A33 met name de heiaas zeer kleine groep ambtenaren waarop wij voor dergelijke dingen zijn aangewe zen en waarop die enorme wissel wordt getrokken. Het zijn in hoofdzaak de ambtenaren die vanavond achter ons zitten. Ik moet in dit verband ook opmerken dat sommige raadsleden in dezen niet al te consequent zijn. Ik bedoel met name de heer Bijkersma en mevrouw De Jong. Zij zeggen twee dingen tegelijk, die men niet tegelijk waar kan maken. Mevrouw De Jong is het er inderdaad mee eens dat het ambtelijk appa raat niet ongebreideld mag worden vergroot, maar ais zij vervolgens stelt dat zij een uitbreiding met één personeelslid onvoldoende vindt en de voorgestelde besnoeiing onverantwoord acht, dan vraag ik haar hoe zij die twee touwen aan elkaar wil knopen. De heer Bijkersma gooit er nog een schepje bo venop. Hij noemde deze beperking in de personele uitgaven aan de ene kant onaanvaardbaar, maar somt meteen een aantal diensten op waar in ieder geval niet bezuinigd mag worden; hij heeft bijna het gehele alfabet opgenoemd. (De heer Bijkersma: Dat heb ik helemaal niet gezegd.) In ieder geval heb ik een wat inconsequente houding geproefd uit de benadering door u en door mevrouw De Jong van dit punt. Ik ben verheugd over het feit dat alle sprekers waardering hebben uitgesproken voor het ambtena rencorps in zijn algemeenheid en dat ook waardering werd uitgesproken aan het adres van onze commis sie meerjarenramingen. Deze commissie heeft de laatste jaren een zware taak verricht en haar taak zal nog veel zwaarder en ook ondankbaarder worden. Verschillende personen hier spreken al van een soort "Bloedraad" - onder voorzitterschap van mijn rechterbuurman -, die voortdurend bij alles wat wij wil len het onaanvaardbaar uitspreekt of dreigt uit te spreken. De heer Miedema meende te kunnen constateren dat er weieens te veel ambtenaren bij een bespre king zitten. Ik kan hem de verzekering geven dat dit niet een doel van ons is. Eerder is het omgekeer de het geval, wij beperken - noodgedwongen - zo veel mogelijk het aantal ambtenaren dat bij bespre kingen aanwezig moet zijn. Men moet echter voortdurend een keuze maken, want het is op zich ook een groot winstpunt dat ambtenaren, die verder moeten werken aan nota's en oplossingen voor proble men, meteen de discussies horen. Soms is dat een groot voordeel, waardoor zij later gemakkelijker kun nen uitwerken wat bestuur en commissies willen. Anderzijds ben ik het met de heer Miedema eens dat wij, wellicht meer nog dan in het verleden, erop moeten letten dat wij het aantal van bij besprekin gen aanwezige ambtenaren zoveel als mogelijk beperken. Een ander groot spanningsveld wordt gevormd door de huisvesting van de diensten. Wij hebben van alles in deze sector gestreept, maar ook dat zal niet geruisloos verlopen. Ik wijs bij voorbeeld op de bezuiniging op de nieuwbouw van de reinigingsdienst. De heer Bijkersma verbindt aan dit geval een mijns inziens onjuiste conclusie. Als ik hem goed begrijp, dan zegt hij dat wij op het goede pad zijn en dat wij wellicht meer diensten vinden waarbij wij van twaalf miljoen gulden vijf miljoen gulden kunnen maken. Zo is het natuurlijk helemaal niet. Wij hebben grote twijfel of wij erin zullen slagen voor vijf miljoen tot een redelijke huisvesting van de reinigingsdienst te komen. (De heer Bijkersma: Dan moet u het ook niet voorstellen.) Wij hebben geen geld, die realiteit moeten wij onder ogen zien. Wij stel len ons voor dat deze nieuwbouw, althans voor een groot deel, een soort noodvoorziening zal worden. Wij doen dit voorstel, omdat de huidige huisvesting van de reinigingsdienst moet verdwijnen; dit ge beurt om bepaalde redenen, waarop de heer Rijpma wellicht nog zal ingaan. U kunt en mag echter niet de conclusie trekken dat deze nieuwbouw de oplossing zou zijn, want het gaat hier om oplossingen waar bij men grote vraagtekens moet zetten. Ook de huisvestingsproblematiek van de Dienst Stadsontwikkeling zit klem. Er moet iets gebeuren en daarvoor is ook een bedrag uitgetrokken in de begroting. Wethouder Rijpma heeft in de betreffende afdelingsvergadering al even aangeduid dat de kans reëel is dat er op vrij korte termijn een voorstel komt om de DSO "outlet" te geven in het voormalige politiebureau. Er wordt nagegaan of dit een ade quate oplossing is, niet voor een paar jaar maar voor een langere periode, en of dit gerealiseerd kan worden met het geld dat daartoe in het beleidsplan is uitgetrokken. Dat laatste is het moeilijke pro bleem waar wij steeds tegenaan lopen. Heel moeilijk is ook de huisvestingsproblematiek van de Gemeentelijke Sociale Dienst. Dit onder werp is geclaimd en wij komen er dus later op terug. Ik zal er nu niet te diep op ingaan, maar ik noem wel het probleem dat wij wat de GSD betreft geconfronteerd worden met de noodzaak tot uitbreiding van deze dienst. Men kan deze mensen nu eenmaal niet met hun bureaus midden op het Vliet neerzet ten, zij zullen ergens ondergebracht moeten worden. Dat kost geld, welke oplossing wij ook kiezen. Wij zullen worden gedwongen om straks tot een oplossing te komen. Wij weten op dit ogenblik ook niet op welke wijze een oplossing kan worden gevonden. Dezelfde problematiek geldt ook voor de secretarie. Als u eens in het stadhuis rondkijkt en bij vooi beeld ziet hoe een afdeling Financiën is gehuisvest, dan zult u het vrij gauw met ons eens zijn dat het niet zo heel lang meer zo kan blijven. Wij kunnen u niet een concrete oplossing voor deze problemen 3 I/O geven, omdat wij bij al deze punten almaar worden geconfronteerd met de vraag waar wij het geld vandaan moeten halen om een en ander op te lossen. Ik heb hiermee enkele aspecten aangestipt en ik besef daarbij helemaal niet te zijn ingegaan op heel wat andere bijzonder moeilijke keuzen die wij in het beleid zullen moeten maken en die door ver schillende sprekers naar voren zijn gebracht. Wethouder Ten Brug en ook andere wethouders zullen daar bij evenwel stellig nog kanttekeningen maken. De heer Geerts en de heer Miedema hebben gesproken over de ontwikkelingen ten aanzien van de huisvesting van het hoger onderwijs in Camstraburen. De heer Geerts heeft samen met mevrouw Branden burg een motie ingediend. Als ik de heer Miedema goed heb begrepen, dan heeft hij de indruk dat ik in het verleden een niet zo voorzichtige mededeling zou hebben gedaan. Ik besef weieens vaker onvoorzich tige mededelingen te hebben gedaan, maar soms moet dat wel. Het gaat hier wat het hoger onderwijs be treft om een probleem waarvan wij de indruk hadden dat het niet ten onrechte zou zijn om er enige be hoorlijke opmerkingen over te maken, want het is niet zo best wat ons hierbij dreigt te overkomen. Wij zijn echter nog niet aan het eind van dit probleem gekomen, althans, daarvan gaan wij uit. Er zullen nog meer gesprekken worden gevoerd. Op zeer korte termijn zullen wethouder Ten Brug en ik een ge sprek hebben met staatssecretaris De Jong. Dat wordt de volgende fase en wij hopen toch datgene te be reiken waarop Leeuwarden naar onze mening zonder meer recht heeft. Recht, ten eerste omdat het nood zakelijk is voor de ontwikkelingen en in de tweede plaats omdat het om toezeggingen gaat die moeten worden gehonoreerd, zoals ook in de motie van de PvdA is verwoord. Ik durf te zeggen - ik ben dan niet onvoorzichtig - dat men het haast schandalig kan noemen als een en ander niet doorgaat. Het college kan wat dit punt betreft weinig moeite hebben met deze motie, die alleen maar een ruggesteun voor het college kan zijn bij verdere stappen die wij zullen moeten ondernemen en ook zullen ondernemen om te realiseren wat wij menen dat in Camstraburen gerealiseerd moet worden. Ik zal nu ingaan op enkele algemene opmerkingen van de heer Geerts over werkgelegenheid en structuurverbeteringen. Hij heeft gezegd dat wij ernaar moeten blijven streven dat Leeuwarden in het kader van de spreiding van de rijksdiensten steeds in het beeld wordt gehouden. Ik geef u nogmaals de verzekering dat het college zijn uiterste best doet en dat zal blijven doen. Ik stel het ook op prijs dat ik hier kan uitspreken dat wij daarbij alle steun van het provinciaal bestuur hebben. Wij trekken op dit punt gezamenlijk op tegen de rijksoverheid en zullen aan deze kwestie steeds alle aandacht blijven schenken De heer Geerts heeft enkele interessante kanttekeningen geplaatst bij het begrip "groeipool". Hij heeft opgemerkt dat naar zijn mening bij realisatie van het begrip "groeipool" onder meer een zwaar dere claim zou moeten worden gelegd op ISP-geld. Ik ben dat volledig met hem eens. Wat dit punt be treft gaan wij hand in hand door te onderschrijven wat de voorzitter van het landelijke CDA hier kort geleden in Friesland heeft gepredikt, namelijk dat het ISP-geld meer zou moeten worden gebruikt voor structurele verbeteringen en niet zo enorm versnipperd zou moeten worden. Laten wij hopen dat provin ciale staten dat ook ter harte zullen nemen en zich inderdaad wat duidelijker zullen opstellen achter het standpunt dat men zich moet afvragen of het geven van ISP-geld voor kleine projecten, hoe belang rijk dit ook mag zijn, voor Friesland in zijn totaliteit een goede werkwijze is. Ook moet men de vraag stellen of het voor ons met elkaar - en echt niet voor de Friese hoofdstad alleen - niet veel beter zou zijn dat wat het ISP-geld betreft het accent meer wordt gelegd op structurele verbeteringen, die wij nooit waar zullen kunnen maken zonder bijdragen uit onder meer een dergelijke bron. Provinciale sta ten hebben al uitgesproken dat er minder beleidsrubrieken moeten komen. Als zij nu consequent zijn en voor dat standpunt vechten, dan zouden wij ook op dat punt op dezelfde lijn zitten. Ik kan u verder meedelen dat de Regio Friesland-Noord een stuk heeft opgesteld en naar provin ciale staten heeft opgestuurd, waarin staat dat men van mening is dat de gemeenten meer betrokken zouden moeten worden bij het discussiëren over de problematiek rond het ISP. Hetzelfde is gebeurd door de afdelingen Drenthe, Groningen en Friesland van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten in het Noorden van het land. Ik moet u zeggen dat wij als gemeenten niet eens in het schemerduister maar vol ledig in het duister rondtasten met betrekking tot de vraag wat precies met het ISP-geld wordt uitge spookt. Het lijkt ons zinvol dat degenen, om wie het eigenlijk gaat en die het dichtst staan bij wat moet worden gerealiseerd, gelegenheid wordt gegeven tot een redelijke inspraak. Die inspraak is er totaal niet, hoewel daar van die zijde sterk op wordt aangedrongen. Een vraag die de heer Geerts in een vorige vergadering heeft gesteld, had betrekking op de invul ling van de groeipool-gedachte. Wij zijn toch wel een stapje verder op de weg naar het komen tot een zekere coördinatie van de invulling van deze gedachte. Ik heb kort geleden daarover een gesprek met minister Beelaerts van Blokland gehad. Vorige week is een van de naaste medewerkers van deze minister hier geweest. Wij trachten het op het ogenblik zo met elkaar - het is evenwel een uiterst moeizaam pro bleem - "op de rails te krijgen" dat wij in gezamenlijk overleg kunnen praten over de infrastructuur-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 21