderdagverblijf ontstaan, waarvan de overlevingskans op zijn minst
twijfelachtig is, ondanks de goede bedoelingen van vrijwilligers en vrijwilligsters.
Wat zijn nu eigenlijk de gevolgen als wij met het plan en programma akkoord gaan? Allereerst de
gevolgen voor het kinderdagverblijf. Op dit ogenblik worden er rond de zeventig kinderen van nul tot
twaalf jaar opgevangen. Van deze kinderen zullen de 6-12-jarigen geleidelijk het kinderdagverblijf
verlaten en zal de groep 0-6-jarigen dus groter kunnen worden. "Kunnen", zeg ik, echter, een depen
dance voor 0-6-jarigen in de wijk Bilgaard zal niet gepaard kunnen gaan met personeelsuitbreiding,
maar met overheveling van personeel uit het centrale pand. Verder zal er iemand via een werkverrui-
mende maatregel moeten worden aangetrokken. Daarnaast vereist het werken met jongere kinderen een
geringer aantal kinderen per groep, hetgeen ook consequenties kan hebben voor het aantal plaatsings
mogelijkheden binnen het kinderdagverblijf. Bovendien, zo staat in het plan, zal het accent moeten
komen te liggen op kinderen die de hele dag opvang nodig hebben. Ook dat is een extra belemmering
naar mijn mening. Het betekent dat er minder kinderen in de leeftijd van nul tot zes jaar kunnen wor
den geplaatst.
Waarom zijn nu eigenlijk in het plan en programma geen voorstellen geformuleerd om bij voor
beeld de capaciteit van het kinderdagverblijf en mogelijke dependances ervan jaarlijks uit te breiden
door er eigen gemeentelijke financiële middelen tegenover te stellen? Dit zou bij voorbeeld kunnen
door in 1981 een extra formatieplaats toe te wijzen. Ik wil graag een antwoord op deze vraag van het
col lege horen
Ook wat de financiële mogelijkheden voor de buitenschoolse opvang betreft zijn in het plan tot
nu toe geen middelen geraamd. Het valt overigens nog te bezien, zo heb ik van het provinciaal bu
reau van CRM vernomen, of er voor 1982 op de geraamde 120.000,mag worden gerekend. Ik denk
dat er heel weinig kans op is, als wij opnieuw een rechts kabinet in Den Haag krijgen. Laten wij dan
alsjeblieft duidelijk formuleren wat wij als gemeente wenselijk achten. Wat dat betreft is de nota nog
ontzettend vaag en onduidelijk.
.Voor de buitenschoolse opvang wordt aangekondigd dat er in 1981 een behoefte-onderzoek zal
worden uitgevoerd en een inventarisatie van reeds bestaande opvangmogelijkheden. Wij zijn van me
ning dat dit alles veel te veel tijd in beslag zal nemen en dat wij veel meer belang hebben bij iemand
die bij voorbeeld in het kader van een w. v.-maatregel zal worden aangetrokken om initiatieven hier
toe aan te pakken of om initiatieven mee van de grond te helpen. Dit bij voorbeeld in overleg met
de commissie kinderopvang van de Raja. Ik kom hiertoe met een motie. Overigens blijkt er een en-
quete te zijn gehouden bij de scholen. Ik heb de indruk dat opnieuw de groep mensen, om wie het hier
gaat, niet is geënquêteerd, gezien de zeer geringe respons van maar twee scholen. Aangezien overi
gens deze buitenschoolse opvangmogelijkheden nog niet zo direct gerealiseerd zullen zijn - er ligt
één initiatief ter advisering bij de Raja -, lijkt het ons juist dat tot die tijd de 6-12-jarigen toch nog
in het kinderdagverblijf terecht kunnen, dus niet de bestaande mogelijkheden afbouwen voordat er al
ternatieven zijn. Ook dat hebben wij in de motie verwoord.
"De gemeenteraad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 24 november 1980,
overwegende
dat buitenschoolse opvang in onze gemeente nog nauwelijks van de grond gekomen is,
dat uit plan en programma 1981-1985 blijkt dat aan genoemde kinderopvang erg veel be
lang wordt gehecht, besluit
a. te bevorderen dat bij een daartoe geëigende instelling (SSKWL, KDV of COL) een w.v.-
kracht wordt aangetrokken welke mede in overleg met de commissie kinderopvang van
de Raja initiatieven voor buitenschoolse opvang stimuleert c.q. ondersteunt
b. te bevorderen dat openbare scholen en-of sociaal-culturele accommodaties zo mogelijk
hiervoor ter beschikking dienen te worden gesteld
c. tot zolang buitenschoolse opvang binnen een bepaalde wijk nog niet is gerealiseerd
6-12-jarigen uit die betreffende wijk alsnog toe te laten tot het kinderdagverblijf."
9
Bij punt c moet worden bedacht dat hetgeen daar gesteld wordt slechts kan voor zover daartoe mogelijk
heden worden geboden, want met de huidige wachtlijst is dat best precair.
Ik zal een en ander aan de hand van een voorbeeld illustreren. Als in Nijlan wonende ouder heeft
men er niet zoveel aan dat er wel overblijf mogelijkheden zijn in bij voorbeeld Schepenbuurt en Bilgaard,
hetgeen immers betekent dat jouw zeven- of achtjarig kind daar niet terecht kan. Het betekent naar
ons idee dat wij haast moeten maken met sleutel- en overblijfcentra. Vandaar het voorstel om een w.v.-
kracht aan te stellen. De sleutel- en overblijfcentra zijn overigens niet nieuw. In een plaats als bij
voorbeeld Zoetermeer draaien al enkele jaren soortgelijke overblijfmogelijkheden
Ik denk dat het belangrijkste hier wel mee is gezegd. Ik zal nog enkele opmerkingen maken. Zo
lang er een tijdelijk tekort aan plaatsingsmogelijkheden bestaat in het kinderdagverblijf, vinden wij
het rechtvaardig dat de groepen in achterstandssituaties voorrang wordt gegeven. Ik zou mij dan ook
kunnen indenken dat na overleg met bestuur en staf van het kinderdagverblijf een voorstel omtrent cri
teria in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden aan de orde wordt gesteld. Dat betekent mijns in
ziens echter dat dit gepaard zou moeten gaan met een uitbreiding van de bestaande capaciteit. Zo niet,
dan betekent het dat die voorziening alleen maar een specifieke voorziening zal worden, een noodop
lossing dus. Dat hebben wij anderhalf jaar geleden niet bedoeld met de uitspraak dat het kinderdag
verblijf een algemene voorziening zou moeten zijn. In het plan wordt een onderzoek aangekondigd,
wellicht in samenwerking met het SHF. Wat dat betreft zou ik er vooral voor willen pleiten prioriteit
te leggen bij de groepen behorend tot de culturele minderheden. Over de vraag naar kinderopvangmo-
gelijkheden binnen deze groep is namelijk nog erg weinig bekend.
Verder willen wij ervoor pleiten dat wij als gemeente druk uitoefenen bij het rijk ten aanzien van
uitbreiding van de capaciteit van kinderopvang, met name voor de groep ouders die een tijdelijke of
korte opvang van bij voorbeeld vier uur per dag voor hun kinderen wenst. De huidige rijksbijdragere
geling sluit hier totaal niet op aan, zoals ook in het plan wordt onderkend. Het particulier kinderdag
verblijf De Regenboog vervult nu eigenlijk voor een gedeelte die functie, maar, zoals ik al zei, het
voortbestaan daarvan is wankel. Wij zouden eigenlijk een antwoord van het college willen horen op
de vraag hoe men de problematiek met betrekking tot de korte of tijdelijke opvang in de komende ja
ren denkt aan te pakken.
Dan nog iets over de tarieven. Wij vinden het juist dat voorlopig als regel wordt gehanteerd dat
er naar draagkracht voor deze voorziening wordt betaald. De gemeente zou er bij het rijk op moeten
aandringen dat de ouderbijdrage van gezinnen met inkomens tot modaal op een laag basistarief wordt
gesteld; boven het modale inkomen zal een progressief tarief moeten worden ingevoerd.
Tot slot een persoonlijke opmerking. Toen ik een tiental jaren geleden met mijn man mee verhuis
de van Amsterdam naar Appingedam, was ik ontzettend blij voor een paar dagen werk gevonden te heb
ben en een veilige en gezellige opvang voor onze dochter binnen het kinderdagverblijf. Erg veel vrou
wen bevinden zich in een vergelijkbare situatie, hebben hun baan opgezegd of een studie onderbroken
toen zij kinderen kregen. Het wordt hen nu nog steeds erg moeilijk gemaakt om aan werk of studie
buitenshuis deel te nemen.
De heer Janssen is inmiddels ter vergadering gekomen.
Mevrouw Zondag-Demes: Het op 3 januari 1978 ingestelde werkverband kreeg als taak een gemeen
telijk plan te maken voor het functioneren van het kinderdagverblijf, dat onder andere voldoet aan de
eisen welke worden gesteld in de betreffende rijksbijdrageregeling. In juni 1979 moest de raad ant
woord geven op drie fundamentele vragen: Is het kinderdagverblijf een basisvoorziening of een alge
mene voorziening of een specifieke voorziening? Het woord "voorziening doelt hierbij op een behoefte.
Bij een basisvoorziening gaat men ervan uit dat iedereen die eraan behoefte heeft, er recht op
heeft dat in die behoefte van overheidswege wordt voorzien. Met andere woorden, de overheid heeft
er maar voor te zorgen dat de benodigde financiële middelen beschikbaar worden gesteld.
Bij een algemene voorziening is er een beperking in de voorziening op twee punten. Ten eerste,
er is in dit geval geen sprake meer van een voor ieder bestaand recht. Ten tweede, de omvang van
de voorziening wordt beperkt door de ervoor ter beschikking te stellen middelen. Men spreekt zich
hierbij niet bij voorbaat uit over de vraag op grond van welke overwegingen men middelen voor dit
doel ter beschikking wil stellen. In een later stadium echter zal men hier niet aan kunnen ontkomen.
Bij een specifieke voorziening gaat men van het standpunt uit dat aan de behoefte van kinderop
vang door de overheid in beperkte mate dient te worden voorzien. Door vooraf aan alle betrokkenen
duidelijk te maken op grond van welke criteria men de afweging ten aanzien van die middelen maakt,
moeten de uitgangspunten en de randvoorwaarden voor de opstelling van het plan worden geformuleerd.
Ik heb in de raadsvergadering van 5 juni 1979 namens de hele CDA-fractie het standpunt verde
digd de hoofdlijnen ten aanzien van het werkverband te bepalen, te weten: