3. uit het vorenstaande blijkt dat wij het spreken over een eigen, dat wil zeggen gemeentelijke, in komenspolitiek beleid een marginale zaak achten. 30 31 Ik sta hier zo uitvoerig bij stil omdat hiermee de geringe, zo niet marginale, ruimte voor de ge meente^) om beleid te kunnen voeren ook voor Leeuwarden is aangegeven. Er werd bij de invoering van de onroerend-goedbelasting ook niet voor niets gesproken over de vrije zoom voor de gemeenten. Het leidt er tevens toe dat afweging, op gemeentelijk niveau, tussen diverse sectoren qua prioriteiten en uitgavenniveaus sterk word belemmerd. Niet in het minst, omdat bij gebrek aan een beter college program dan het huidige, iedere sector - bestuurders en ambtenaren - naar budgetmaximalisatie streeft. Ons stelsel van raden en commissies versterkt deze tendenties nog. In het eerste deel van zijn betoog heeft de heer Geerts al gezegd dat wij kunnen instemmen met de gestelde prioriteiten, na nadere nuancering, en gerept van onzekerheden aan de inkomstenkant. Kan de wethouder van Financiën, nu diverse departementale begrotingen zijn behandeld - althans in de Tweede Kamer - aangeven welke gevolgen dit heeft voor onze begroting en meerjarenramingen? Vo rige week werd bekend dat het totale financieringstekort van de rijksoverheid, door tegenvallende be lastingopbrengsten, lagere winsten, loonmatiging, stagnerende woningbouw, hogere werkloosheid, af nemende bedrijvigheid, is opgelopen tot ruim 7%, inclusief het financieringstekort van lagere overhe den. Welke invloed gaat hiervan uit op onze begroting? Of heft u bij deze vraag, net als de paarde- iiefhebber en levensgenieter (één van de "mannen met pit") op de stoel van Financiën in Den Haag, ook de handen ten hemel? Ik denk dat het, met mijn beschrijving van de belangrijkste inkomstenbronnen van de gemeente en vooruitlopend op de nadere antwoorden van het college op de hiervoor gestelde vragen, niet te ge waagd is te stellen dat waar er al sprake is van onzekerheden aan de inkomstenkant - de heer Knol sprak eerder van drijfzand - deze door het rijk wordt veroorzaakt, dat wil zeggen in de terminologie van de heer Knol op gemeentelijk terrein wordt gespoten. Kom ik nu tot onze eigen inkomstenbronnen: onroerend-goedbelastingen, reinigingsrechten, le ges, retributies, prijzen van goederen en diensten, enz. Uit een overzicht, geproduceerd door de af deling Financiën en Belastingen, waarin opgenomen een vergelijking in belastingdruk (onroerend-goed- belasting, rioolretributies en reinigingsrechten) met een achttal middelgrote gemeenten (82.000 - 160.000) kan worden afgeleid dat: 1de opbrengst per inwoner OGB in Leeuwarden het hoogst is; 2. voor de opbrengst per woning Leeuwarden met 279,12 een middenpositie tussen Apeldoorn met 350,en Groningen met 181,15 inneemt; 3. de opbrengst van de reinigingsrechten per inwoner van 19,88 in Leeuwarden veruit het laagst is van de beschouwde groep. Ik volsta met deze hoofdzaken. De gemiddelde belastingdruk van onroerend-goedbelasting, riool retributies en reinigingsrechten per woning is daarmee in Leeuwarden op Groningen na de laagste van de negen onderzochte gemeenten. Voor de opbrengst per inwoner komt Leeuwarden als laagste naar vo ren. Dezelfde vergelijking werd ook uitgevoerd met tien kleinere Friese gemeenten. Deze vergelij king valt bepaald anders uit. Gemeten naar de opbrengst per inwoner staat Leeuwarden met 206,96 aan de top; BaarderadeelHeerenveen en Menaldumadeel volgen op geringe afstand, 185,tot 170,--; in de staartgroep verblijven Opsterland en Tietjerksteradeel met resp. 113,— en ƒ71,45. Gecorrigeerd voor bedrijven, dat wil zeggen gemeten naar de druk per woning, blijkt het verschil met Sma11ingerland en Opsterland circa 10% te bedragen. Idaarderadeel en Sneek hebben een druk per wo ning die 10% hoger ligt. Het verschil met Tietjerksteradeel is zeer aanzienlijk: Leeuwarden ligt ruim 60% boven het niveau van deze gemeente. Enige relativerende opmerkingen zijn nu wel gewenst. Deze gemeentelijke inkomstenbronnen zijn relatief klein - hoewel belangrijk - naast de specifieke uitkeringen c.q. rijksbijdragen en de algeme ne uitkeringen. Zij bedragen ongeveer 17,5 miljoen op een totaal van beschikbare middelen voor de gewone dienst, exclusief verrekeningen hoofdstuk XIV, van afgerond 270 miljoen. Terzijde zij opgemerkt dat aan voornoemde vergelijkingen nog een aantal essentiële onderdelen zouden moeten worden toegevoegd, namelijk de besteedbare c.q. fiscale inkomens per gemeente. Be trouwbare en openbare c.q. recente gegevens staan ons niet per gemeente ter beschikking. Wellicht kan de heer Pruiksma hierover nog wat helderheid verschaffen. Een aantal conclusies met betrekking tot de inkomstenzijde van de begroting zijn nu wel te trek ken: 1verhoging van de eigen middelen via onroerend-goedbelasting en reinigingsrechten, levert nauwe lijks een substantiële bijdrage tot verruiming van het budget. Daarbij dient de relatieve positie van Leeuwarden ten opzichte van omliggende gemeenten en de samenstelling van de eigen bevolking mee in beschouwing te worden genomen; 2. de verhouding tussen algemene inkomsten (pl.m. 45%) en specifieke rijksbijdragen (pl.m. 55%) dient rigoreus gewijzigd in de richting van het Gemeentefonds. Zulks ter verhoging van de integra- liteit van het bestuur en ter verbreking van de gouden koorden met Den Haag. In de Gemeente fondsuitkeringen dient een nadere verfijning voor regionale centra en naar inkomenspositie plaats te vinden; Bij de bespreking van de uitgavenzijde van de gemeentebegroting zou ik een tweetal elementen kort willen bespreken. 1. Groei van de uitzettingen per sector tegen de achtergrond van de politiek-bestuurlijke prioriteiten stelling. 2. Beheersing van de uitgaven. De veelheid van stukken en overvloed van informatie die voorafgaand aan een begrotingsvaststel ling met meerjarenramingen-beleidsplan 1981-1985 wordt aangeboden, werkt in de hand dat de voor bereiding in afdelingen en raden en commissies zich toespitst op een aanpak per sector c.q. portefeuil le. Van een afweging van kosten en baten, doel en middelen, meerjarige effecten van nieuwe voor stellen, efficiency en effectiviteit is soms nauwelijks sprake en het bestaande beleid blijft grotendeels buiten de discussie. Gelet op de verkiezingsprogramma's: meer van hetzelfde en een signalering van witte vlekken, achterstandssituaties, het formuleren van nieuwe, vaak nuttige en zelden goedkope din gen, behoeft dit ook geen verwondering. Terugkerend naar het eerste punt vallen de volgende zaken op: - de sectoren cultuur, samenlevingsopbouw en jeugdwerk, ruimtelijke ordening, zijn de relatief snelst groeiende sectoren. In absolute zin zijn ruimtelijke ordening en sport en recreatie verantwoordelijk voor de grootste accressen; - een van de sectoren met een structureel tekort - onderwijs - groeit stevig door. Het groeipercenta ge van Algemeen Beheer is ruim tweemaal zo hoog. Hierbij zijn de volgende kanttekeningen te plaatsen. In de eerste plaats worden we geconfronteerd met de doorwerking van beslissingen uit het verleden, het zogenaamde ongewijzigd beleid. In de twee de plaats kan worden vastgesteld dat via het nieuwe beleid de verdeling van de accressen over sectoren slechts in beperkte mate te wijzigen is. Heeft bij de deze zomer plaatshebbende ombuigingsoperatie het collegeprogram een nuttige, zij het beperkte functie gehad, bij de zichtbaar wordende afname van de groei van de middelen zal een verdere verfijning via prioriteiten en posterioriteiten moeten plaats vinden. Daarvoor is het noodzakelijk dat een grondige analyse van de uitgaven (en tekorten) binnen een aantal sectoren - zie hierboven - plaatsvindt. De heer Knol komt hier ongetwijfeld op terug bij de bespreking van de rekenkamerfuncties. Tegelijkertijd zal vanuit de fracties een aanscherping van het collegeprogram moeten plaatsvinden, c. dat een verbeterd toetsingskader ontstaat. Daarbij valt ook niet te ontkomen aan, sterker nog, is het noodzakelijk dat het bestaande beleid wordt bijgesteld. Wij denken daarbij aan een werkwijze waar bij de posterioriteiten als het spiegelbeeld van de prioriteiten gehanteerd kunnen worden. Daarnaast zou in eerste instantie wat geabstraheerd dienen te worden van het al of niet aanwezig zijn van spe cifieke rijksbijdragen, waarmee het automatisme van besteding doorbroken kan worden en de afweging tussen sectoren vergroot. Tevens zal snel een begin moeten worden gemaakt met het bepalen van onze positie ten aanzien van het subsidiepakket. Wijzigingen, ombuigingen of bezuinigingen vergen tijd en veel overleg. In de loop van het volgend jaar zullen de hoofdlijnen ten aanzien van de ontwikke ling van dit pakket aangegeven dienen te worden. Een en ander raakt ook de relatie met andere overheden en particuliere instanties. Zo zal voor een andere invulling en precisering van de centrumfuncties overleg moeten worden gevoerd met de Vereniging van Friese Gemeenten en de provincie. Vertrekpunt zou kunnen zijn - ik noem dit als een voorbeeld - dat de grote(re) Friese gemeenten zorgdragen voor accommodaties, de provincie (en mo gelijk het rijk) voor de gezelschappen die daar optreden. Hiermee is ook een deel van het tweede element behandeld, de beheersing van de uitgaven. Daar bij nog de volgende kanttekeningen. In de gesubsidieerde sector(en) dient het stelsel van bijdragen in exploitatietekorten, waar mogelijk, te worden verlaten. Hiervoor in de plaats zal meer op basis van output- en inputcriteria, gewenste aantallen bezoekers, etc., dienen te worden gesubsidieerd. Zowel in de Commissie voor het Grondbedrijf als in de betreffende afdelingsvergadering hebben wij van ge dachten gewisseld over een betere beheersing van de ontwikkeling met betrekking tot realisatie en ex ploitatie van bestemmingsplannen. Een goed geautomatiseerd systeem van in ieder geval grotere be stemmingsplannen - Camminghaburen en Wiardaburen - werd nodig geacht, doch leek niet voorhanden. Uit het laatstelijk geproduceerde overzicht grondexploitatie per 1-1-1979 blijkt dat - buiten de ISR-gebieden - nog voor ongeveer 260 miljoen aan opbrengsten gerealiseerd moeten worden. De hier voor nog te maken kosten belopen 193 miljoen, afgerond. Mevrouw ir. Beneder-Blitz heeft vijf jaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 16