28
231
waarmee wij met elkaar worden geconfronteerd in de Tweede Kamer. (De heer Ten Brug(weth.): Wat
niet is, kan komen.) Een ieder mag de conclusie eruit trekken die hij wil, maar ik ben op dit ogen
blik bijzonder serieus, dat moet ik u wel zeggen. (De heer Ten Brug (weth.): Ik ook.) (Gelach)
Gelet op de taak waarvoor wij als gemeentebestuur staan, kan men toch wel de vraag stellen of
het betoog van mevrouw Van der Werf te dien aanzien als erg realistisch moet worden aangemerkt. In
ieder geval spreekt ook mevrouw Van der Werf van een zorgelijke situatie. Ik zal niet haar hele be
toog volgen, maar enkele uitdrukkingen wil ik toch even citeren. Zij heeft zich verzet tegen ach- en
wee-geroep en gezegd dat het college maar eens wat meer tegengas zou moeten geven. Het college zou
veel meer een eigen koers moeten bepalen. Volgens mevrouw Van der Werf passen wij ons veel te veel
aan bij het beleid van de rijksoverheid; wij zouden dat beleid zonder meer hebben overgenomen. "Wij
laten ons regeren door hogere overheden", zo zegt zij. Dit zijn zo enkele punten uit het betoog van me
vrouw Van der Werf en daaruit zou u kunnen opmaken dat zij meent dat wij niet op de juiste koers zit
ten en dat wij heel anders zouden moeten doen.
Een eerste kanttekening die ik hierbij wil maken, is deze. Ik kan mevrouw Van der Werf de ver
zekering geven dat wij niet doen aan ach- en wee-geroep. Het college en ook de raad, gehoord dat
gene wat de verschillende sprekers naar voren hebben gebracht, zijn zich erg bewust van de bijzonder
moeilijke situatie waarmee wij niet alleen vandaag maar, zoals naar redelijkheid moet worden aange
nomen, een reeks van jaren zullen worden geconfronteerd. Een en ander zal inhouden dat zowel voor
de raad als voor ons het besturen een heel wat minder prettige bezigheid wordt dan de laatste jaren het
geval is geweest. Wanneer men meer zijn hoofd moet gaan breken over wat men moet nalaten dan over
wat men zo graag wil aanpakken, dan geef ik u de verzekering dat de spanningen - ook met de achter
ban die wij met eikaar hebben - zullen toenemen, zoals wij de komende jaren zullen ervaren. Wij
zullen immers heel vaak nee moeten zeggen, ook in gevallen waarin wij heel graag ja zouden willen
zeggen, niet slechts omdat ja zeggen veel gemakkelijker zou zijn, maar gewoon omdat een heel groot
deel van de raad ervan overtuigd is dat er iets moet gebeuren. Voor dat spanningsveld komen wij on
herroepelijk te staan. Ik herhaal: realiteit onder ogen zien is niet hetzelfde als ach en wee roepen.
Als mevrouw Van der Werf meent dat wij vrij "slaafs" het rijksbeleid volgen, dan wil ik het vol
gende opmerken. Ik zou haar willen vragen een poging te doen om gesprekken te voeren met Kamer
fracties. Ik kan niet zeggen gesprekken met de Kamerfractie van haar partij, want die heeft nog geen
Kamerfractie. (De heer Janssen: De PSP welVoor die partij zit mevrouw Van der Werf hier niet direct.
Overigens is de PSP-fractie niet de fractie waarmee wij het meeste contact hebben; zij zou daar dus
niet zoveel wijzer worden, moet ik eerlijk zeggen. Mevrouw Van der Werf zou in ieder geval eens
aan verschillende fracties in de Tweede Kamer en ook aan het merendeel van de bewindslieden moe
ten vragen of zij het gemeentebestuur in Leeuwarden een "slaafs clubje" vinden. Ik geef haar de ver
zekering dat zij dan echt andere geluiden zal horen. Wij dansen vaak op de grens, en wel zodanig
dat men zich in gemoede moet afvragen of men wezenlijk nog wel verder kan gaan om iets te berei
ken. Een grote mond opzetten loopt natuurlijk niet altijd parallel met iets bereiken. Men moet steeds
wikken en wegen op welk moment en op welke plaats men stevig kan, mag, optreden en op welke plaats
men wellicht weieens wat meer tactvol moet zijn en misschien niet altijd kan zeggen wat men ontstel
lend graag zou willen zeggen. Uiteindelijk zijn wij "ingehuurd" om voor de gemeente Leeuwarden zo
veel mogelijk tot stand te brengen. Wij hebben er heel weinig belang bij om in discrediet te staan,
ook niet in Den Haag. Ik verzeker u - ik weet dit uit eigen ervaring en verschillende raadsleden zul
len dit kunnen bevestigen - dat wij in Den Haag niet bekend staan als mensen die slaafs het rijksbe
leid volgen.
Een laatste, droeve, constatering is dat wij in zo sterke mate afhankelijk zijn van de rijksover
heid wat onze mogelijkheden betreft. Dat is natuurlijk het grote verschil met een rijksoverheid, hoe
moeilijk die het overigens ook mag hebben. Onze mogelijkheden worden nu eenmaal beperkt door de
omvang van de financiële middelen waarover men kan beschikken. Wat wij met eigen kracht en met
eigen bevoegdheid kunnen doen - ik bedoel dan onze inkomsten uit belastingen die wij zelf kunnen
vaststellen en waarvan wij de besteding zelf kunnen bepalen -, vormt slechts een fractie van de to
tale hoeveelheid geld die wij nodig hebben om onze taak te vervullen. Bovendien, zoals door enkele
sprekers is aangestipt en ook in het beleidsplan staat, hebben wij gemeend dat het onder de gegeven
omstandigheden een uitermate moeilijke zaak is om de mensen in deze gemeente nog zwaarder te be
lasten dan op dit ogenblik reeds het geval is. Helaas, want ook dat betekent op zich weer een grote
rem op datgene, wat wij met elkaar kunnen doen. Ik heb evenwel van de verschillende sprekers be
grepen dat zij met deze zienswijze instemmen.
Dit alles neemt niet weg dat raad en college natuurlijk steeds moeten doen wat nodig is om dat
te bereiken wat maar enigszins mogelijk is. Wij zullen daarvoor moeten vechten. Wij zullen dat ook
doen, daar, waar dit zinvol kan worden geacht, op onderdelen, plaatsen en momenten waarop wij
van mening zijn dat wij een zekere kans op succes voor de gemeente Leeuwarden hebben.
Desalniettemin zal de raad, als politiek orgaan en eerst-verantwoordelijk college voor wat er in
Leeuwarden gebeurt, zijn mening kenbaar moeten maken over ontwikkelingen waarvan de raad meent
dat die onaanvaardbaar zijn. Wat dat punt betreft kan ik u zeggen dat het college niet zoveel moeite
heeft - ik zou zelfs positiever kunnen zijn - met de eerste motie van de heer Geerts. In deze motie
worden enkele constateringen en overwegingen genoemd ten aanzien van de financiële positie. Deze
constateringen en overwegingen kunnen alleen maar worden onderschreven, ze zijn correct. Als in het
slot van de motie wordt gezegd wat wij met de constateringen en overwegingen willen doen, dan lijkt
het mij ten aanzien van de formulering redactioneel gezien beter om tot uitdrukking te brengen wat de
mening van de raad is dan om een soort afkeuring uit te spreken. Ik heb de indruk dat de motie zelfs
sterker zou worden wanneer het slot ervan zou luiden: spreekt als zijn mening uit dat dit
beleid ter zake van de gemeentefinanciën voor de lagere overheid niet aanvaardbaar is en draagt
het college van b. en w. op dit ter kennis van de regering te brengen." Wij geven dan aan wat de me
ning van deze raad is. Ik geef de indieners van de motie mijn suggestie graag in overweging, maar laat
het verder natuurlijk aan de raad over. Overigens zal in de tweede instantie al wel blijken in hoever
re de motie al dan niet wordt gesteund. Belangrijke moties als deze hebben in zijn algemeenheid na
tuurlijk slechts waarde als zij met ten minste een zeer grote meerderheid en zo mogelijk met algemene
stemmen kunnen worden aanvaard: Ik noem dit even voor de goede orde, want het is natuurlijk de po
litieke kracht van een motie als deze, die van een zo algemene strekking is.
Om de touwtjes aan elkaar te kunnen knopen hebben wij in het beleidsplan reeds een aantal voor
stellen ingebouwd, waarbij wij inderdaad grote vraagtekens moeten plaatsen. Enkele sprekers hebben
ook opmerkingen in die zin gemaakt. Ik zal op een drietal opmerkingen ingaan.
De heer Geerts heeft de consequenties aangegeven van de ingrijpende beperking op de investerin
gen, die hij overigens niet beperkte tot ons verder doen en laten en tot onze eigen mogelijkheden. Men
is door dergelijke bezuinigingen niet meer bezig op langere termijn zijn eigen, toch nodige, apparaat
zo sterk mogelijk te maken. Beperking op de investeringen heeft inderdaad tegelijkertijd grote conse
quenties voor de werkgelegenheid. Wanneer alleen Leeuwarden een dergelijke beperking moest door
voeren, zou het meevallen, maar in feite staat de hele lagere overheid voor dezelfde problematiek.
Wij kunnen er rustig van uitgaan dat bijna een ieder allereerst grijpt naar datgene waarnaar ook wij
hebben gegrepen. Van de consequenties zouden wij nog weieens kunnen schrikken, want dit zijn be
slissingen, die wij noodgedwongen moeten nemen en die tot gevolg hebben dat de werkloosheid stijgt
in het angstaanjagende tempo waarmee wij op dit ogenblik worden geconfronteerd. Dit is gewoon de
realiteit en ik onderschrijf dit.
Een volgende opmerking zal gaan over de drastische beperkingen van de personele uitgaven. Di
verse sprekers hebben hierbij kanttekeningen geplaatst. Mevrouw De Jong wees op ons voorstel om ten
behoeve van de secretarie - thans ongeveer 220 personeelsleden tellende - slechts één medewerker aan
te trekken in plaats van zes of zeven medewerkers. Al een reeks van jaren heeft uitbreiding plaatsge
vonden om het hoofd te kunnen bieden aan de steeds toenemende taken die op ons afkomen. Wij zoe
ken die taken zelf niet, ze komen gewoon op ons af. Ik moet u zeggen dat wij grote twijfel moeten
hebben of het reëel is wat wij hebben voorgesteld. Het heeft geen zin om daar omheen te draaien. Nu
vermindering van de personele uitgaven uit financiële overwegingen een absolute noodzaak is - daar
van moesten wij als college helaas uitgaan -, zullen wij moeten beseffen dat een en ander ons zeer
sterke beperkingen zal opleggen, helaas. Ik ben in dat verband dan ook erg blij dat enkele raadsleden,
van wie de heer Geerts als eerste, erop hebben gewezen dat het personeel onder zeer zware druk zal
komen te staan, voor zover dat op dit ogenblik al niet het geval is. De heer Geerts heeft in dit ver
band ook gezegd dat de raad zich beperkingen zal moeten opleggen met betrekking tot het vragen naar
nota's, studies, onderzoeken en dergelijke.
De heer Miedema heeft gevraagd of het reëel is een dergelijke bezuiniging door te voeren. Hij
heeft hetzelfde opgemerkt ten aanzien van de huisvesting, een onderwerp waarop ik zo dadelijk zal
terugkomen. Ik weet ook niet wat men verder van deze beperking van de personele uitgaven moet zeg
gen. Een en ander zal geweldige spanningen geven. Wij spreken binnen het college regelmatig over
dit vraagstuk en ook met de secretaris heb ik daarover diepgaande gesprekken gehad. Ik overdrijf niet
als ik zeg dat wij ons grote zorgen maken over met name de top van ons apparaat. U kunt zelf zien wat
er de laatste maanden is geproduceerd en wat nog geproduceerd moet worden. Dit is niet vol te houden
op de wijze zoals het op dit moment gebeurt; dat moeten wij ons goed realiseren. Toch moet dit alles
gebeuren, want wij zijn centrum-gemeente en vallen - verheugend genoeg - onder de ISR-regeling en
zo zijn er nog meer dingen te noemen. Een en ander vereist een onvoorstelbare hoeveelheid werk, om
nog maar niet eens te praten over onlangs geproduceerde nota's over de stadsvernieuwing, over het
emancipatiebeleid, enzovoorts. Al deze nota's zijn gereedgekomen, maar ik constateer wel - het is
zeker niet bedoeld als een dreigement, het is gewoon een feit - dat wij dit niet volhouden. Dit geldt