8 ft
derde deel goedkoper is, komt men nooit; zo knop is onze eigen dienst echt wel. Wij vinden het niet
zinvol om de stap, die de heer Bijkersma noemt, te zetten ten behoeve van huisvesting van gemeente
lijke diensten. Ik heb zonet al, tijdens het ordedebatje met de heer Bijkersma, gezegd dat het college
van mening is dat moet worden afgezien van huisvesting van gemeentelijke instanties in de kazerne,
omdat wij dat niet kunnen trekken, ook niet wanneer wij de verbouwing door een andere instelling dan
de eigen dienst zouden laten uitvoeren of onderzoeken.
De mening van het college is verdeeld over de vraag wat er verder moet gebeuren. Ik geloof dat
wij principieel niet veel van mening verschillen, althans, dat is mijn inschatting van de uitvoerige dis
cussies die wij binnen het college hierover hebben gehad. Als uit de discussies van het college niet een
unaniem standpunt naar voren is gekomen, dan is dat alleen op grond van praktische overwegingen ge
beurd. Dat laatste wil ik onderstrepen. Een deel van het college is van mening dat nader onderzoek
naar een woonbestemming van de kazerne, al of niet aangevuld met andere, nog duurdere dingen als
die welke de heer Van der Wal zojuist naar voren bracht, tot nog somberder conclusies zal moeten lei
den dan ten aanzien van een kantoorbestemming al het geval is. Dit deel van het college acht het dus
niet erg zinvol om ons op dat pad te begeven.
Ik wil in dit verband nog eens onderstrepen wat ik tijdens de eerste afdelingsvergadering heb ge
zegd. U moet, bij welke beslissing u ook neemt, incalculeren dat het alleen rijke fantasie is die er re
kening mee houdt dat de kazerne op dit moment kan worden afgeschreven als monument. Ik heb dit in
de afdelingsvergadering duidelijk gezegd, wij hebben dat met de bewindslieden zelf besproken. Ik weet
niet wat er in de verre toekomst gebeurt en ik neem aan dat niemand dat weet. Het is irreëel om er op
dit ogenblik van uit te gaan dat wij iets met de kazerne kunnen doen omdat het gebouw niet een monu
ment zou blijven. Dat blok aan het been hebben wij genomen toen wij de kazerne kochten. Onze grote
aarzeling om dit gebouw te kopen kwam namelijk voort uit het feit dat wij eerst overeenstemming met
de bewindslieden hadden willen bereiken ten aanzien van de vraag wat wij in het gebouw mochten ver
timmeren, populair gezegd, alvorens deze molensteen om de nek te hangen. De bewindslieden hebben
wat dat betreft toen al niet een toezegging willen doen. In een vorige discussie heb ik al uiteengezet
dat wij daar niet uit zijn gekomen. Om andere, de raad moverende redenen hebben wij toch de kazerne
gekocht. De molensteen hebben wij ondertussen dus om onze nek hangen, ongeacht wat er mee gebeurt.
De meerderheid van het college is de mening toegedaan dat toch geprobeerd moet worden om de
kazerne te verkopen, al of niet onder erfpacht. Dan kom ik wel weer bij een kantoorbestemming te
recht, maar niet ten behoeve van de gemeente. Bij deze mogelijkheid gaan wij er dan even van uit dat
er misschien andere instanties zijn die de situering van de kazerne zo uniek vinden - het is ten slotte
een unieke plaats in de stad! - en die zoveel meer geld beschikbaar hebben dan de gemeente, dat zij
wel een kantoor in het gebouw kunnen exploiteren. Dat is dan onze fantasie. Wij achten dit als het
meest waarschijnlijke dat gerealiseerd kan worden. Ik druk mij zeer voorzichtig uit: wij achten dit als
het meest waarschijnlijke dat gerealiseerd kan worden met betrekking tot het monument kazerne. Dit is
dus de reden waarom de meerderheid van het college heeft gemeend dat het het verstandigst zou zijn
om de zojuist genoemde weg te bewandelen.
Een ander deel van het college heeft zich afgevraagd of het toch niet verstandig is om, in aanslui
ting op de in het verleden gehouden discussies in de raad, een haalbaarheidsonderzoek te doen naar ten
principale een woonbestemming en eventueel een andere bestemming om het project meer exploitabel te
maken. Men moet er dan geen dingen bij doen die nog meer kosten dan wonen; men moet daarentegen
iets zoeken dat geld opbrengt, om daarmee het wonen mogelijk te maken. Een deel van het college
acht het misschien verstandig om het zo te doen.
Ik verleen wethouder De Pree het woord om nog het een en ander over de mogelijkheid van een
haalbaarheidsonderzoek te vertellen.
De heer De Pree (weth.): Een deel van het college kan zich wel vinden in de motie zoals die door
de heer Schagen is ingediend. U hebt dit uit de schriftelijke beantwoording van de vragen over het be
leidsplan wel kunnen opmaken. Een ander deel van het college kan zich, om de redenen die de burge
meester net noemde, niet in de motie vinden.
De kosten van het haalbaarheidsonderzoek zullen worden bestreden uit het budget van de stuur
groep huisvesting alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens. De rijksconsulent in de stuurgroep heeft
zelfs gezegd dat het geen belemmering mag vormen, indien de kosten het budget van de stuurgroep
overschrijden. Met andere woorden, de kosten komen uit het budget, al dan niet overschreden, van de
stuurgroep huisvesting alleenstaanden en tweepersoonshuishoudingen.
Het lijkt mij wel goed dat wij ons realiseren dat dit een haalbaarheidsonderzoek is. Degene, die
een haalbaarheidsonderzoek wil, geeft daarmee naar mijn mening te kennen dat een woonbestemming
zal moeten worden gerealiseerd, indien een dergelijke bestemming haalbaar blijkt te zijn. Het gaat
echter om een onderzoek. Men moet daarbij ook rekening houden met de mogelijkheid dat het finan
cieel niet kan, anders hoeft men niet een onderzoek te houden. Het zal een onderzoek moeten zijn,
waarbij de financiële mogelijkheden moeten worden betrokken die de rijksoverheid met name in de zo
genaamde verruimde regeling - ik denk dan aan de oude Van Dam-regeling - biedt. Als het onderzoek
primair is gericht op een woonbestemming, dan zou men het enigermate kunnen uitbreiden naar andere
doeleinden, voor een gedeelte van het gebouw. Dit zal evenwel niet meer kunnen zijn dan "franje". Ik
kan u echter zo wel zeggen dat het er dan financieel niet gemakkelijker op wordt. Ik vermoed dat een
pure woonbestemming financieel gezien dichterbij haalbaarheid komt dan wanneer men er andere zaken
bij gaat betrekken, om de simpele reden dat, indien het niet puur om woonruimte gaat, ook de betref
fende subsidieregelingen niet van toepassing zullen zijn.
In de schriftelijke beantwoording van de vragen hebt u kunnen lezen dat de gang van zaken, als
de meerderheid van de raad ervoor voelt een haalbaarheidsonderzoek in te stellen, als volgt zal zijn.
Voorgesteld wordt de verbouwing via de Federatie van Woningcorporaties door een van de woningbouw
corporaties te laten doen, wanneer een en ander in de toekomst haalbaar zal blijken te zijn. Na de
realisering van het project komt de beheerssituatie aan de orde.
De heer Schagen: Ik ben wat optimistischer dan de heer Bijkersma en de voorzitter wat betreft de
mogelijke haalbaarheid van een woonbestemming van de kazerne. Ik denk daarbij aan situaties in ande
re steden, waar het rijk extra is bijgesprongen om naar ik meen een ziekenhuis of een gevangenis te
verbouwen. Wellicht is het ook hier mogelijk dat het rijk extra geld beschikbaar stelt. Ik neem zonder
meer aan dat dit ook in de beschouwingen wordt betrokken.
Ik moet de heer Van der Wal er nog even op attent maken dat in de door mij ingediende motie
staat dat een haalbaarheidsonderzoek naar een woonbestemming moet worden verricht en niet dat deze
woonbestemming uitsluitend betrekking heeft op de categorie een- en tweepersoonshuishoudens. Ik heb
het wat ruimer willen houden. In de motie staat ook niet dat er gekeken moet worden naar bestem
mingen voor andere doeleinden. Ik ben het eens met de wethouder dat het onderzoek primair moet zijn
gericht op wonen. Als er nog wat anders bij kan, dan heb ik daartegen geen bezwaar, maar de dingen
die de heer Van der Wal noemde, zijn nu juist dingen die, zoals de voorzitter terecht opmerkte, het
project ontzettend duur maken. Een atelierruimte zou men bij voorbeeld niet op de zolderverdieping
moeten realiseren, omdat die ruimte er totaal ongeschikt voor is, tenzij men die gaat verbouwen. Dat
iaatste kost echter weer kapitalen aan geld, die wij nu net niet hebben.
Voorlopig gaan wij ervan uit dat het onderzoek slaagt. Mocht dit niet het geval zijn, dan komen
natuurlijk andere mogelijkheden vanzelf weer om de hoek kijken. Het voert mij te ver om daarop nu al
in te gaan.
De heer Sijbesma: De wethouder begaf zich enigszins op de weg van inschatten wat het allemaal
zal kosten en of het project eventueel haalbaar zou zijn of niet. Ik denk dat dit weinig zinvol is op dit
ogenblik. Als men weet wat een kantoorbestemming kost, dan schat ik in dat de kosten van een woon
bestemming ook niet gering zullen zijn. Bovendien geeft de categorie mensen, dat volgens onze compu
tergegevens in aanmerking zou komen voor de woningen in de kazerne, de voorkeur aan goedkopere
woningen. Ik zet grote vraagtekens bij de haalbaarheid van het plan om die categorie in de kazerne te
huisvesten.
Een tweede punt is dit. Wanneer de kazerne een woonbestemming krijgt, dan is de vraag hoeveel
tijd het wijzigen c.q. aanpassen van het bestemmingsplan vraagt. Daarvoor zal immers ook nog een hele
procedure moeten worden doorlopen.
Een laatste opmerking nog. Nu wij nog niet zo ver zijn dat wij een woonbestemming van de kazer
ne acceptabel vinden, vinden wij het ook niet reëel om op dit moment voor de motie van de heer Scha
gen te stemmen.
De heer Bijkersma: Zoals ik in eerste instantie al opmerkte, wij zullen ons niet afzetten tegen een
haalbaarheidsonderzoek. Wij zullen onze stem daaraan wel geven. Het gaat echter om een haalbaar
heidsonderzoek, zoals de wethouder ook benadrukte, en zo'n onderzoek kost tijd. Ik ben er toch bang
voor dat het op niets uitdraait. Wij moeten ons het volgende wel realiseren: wij hebben er nu twee mil
joen in gestoken en de rentekosten tellen wel steeds door.
De voorzitter heeft gezegd dat het niet de bedoeling is om de kazerne te bestemmen tot kantoor
ruimte. (De Voorzitter: Ik heb gezegd dat er niet een kantoorbestemming ten behoeve van de gemeente
zal komen.) Inderdaad. Er is eigenlijk een verschil tussen "niet" en "nooit". In de politiek moet men
nooit "nooit" zeggen, wordt wel gezegd, en dat "nooit" heb ik in de woorden van de voorzitter ook
niet kunnen ontdekken. De voorzitter heeft "niet" gezegd en daar ga ik dan maar van uit.