r^5 Mevrouw Van der Werf: Noor aanleiding van de vragen over de herinvoering van de Woonruimte- wet wil ik het volgende opmerken. Als de gemeente weigert of het niet noodzakelijk vindt leegstaan de woonruimte te vorderen, dan heeft dat tot consequentie dat woningzoekenden dat eigenhandig gaan doen, wat ook afgelopen zondag weer is gebeurd. Het St. Jozef-pension is gekraakt en bij die kraakactie is gebleken, dat de zogenaamde rehabilitatie van het pand die zou plaatsvinden - dat was op een groot bord aan de gevel aangekondigd - althans volgens mijn informatie heeft bestaan uit het ook uitvoeren van sloopwerkzaamheden. Onder andere zijn de vloeren opengebroken. Ik wijs hierop omdat dit tekenend is voor de situatie die zich kan voordoen als panden zeer langdurig leegstaan. In dat verband lijkt het mij toch wel zinnig dat in ieder geval een leegstandsregister wordt aangelegd, vooruitlopend op de invoering van de Leegstandswet. Dat er een leegstandsregister moet komen, is duidelijk en is ook in de ontwerp-wet aangegeven. Mijns inziens is het alleen maar goed wanneer wij nu reeds tot het aanleggen van een dergelijk register overgaan, opdat wij meer instrumenten voor het daadwerkelijk aanpakken van de leegstand in handen zullen hebben. In dit verband vraag ik mij voorts af of het toch niet zinvol zou zijn de Woonruimtewet in te voe ren omdat, voor zover mij bekend, de Woonruimtewet nu juist het instrumentarium voor het vorderen kan bieden. Wil de Leegstandswet effectief kunnen worden toegepast, dan zullen wij naar mijn mening ook de Woonruimtewet moeten herinvoeren. Hierop zou ik graag een nader antwoord van u krijgen. Nog even terugkomend op St. Jozef: voor zover mij bekend is voor dit pand geen sloopvergun ning verleend. Ik zou u willen verzoeken u hieromtrent op de hoogte te stellen en, mocht inderdaad geen sloopvergunning zijn verleend, de eigenaar aan te schrijven en hem te verplichten de sloopwerk zaamheden stop te zetten en het pand weer in de oude staat terug te brengen. De heer Knol: In aansluiting op de vraag van mevrouw Van der Werf inzake herinvoering van de Woonruimtewet zou ik u willen vragen of u op de hoogte bent van de ervaringen in gemeenten, waar inmiddels tot herinvoering van de Woonruimtewet is overgegaan. Ik denk bijvoorbeeld aan Amsterdam. De heer De Pree (weth.): Op de vraag van de heer Heere of inmiddels meer recente cijfers ter tafel zijn gekomen aan de hand waarvan wij nu meer concreet zouden kunnen praten, kan ik antwoor den dat inderdaad recentere cijfers voorhanden zijn die straks bij de centrale registratie aan de orde zullen komen. Het gaat daarbij om kortgeleden, dankzij de centrale registratie, bekend geworden cij fers inzake de woningzoekenden. Wat de leegstand betreft - ik koppel dit aan de vragen over de Woonruimtewet en aan de vraag of het zinvol zou zijn de minister om herinvoering ervan te verzoeken - gaat het in feite om drie din gen, namelijk om de leegstand als zodanig, de mogelijkheid tot vorderen en de toewijzing. Wij heb ben wel inzicht in het aantal leegstaande woningen, een inzicht dat wordt verkregen op basis van ge gevens van de afdeling Bevolking. Ter zake worden aan het CBS ontleende normen gehanteerd en daar uit komt naar voren dat er in Leeuwarden sprake is van om en nabij de 3%. Daarbij gaat het - dat is vrij nieuw, maar geen nieuws - voor een belangrijk deel om nieuwe koopwoningen en oudere koopwo ningen die inmiddels wel zijn verlaten maar die door de eigenaren nog niet konden worden verkocht. Wij beschikken niet over gegevens met betrekking tot "niet-woningen"Je kunt inderdaad - daarop heeft mevrouw Van der Werf gewezen, maar daarvoor zou wel een verordening tot stand moeten ko men - komen tot een verplichte melding, maar daarmee houdt het verhaal dan voorlopig ook op. Je kunt een en ander voor kennisgeving aannemen, verder kun je niets doen. Een vorderingsbevoegdheid - daarmee kom ik tot het tweede element dat met de Woonruimtewet te maken heeft, het element van het vorderen - is er inderdaad wanneer de Woonruimtewet in werking wordt gesteld. Het in werking stellen van de Woonruimtewet heeft daarnaast echter nog vele andere gevolgen. De heer Knol heeft gevraagd of ervaringen bekend zijn van gemeenten waar de Woonruim tewet van toepassing is, waarop ik kan antwoorden dat uit hetgeen hieromtrent bekend is blijkt dat de ervaringen lang niet altijd gunstig zijn en dat om een aantal redenen. Ten eerste los je met de wet de woningnood niet op, althans niet sneller dan zonder herinvoering ervan, maar het in werking stellen van de Woonruimtewet heeft ook geweldige gevolgen voor het eigen apparaat. De hele zaak komt in handen van de gemeente en dat heeft uiteraard nogal wat personele consequenties. Dat is er ook de re den van geweest dat een paar weken geleden, toen deze mogelijkheid in de raadsvergadering aan de orde kwam, van de zijde van het college is gezegd dat wij voorzichtig moeten zijn met het in deze richting gaan, dit temeer omdat - het gaat nog altijd om de vorderingsmogelijkheid - er in dit opzicht een andere mogelijkheid komende is, namelijk de Leegstandswet die begin volgend jaar in de Kamer aan de orde zal komen. Toepassing van de Leegstandswet zal veel eenvoudiger zijn, omdat zij betrek king heeft op een onderdeel van datgene waarop de Woonruimtewet zich richt en wel met name op het onderdeel vorderen. Via de Leegstandswet zal de gemeente het instrumentarium krijgen voor het 3J6 tot vorderen overgaan. Overigens zijn wij er daarmee nog niet - dat geldt echter ook voor de Woon ruimtewet -, want als woningen of te bewonen gebouwen worden gevorderd, dan heeft dat op zich zelf nogal wat consequenties. Met gevorderde woningen of gebouwen zul je uiteraard iets moeten doen, je kunt niet "zomaar" tot vordering overgaan en derhalve spelen in dit kader ook allerlei financiële en aansprakelijksheidsproblemen een rol. Dat is er ook de reden van dat van de kant van de V.N.G. in het kader van de Leegstandswet naar de Kamer toe is benadrukt dat de Leegstandswet de gemeenten weliswaar een mogelijkheid zal bieden tot vordering over te gaan, maar dat zij er niet zo bar veel ver der mee zullen komen als zij van rijkszijde niet in de gelegenheid zullen worden gesteld met de te vor deren woningen en gebouwen daadwerkelijk iets te doen. Je zou kunnen zeggen dat het in werking stellen van de Woonruimtewet vanwege de vorderingsmogelijkheid als zinvol kan worden beschouwd, maar vanwege andere aan inwerkingstelling van de Woonruimtewet verbonden consequenties en vanwe ge het op komst zijn van de Leegstandswet is het naar het oordeel van het college - dat blijkt ook wel uit de beantwoording - verstandig op de Leegstandswet te wachten, wat geen kwestie van jaren maar van enkele maanden zal zijn. Met de Leegstandswet zullen wij een instrument in handen hebben tot het doen van datgene waarvoor men de Woonruimtewet in werking zou willen zien gesteld. In dezen speelt nog een ander argument een rol, dat eveneens bij de Woonruimtewet aan de orde is en dat mede een argument voor het van toepassing verklaren van de Woonruimtewet zou kunnen zijn, namelijk het punt van de toewijzing. Ook de toewijzing heb je bij het van toepassing zijn van de Woonruimtewet in de hand, maar het is u bekend dat het Gemeentelijk Woningbedrijf en de corpora- ties enige tijd geleden een centrale registratie van woningzoekenden hebben opgezet, terwijl wij in middels ook zo ver zijn dat de toewijzing gemeenschappelijk plaatsvindt. Daarmee is dit argument pro het in werking stellen van de Woonruimtewet eigenlijk vervallen. Nu de gemeenschappelijke registra tie en toewijzing eenmaal lopen, zullen wij overigens ook gaan praten met de beleggers, de eigenaren van de huurwoningen van beleggingsmaatschappijen, aan wie wij de vraag zullen voorleggen of zij be reid zijn aan de centrale registratie en toewijzing deel te nemen. Wat de in dezen een rol spelende argumenten betreft wil ik er nog eens op wijzen dat de toewij zing, die volgens de Woonruimtewet gecentraliseerd dient plaats te vinden, inderdaad gemeenschappe lijk door gemeente en corporaties wordt geregeld, dat de vorderingsmogelijkheid via de Leegstandswet komende is en dat ook de melding van leegstand via de Leegstandswet zal gaan plaatsvinden. Dit zijn de redenen op grond waarvan het college van oordeel is dat niet aan het in werking stellen van de Woonruimtewet moet worden begonnen. De ervaringen die gemeenten hiermee inmiddels hebben opge daan - wij kunnen dat af en toe ook in de krant lezen - zijn niet geweldig, maar belangrijker is dat de argumenten voor het in werking stellen van de Woonruimtewet op dit moment in Leeuwarden eigen lijk niet gelden, dit dan vooral vooruit kijkend naar de op komst zijnde Leegstandswet. Mijn conclu sie is dat de inwerkingstelling van de Woonruimtewet hier niet nodig is, omdat hetgeen men ermee wil bereiken ook op andere manieren kan worden bereikt. Mevrouw Van der Werf heeft nog een concrete vraag over de situatie in het St. Jozef-pension ge steld, waarbij zij erop heeft gewezen dat het pand niet wordt gerenoveerd maar gesloopt. Op een aan de gevel van het gebouw bevestigd bord is inderdaad aangegeven dat het pand wordt gerenoveerd en daarbij wordt de naam van een bedrijf vermeld waarvan ik niet meteen zeg dat renoveren voor het be treffende bedrijf een voor de hand liggende bezigheid is. Op de vraag van mevrouw Van der Werf of wij dit zomaar laten gaan, kan ik antwoorden dat onze dienst Bouw- en Woningtoezicht inmiddels de opdracht heeft gekregen ter plaatse poolshoogte te gaan nemen en te bezien wat er precies aan de hand is. Punten 249 t.e.m. 251. Mevrouw Van der Werf: Met betrekking tot punt 249 zou ik willen vragen hoe het staat met de stuurgroep die indertijd is ingesteld en die zich bij mijn weten met het spreidings- en toewijzingsbeleid zou bezighouden. In het antwoord wordt naar het systeem van de centrale toewijzing verwezen, maar dat zegt naar mijn mening erg weinig over de meer inhoudelijke criteria inzake toewijzing en spreiding die nu juist uit de werkzaamheden van de genoemde stuurgroep zouden voortkomen. De heer De Pree (weth.): De door mevrouw Van der Werf genoemde stuurgroep is niet zo erg actief, wat overigens niet zozeer aan de stuurgroep zelf ligt. Deze stuurgroep zou zich trouwens niet in de eerste plaats met de toewijzingsproblematiek bezig houden, maar vooral met de sociale bevolkingssa menstelling in de wijken van Leeuwarden. De stuurgroep is samengesteld uit een aantal vertegenwoor digers van de gemeente en anderzijds mensen van welzijnsinstellingen. Het probleem dat nu inmiddels

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 70