'26!
nu spreekt u halve waarheden." Hij koppelde ineens onroerend-goedbelasting aan reinigingsrechten.
De heer Geerts heeft mij in mijn betoog - de tekst ervan ligt op zijn tafel - niet horen spreken over
de onroerend-goedbelasting. Ik heb die koppeling niet gemaakt. De heer Geerts heeft deze koppe
ling wel aan mij toegeschreven. (De heer Geerts: U hebt toch wel gesproken over gemeentelijke belas
tingen?) Nee, u hebt duidelijk de onroerend-goedbelasting genoemd. (De heer Geerts: Dat wil ik wel
vervangen door "gemeentelijke belastingen".) Goed, maar ik val u aan op datgene, wat u tegen mij
hebt gezegd. (De heer Ten Brug(weth.): De waarheid komt er nu toch uit?)
De heer Geerts heeft bezwaar gemaakt tegen het door mij gebruikte woord "succes" ten aanzien
van de drugsbestrijding. Ik heb gezegd dat ik het fijn en goed vind dat de politie in dezen successen
heeft behaald, maar ik heb ook gezegd dat wij, mochten de bestrijding, de hulpverlening en de voor
lichting op dit gebied extra middelen vragen, positief tegenover het beschikbaar stellen van die extra
middelen staan. Ik dacht dat hulpverlening en voorlichting duidelijk andere dingen waren dan wat de
heer Geerts over mijn woorden naar voren bracht. Dat vind ik een halve waarheid van hem. Ik kan
nog andere halve waarheden van de heer Geerts noemen, maar ik zal dat niet doen.
Ik zal vervolgens ingaan op de door de PvdA ingediende moties. In de eerste plaats stel ik u, mijn
heer de voorzitter, een vraag over de aanleiding tot de motie met betrekking tot de huisvesting van
het toekomstig hoger onderwijs in CamstraburenDe aanleiding zou zijn geweest datgene wat in de
kranten heeft gestaan of wat u, mijnheer de voorzitter, zijdelings ter ore is gekomen, namelijk dat
minister Pais heeft gezegd zich niet meer te stellen achter hetgeen zijn voorganger over deze kwestie
heeft toegezegd. (De Voorzitter: Ik heb dat zo in het openbaar in een van de afdelingsvergaderingen
verklaard.) Heeft de heer Pais het zo gezegd of is u dat via een ander kanaal ter ore gekomen? Ik heb
vanmiddag namelijk even met de afdeling Voorlichting van het Ministerie van Onderwijs gebeld en
men vertelde mij dat minister Pais het zo niet heeft gesteld. Wel kon het volgens deze woordvoerder
van het ministerie zo zijn dat via een ander kanaal een ander bericht is gekomen. Het gaat mij nu om
de vraag of de minister aan u, mijnheer de voorzitter, heeft gezegd dat hij zich niet stelde achter de
woorden van zijn voorganger of dat iemand anders, niet zijnde de minister van Onderwijs, dit heeft
aangedragen. Ik verzoek u een en ander toch eens duidelijk te onderzoeken. Als ons daarop nu niet
een antwoord wordt gegeven, dan zullen wij zeker niet met de motie meegaan, omdat deze opmerking
ten grondslag heeft gelegen aan de ingediende motie. Ik kan daar geen kant mee uit. Er is niet een
brief van het ministerie binnengekomen. De voorzitter heeft gezegd wat hij heeft gezegd, maar heeft
niet duidelijk aangeduid dat deze opmerking van de minister zelf komt. (De heer Geerts: Als ik u goed
begrijp, dan heeft u geen moeite met de motie als u straks een bevestigend antwoord krijgt op uw vraag
of minister Pais zelf het zo heeft gezegd.) Ik kan daarop het volgende zeggen. Als een minister, ook
al is het een minister van de partij waarvoor ik hier in de raad mag zitten, ongemotiveerd zegt op uit
latingen van zijn voorganger terug te komen en niet zonder meer diens beleid wil overnemen, dan ga
ik met uw motie mee; dat durf ik wel te doen. Ik vind dat er dan sprake is van onjuist beleid. Overigens
is ons, VVD'ers, daarin niets menselijks vreemd, hoor. (Gelach) Denkt u maar niet dat alleen
maar goed. (Gelach)
De eerste motie van de PvdA berust eigenlijk op wat de heer Geerts in de totaliteit van zijn be
schouwing heeft gezegd. In onze beschouwing heb ik al gezegd dat wij niet anders kunnen dan bezui
nigen. Ik vind het helemaal niet ontsierend dat wij nu eens, zonder veel tegenstroom en - misschien is
het niet het juiste woord - gekerm, toch wat meer de dingen aanvaarden. Ik zeg dan dat wij geen be
hoefte aan deze motie, die eigenlijk tegen de huidige regering is gericht, hebben. (De heer Geerts: Ik
begrijp dat u geen kritiek hebt op de wijze waarop de gemeenten door de regering worden gepakt?) U
zegt "gepakt", maar daarmee ben ik het helemaal niet eens. Ik zeg dat de bezuinigingen evenwich
tig zijn verdeeld. Dat is ook een uitgangspunt. Weliswaar is het niet uw uitgangspunt, maar het is een
uitgangspunt. Ik weet overigens best welke ministeries het slachtoffer zijn van bezuinigingen als de
PvdA in de regering zit. (Gelach) (De heer Ten Brug(weth.): Is dat eigenbelang?) Helemaal niet. Ik
ben al met de VUT, hoor, dus praat daar maar niet over. (Gelach)
De heer Miedema heeft de motie van de PvdA nog wat verzacht. Wij zien evenwel toch een ze
kere vorm van kritiek op de regering, die in onze ogen althans tracht iets aan bezuiniging te doen.
Ook met het amendement van het CDA gaan wij niet mee.
Mevrouw Van der Werf: De voorzitter stelde dat mijn betoog meer betrekking had op de landelij
ke politiek dan op het locale bestuur. Voor een deel heb ik inderdaad veel aandacht besteed aan lan
delijke zaken, maar dan wel voor zover die betrekking hebben op de situatie in Leeuwarden. De situ
atie hier is geen geïsoleerde situatie. Ten eerste zitten de partijen, die landelijk bezig zijn, ook hier
in de raad en het kan nooit kwaad plaatselijke partijen te wijzen op de gevolgen van het beleid dat
hun partijgenoten landelijk voeren. Ten tweede zijn de locale overheden in feite een instrument van
é>22
de rijksoverheid om haar sociaal-economisch beleid uit te voeren, en wel door te bezuinigen op de
uitgaven van de locale overheid en de hierdoor beschikbaar gekomen middelen op een andere wijze
aan te wenden. Wij vinden het niet alleen een zaak van landelijke politiek maar ook een zaak van
locale politiek dat duidelijk wordt gemaakt dat dit een onjuiste keuze is en dat wij dus laten blijken
hiermee geen genoegen te nemen. Als wij toch noodgedwongen mee moeten gaan met het rijksbeleid,
dan staat het voor ons niet bij voorbaat vast dat wij de begroting sluitend moeten houden. Het vaststel
len van de begroting met een tekort is een manier om te protesteren. Bovendien is het de vraag of er,
als wij naar andere gemeenten kijken die in een artikel 12-situatie zitten, inderdaad niks meer moge
lijk is in zo'n situatie. Ik zou niet willen beweren dat het college niet zijn best doet om door aller
lei lobby's voor Leeuwarden zo gunstig mogelijke resultaten te boeken. Het gaat ons om andersoorti
ge protesten: veel meer op alle mogelijke manieren publiekelijk stelling nemen tegen dit beleid door
uitspraken en publicaties op alle mogelijke plaatsen, zodat ook allerlei actievoerders zich gesteund
weten door het gemeentebestuur.
Nogmaals, wij hebben door ons verhaal tegengas willen geven tegen het idee dat het slecht gaat.
Dit idee komt steeds weer hier op tafel door opmerkingen van de woordvoerders van het CDA en de
VVD. Men wijst erop dat de recessie doorgaat, enzovoorts. Wij willen tegengas geven tegen het idee
dat de economische crisis een "natuurramp" is, die wij maar over ons heen moeten laten komen. Wat
wij zullen moeten doen, is duidelijk maken dat bezuinigingen op overheidsuitgaven een slechte ma
nier van crisis-bestrijden is en duidelijk maken tot wat voor zeer ongewenste situaties in bij voorbeeld
het onderwijs, in de situatie voor uitkeringstrekkers, in de volkshuisvesting, in de werkgelegenheid en
dergelijke dit beleid leidt. Dit moeten wij verduidelijken en vergezeld laten gaan van protesten. Werk,
waarvan wij het zinvol vinden dat het wordt aangepakt - onder meer woningisolatie -, moeten wij for
muleren in werkgelegenheidsprojecten en daarvoor moeten wij subsidies aanvragen. Door ongenuanceerd
ach en wee te roepen over de economische situatie, banen wij in feite nu al het pad voor bezuinigingen
en daardoor kunnen wij in een neergaande spiraal terechtkomen.
De voorzitter heeft nog de opmerking gemaakt dat het besturen nu minder leuk zou worden. Deze
opmerking was aan mij gericht. Ik vind daaruit toch een soort neutrale kijk spreken. Voor ons is ge
meentepolitiek altijd een zaak van blootleggen van spanningsvelden en tegengestelde belangen. De
komende tijd zal dat nog veel duidelijker worden.
De wethouder van Financiën heeft opgemerkt dat wij twee jaar geleden al zouden hebben gezegd
de gevolgen van Bestek '81 precies te kennen. Ik heb dat helemaal niet gezegd. Wij hebben inder
tijd de raad gevraagd stelling te nemen tegen Bestek '81 en de gevolgen daarvan voor de gemeenten,
natuurlijk voor zover die gevolgen toen bekend waren. De gevolgen waren toen onder meer: de ver
minderde groei van het Gemeentefonds, de bezuinigingen op sociale woningbouw en dergelijke. Ook
hebben wij toen gezegd dat alles erop wees dat er verdere bezuinigingen zouden volgen en dat het zin
vol zou zijn om zich daarop voor te bereiden door een herbezinning op het bestaand beleid en ook door
te onderzoeken welke mogelijkheden er waren voor verhoging van eigen gemeentelijke inkomsten, door
bij voorbeeld een progressieve heffing.
Dan ben ik blij dat de wethouder van Onderwijs bereid is de Commissie voor het Onderwijs meer
te betrekken in het te voeren beleid. Ik heb trouwens heel duidelijk gezegd dat het niet alleen aan
de wethouder ligt. Het zal nu een zaak van wethouder en raadsleden samen zijn, om ervoor te zorgen
dat wij in de raadsadviescommissie boven het niveau van vragen stellen en informatie uitwisselen uit
komen. Als ik zeg dat de wethouder zich formeel opstelt, dan bedoel ik daarmee dat ik keer op keer,
als ik deze aangelegenheden in afdelingsvergaderingen, commissievergaderingen en dergelijke aan de
orde stel, hetzelfde antwoord krijg, namelijk dat nu eenmaal in de onderwijswetten de taken van het
college en de taken van de gemeenteraad zijn geregeld. Dat is voor mij geen argumentatie om aller
lei dingen die op het gebied van het locale onderwijsbeleid liggen - dus niet heel specifieke, school-
bestuurlijke, zaken in de beheerstechnische sfeer - niet in de raadsadviescommissie en in de raad aan
de orde te stellen.
De wethouder van Ruimtelijke Ordening heeft geen antwoord gegeven op onze vraag naar de ont
wikkelingen op de hoek Pier Panderstraat-Westersingel. Wij vroegen of het college alsnog de betref
fende bouwaanvraag wil afwijzen. Ik zal daarop graag in tweede instantie een reactie vernemen.
Vervolgens een opmerking over de problemen met betrekking tot de opvang van werklozen. De
wethouder stelt dat er in de afdelingsvergadering een verschil van mening ontstond over mijn vraag of
ook niet-uitkeringsgerechtigden - in dit geval in het bijzonder werkloze gehuwde vrouwen - tot de
doelgroep van het project Mensen zonder werk behóren, omdat hij niet goed had begrepen waar wij
over praatten. Het valt mij op dat hij nu in feite weer hetzelfde antwoord geeft: "Deze groep ligt niet
binnen mijn gezichtsveld en valt ook buiten het gezichtsveld van het gemeentelijk beleid." Later
spreekt hij over problemen van de vrouwelijke gezinshoofden, waaraan in de toekomst speciale aan-