iII9 De heer Visser: In punt 225 wordt gevraagd waarom twee lagere scholen van het activeringsplan zijn uitgesloten. Mag ik aannemen dat het antwoord daarop inmiddels is achterhaald door een nieu we aanmelding, de zogenaamde groepsindeling, die voor l november had moeten plaatsvinden? De heer Ten Brug (weth.): Ik zie eerlijk gezegd niet direct het verband tussen hetgeen mevrouw De Haan in personeelsadvertenties zou willen zien opgenomen en hetgeen in vraag 222 aan de orde is gesteld. Ik wil echter wel iets zeggen over de daling van het aantal leerlingen, die hier ineens zo zwaar wordt geaccentueerd. Vlak na de bevrijding was het bijzonder onderwijs in totaliteit in Leeu warden behoorlijk wat sterker dan het openbaar onderwijs. Op het ogenblik is er sprake van een on geveer 50/50-situatie. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat zich een uit breiding van het bijzonder neutraal onderwijs heeft voorgedaan, een vorm van onderwijs die ten op zichte van het openbaar onderwijs heel duidelijk concurrerend werkt. De teruggang van het openbaar onderwijs is over de gehele linie langzamer verlopen dan die bij het bijzonder onderwijs. Daaraan ver bind ik helemaal geen conclusies, dit zijn feiten, die echter wel wat anders overkomen dan hetgeen in het in vraag 222 aangehaalde persbericht wordt aangevoerd. Wat het andere punt betreft, als ik het goed begrijp pleit mevrouw De Haan ervoor bij het oproe pen van sollicitanten in de advertenties op te nemen dat sollicitanten voorstanders van openbaar onder wijs dienen te zijn. Ik moet eerlijk zeggen niet in te zien dat hierdoor het eigen karakter van het openbaar onderwijs zou kunnen worden versterkt en ik heb er ook bezwaar tegen om de volgende re denen. De openbare school is geen "zuilenschooldat ligt bij het bijzonder onderwijs duidelijk an ders. De openbare school pretendeert - de wet geeft dat ook aan - een school te zijn waar iedereen, ongeacht zijn levensbeschouwelijke achtergrond, zijn plaats moet kunnen vinden. Het feit doet zich echter inderdaad voor dat lang niet alle mensen om positieve redenen - als ik het zo mag omschrijven - voor het openbaar onderwijs kiezen. De keuze ligt vaak in de sfeer van: waar zouden onze kinderen anders heen moeten, wij zijn niet p.c. en wij zijn niet r.k., onze kinderen gaan dus maar naar de openbare school. Als het goed is spelen bij de keuze voor het p.c.-, het r.k.- en het bijzonder neu traal onderwijs andere facetten een rol. Overigens kan worden geconstateerd dat er, de totale ont wikkeling in het land in aanmerking nemend, van veranderingen sprake is. Uit berichten blijkt dat in een aantal wijken van bijvoorbeeld Amsterdam de verhouding tussen de aantallen kerkelijke en niet- kerkelijke leerlingen ongeveer half om half is, wat toch op een bepaalde ontwikkeling duidt. Dit zijn feiten - u hebt dit onlangs naar aanleiding van het rapport van de Hervormde Raad voor Kerk en School in de pers kunnen lezen - die naar men meent vragen oproepen ten aanzien van zowel de identiteit van het bijzonder als het openbaar onderwijs. Daarmee ben ik het van harte eens, maar nogmaals, ik zie niet in wat het in advertenties opnemen van het voorstander zijn van openbaar onderwijs met dit probleem te maken heeft. Mevrouw De Haan-Laagland: Als je van de cijfers kennis neemt dan krijg je de indruk dat het open baar onderwijs blijkbaar niet aantrekt, dat het mensen niet bijzonder aanspreekt. Daarom kwam ik tot het verhaal van "voor sommige mensen is het een negatieve keuze". Als je het openbaar onderwijs wilt stimuleren, dan moet je mijns inziens benadrukken wat het openbaar onderwijs te bieden heeft en dat de filosofie erachter is dat het openbaar onderwijs de gelegenheid tot ontmoeting biedt voor alle le vensbeschouwelijke richtingen en alle gezindten. Deze ontmoetingsmogelijkheid kan naar mijn mening een zeer positieve invloed op de opvoeding van een kind hebben en mensen kunnen hiervoor naar mijn overtuiging ook heel positief kiezen. Een manier om een en ander duidelijk te maken lijkt mij het via personeelsadvertenties oproepen van voorstanders van het openbaar onderwijs. De heer Ten Brug (weth.): Ik zie het verband niet, maar ik denk dat hier dan toch met name een taak ligt voor de Vereniging voor Openbaar Onderwijs. Deze vereniging zou meer positief naar voren kunnen brengen waarom men voor het openbaar onderwijs zou kunnen kiezen. Het oude krantje van de Vereniging voor Volksonderwijs stond vroeger altijd vol met p.c.- en paapse stoutigheden die op het terrein van het onderwijs waren uitgehaald, maar dat vind ik een verkeerde benadering. Wel zou de Vereniging voor Openbaar Onderwijs naar mijn oordeel in positieve zin veel meer kunnen doen. Op de vraag van de heer Visser met betrekking tot punt 225 kan ik antwoorden dat nu inderdaad een project-aanvraag mogelijk is; het gaat om een totaal-aanvraag van minstens twintig scholen. Deze aanvraag zou worden ingediend of is inmiddels reeds ingediend, maar de twee door de heer Visser bedoelde scholen konden daarin niet worden opgenomen. Een daarop betrekking hebbende aanvrage moest apart worden ingediend omdat deze twee een pre hebben boven de twintig die voor het eerst wor den aangemeld. Ik heb het vertrouwen dat de bedoelde twee scholen er deze keer zeker bij zullen zijn. (De heer Visser: Ze hebben dus een voorrangspositie.) Ja. Punten 227 t.e.m. 233. Mevrouw Van der WerfHet antwoord op vraag 228 vind ik nogal onduidelijk. Is het punt van het rol doorbrekend onderwijs nu wel of niet in de begeleidingscommissie alsmede in het schooloverleg en in de gemeenschappelijke schoolraad aan de orde geweest? Zo ja, hoe waren daar de reacties en zo neen, waarom is het onderwerp niet aan de orde gesteld? Dit vraagstuk op een goed voorbereide ma nier in de genoemde organen aan de orde stellen is wel iets anders dan het "droppen", waarover in het antwoord wordt gesproken. Bovendien lijkt het mij ten aanzien van geen enkele wenselijke onderwijs vernieuwing zinvol dat dit probleem zonder meer wordt gedropt. Dat lijkt mij alleen maar zinvol als ter zake in alle geledingen een discussie wordt gestimuleerd en als in het kader van het gemeentelijk' onderwijsbeleid voorwaarden worden gecreëerd. Mijn vraag is dus nog een keer wat er nu concreet gebeurt. Wat is men aan het stimuleren, waaraan wordt aandacht besteed? Het lijkt mij gewenst dat wij niet met zulke vage antwoorden het bos in worden gestuurd - ik kan het niet anders zien -, maar dat wij een duidelijk inzicht krijgen in wat er nu precies gebeurt, een inzicht waarom ook door ons wordt gevraagd, op het gebied van het roldoorbrekend onderwijs. Mevrouw De Haan—Laagland: Op vraag 229 wordt geantwoord: "Bij het aanstellingsbeleid voor on derwijzend personeel wordt met een dergelijke positieve houding impliciet rekening gehouden." Het gaat ook hierbij om het roldoorbrekend onderwijs. Ik wil graag weten wat u bedoelt met de opmerking dat er impliciet rekening mee wordt gehouden. Wordt er concreet naar gevraagd of gaat u af op een indruk? De heer Visser: Wat vraag 230 betreft is het antwoord van het college, voor zover het om de ka lender gaat, wat optimistischer dan de formulering van de vragensteller. Wij zitten nog altijd met het str'jdpunt van de regionalisatie, waaromtrent het overleg kort geleden weer op gang is gekomen. Ik vraag mij af of wellicht recente ontwikkelingen zijn te melden. Het antwoord duidt erop dat in de loop van 1981 besluiten ter zake zullen worden genomen en het zou plezierig zijn als de wethouder hierover op dit moment nadere mededelingen zou kunnen doen. De heer Van den Eist: Het gaat mij om vraag 227. De inspecteur voor het onderwijs had voorgesteld I voor de invoering van het vak Fries 5,extra per leerling uit te trekken. Wij volstaan nu met een verhoging van 2,50 per leerling, waarmee wij wel kunnen instemmen. Wij kunnen er niet mee in- I stemmen dat tegenover de verplichte invoering van het vak Fries geen enkele verhoging van de uitke ring uit 's rijks kas staat. Zou het niet zinnig zijn als bijvoorbeeld door de Vereniging van Friese Ge- j meenten in samenwerking met de provincie zou worden gepoogd van rijkszijde een vergoeding te krij gen voor de financiële consequenties van deze verplichting, die naar mijn indruk niet in alle gemeen ten even intensief daadwerkelijk in beleid wordt omgezet? De heer Ten Brug (weth.): Om met de laatste vraag te beginnen: de Vereniging van Friese Ge meenten heeft hierover een enquête gehouden. Wat met de resultaten van die enquête onder alle Frie se gemeenten is gebeurd weet ik niet. Het is mij wel bekend dat dit een punt van aandacht voor het provinciaal bestuur is, terwijl het ook onderwerp van overleg op rijksniveau is geweest, welk overleg de bedoeling had voor het vak Fries op de scholen van rijkszijde financiële middelen te verkrijgen. Het was zelfs zo - daartegen heb ik geprotesteerd - dat degenen, die zich met de invoering van het Fries op de scholen bemoeiden, hier en daar al mededeelden dat de gemeenten daarvoor van het rijk extra gelden zouden krijgen. Die voorlichting was onjuist - de feiten hebben ons wat dit betreft in het gelijk gesteld - en er is dan ook een eind aan gekomen. Nogmaals, ik weet echter niet wat het resultaat van de gehouden enquête is geweest. De Voorzitter: Er is tot nu toe niets mee gebeurd. Er zijn gegevens verstrekt, maar er is niets uit gekomen De heer Ten Brug (weth.): Mevrouw Van der Werf is gevallen over het in het antwoord op vraag 22i voorkomende woord "droppen", maar wij hebben dat antwoord niet zo bedoeld als zij het nu om schrijft. Het aan de scholen domweg schrijven van een briefje met de mededeling dat in het vervolg aandacht aan het roldoorbrekend onderwijs dient te worden besteed, noemen wij een onderwerp in de scholen droppen. Zoiets haalt niets uit, je krijgt er geen response op; de scholen zeggen hoogstens dat zij er wel iets aan zullen gaan doen. Met name daarom hebben wij dit onderwerp - mede naar aan leiding van eerder hierover gemaakte opmerkingen - in de aandacht van de Schooladviesdienst aanbe-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 81