38 Wij doen dit alleen om die twee door mij genoemde redenen en niet vanwege de discussie over de vraag of hier al dan niet sprake is van gelegenheidswetgeving. De heer Van der Wal: Ik had liever helemaal niets gehoord van de toestand met de Friese Maat schappij van Landbouw, want een maand geleden is onder meer door mevrouw Brandenburg en door mij ingegaan op deze bescherming. Het punt is geclaimd voor de plenaire zitting. In de tussentijd heeft zich datgene afgespeeld waarvan wij nu veel concreter iets te horen krijgen. Wat mij betreft hoeft die kwestie echter helemaal niet bij de discussie te worden betrokken. Wij hebben een structuurplan en daarin staan mooie volzinnen over bescherming en handhaving van het karakter. Er doen zich ontwik kelingen voor, er is nog een gaaf stuk straatwand. Mevrouw Brandenburg en ik bepleitten in de afde lingsvergadering gewoon een verschuiving van de prioriteiten, namelijk dit gebied eerder aanpakken. Dat is geen gelegenheidswetgeving maar gewoon een verschuiving van prioriteiten! Iets, waartoe de ze raad volledig bevoegd is. Dat dit plan van de Friese Maatschappij van Landbouw er nu tussendoor "fietst" en in een amendement vorm krijgt, dat is gelegenheidswetgeving! Wat mevrouw Brandenburg in de motie voorstelt, is een verschuiving van prioriteiten, waartoe wij volledig bevoegd zijn. Het is de verantwoordelijkheid van de raad. Ik ben het er dus volledig mee eens dat de motie in deze vorm wordt gehandhaafd. De heer Geerts: Het woord "gelegenheidswetgeving" is voldoende gevallen. Dit woord wordt voor al in de mond genomen door degenen die op dit moment naar mijn mening gelegenheidswetgeving bij uitstek plegen. Wij hebben bedoeld een bescherming aan het gebied in kwestie te geven. Ik wil duidelijk stellen dat wij al jaren op deze bescherming aandringen. Ik kan bijna wel zeggen dat er niet een vergadering van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening voorbij gaat of er wordt gevraagd of er eindelijk eens iets aan gebeurt. Het vaak gegeven antwoord is dan dat wij een stadsvernieuwingsnota krijgen, waarin prioriteiten worden aangeduid. Zo'n antwoord was er altijd wel te verzinnen. Wij hebben onze vraag in de commissie nooit hard gemaakt, misschien had dat wel gemoeten. Misschien hadden wij er weieens wat sterker op moeten ingaan. Dat is niet gebeurd. Wij hebben deze kwestie tot nu laten lopen. Bij de begrotingsbehandeling hebben wij gezegd dat het nu maar eens afgelopen moet zijn. Wij gaan dan geen gelegenheidswetgeving plegen. Nee, wij hebben duidelijke ideeën over dit gebied. Wij hebben daarover ideeën uitgesproken in het structuurplan voor de binnenstad. Daarnaar verwijst onze motie ook. Wij hebben over dit gebied ideeën uitgesproken toen wij dit gebied aanwe zen als beschermd stadsgezicht. Op basis daarvan willen wij ook dat het voorbereidingsbesluit straks wordt getoetst. Er wordt wel steeds gezegd dat gedeputeerde staten alleen uit de voeten kunnen als de randvoorwaarden en uitgangspunten er zijn, maar dat is gewoon niet waar. Gedeputeerde staten toet sen heel vaak bouwplannen op minder sterke uitgangspunten dan de uitgangspunten die wij op het ogen blik kunnen presenteren. Wij willen voor de goede zaak de ontwikkeling in het aan de orde zijnde gebied in de hand kun nen houden. Wij vinden dat daarvoor de wettelijke middelen zijn geleverd, namelijk in de vorm van het voorbereidingsbesluit. Wij willen niet ontwikkelingen tegenhouden, wij willen alleen dat ontwik kelingen zich afspelen binnen de beleidsuitgangspunten die wij hebben geformuleerd en daar is het voorbereidingsbesluit het middel voor. Het volgende wil ik nog wel kwijt. Ik vind dat deze zaak van de zijde van het college bijzonder slecht is begeleid. Het punt van de wenselijkheid van het nemen van een voorbereidingsbesluit is ge claimd na de voorgeschiedenis, die ik heb genoemd en die in de afdelingsvergadering naar voren is gekomen. Het college kon verwachten dat er een motie zou komen met de vraag om een voorbereidings besluit te nemen. Deze discussie was dus te verwachten. Ik heb gehoord dat er toch collegeleden zijn die kennis hadden van wat er in het betreffende gebied stond te gebeuren. Naar mijn mening hadden zij, die dit wisten, ook zo wijs moeten zijn om dit meteen bij de discussie te betrekken. Punt twee is dat men niet een raadslid had moeten noodzaken om er zelf voor te zorgen dat kaart jes werden gemaakt en dat aan vormvereisten voor voorbereidingsbesluiten werd voldaan. Ik vind dit niet een zeer loyale wijze van uitvoering van een intentie van de raad. Vervolgens krijgen wij nog te maken met een rookgordijn en een verwijt, doordat gezegd wordt dat er gelegenheidswetgeving wordt gepleegd. Ik heb het er ontzettend moeilijk mee als ik zo'n uit spraak hoor van de partij die in deze raadzaal tegenover ons zit. Men zegt dan dat wij nu te maken hebben met een praktische situatie, dat wij de uitgangspunten weliswaar mooi hebben geformuleerd maar dat de praktische situatie ertoe aanleiding geeft om een bepaald gedeelte van het gebied uit het voorbereidingsbesluit te laten. Dan zeg ik dat voor dat gedeelte op dat moment inderdaad pure gele genheidswetgeving wordt gepleegd. Vanuit deze door mij naar voren gebrachte intentie wenst onze fractie de motie dan ook te handhaven. ^9 De Voorzitter: Ik constateer dat niet meer raadsleden het woord wensen te voeren. Ik schors dan nu de vergadering, want het college van b. en w. heeft er wel behoefte aan om voorafgaande aan de beantwoording in de tweede instantie overleg te plegen. De hear Miedema: Wy soene graech earst, mei de wethalders derby, fraksje-oerliz halde wolle. Kin dat? De Voorzitter: Het lijkt mij verstandiger dat het college eerst bijeen komt. De wethouders kunnen daarna wel naar het fractieberaad gaan. Dat lijkt mij juister. De Voorzitter schorst, om 20.40 uur, de vergadering. De Voorzitter heropent, om 21 .20 uur, de vergadering. De heer Bijkersma is inmiddels ter vergadering gekomen. De Voorzitter: Ik stel voor weer te beginnen. Ik moet zeggen dat ik tot mijn persoonlijke droefheid heb moeten concluderen, op grond van wat ik links en rechts heb gehoord, dat het niet erg zinnig is om nog lang over deze kwestie te praten. Ik wil nog wel een paar kanttekeningen maken. Ik heb ook van mijn kant het woord "gelegenheidswetgeving" in de mond genomen door te stellen dat in beide gevallen sprake is van gelegenheidswetgeving. Wethouder Rijpma heeft omstandig uiteen gezet op welk moment wij, formeel sprekende en zo correct mogelijk handelende, pas met een voorbe reidingsbesluit zouden moeten komen. Als wij dat eerder doen, dan is er op zich sprake van gelegen heidswetgeving. Ik moet toegeven dat hetgeen in het amendement van het CDA wordt voorgesteld, in nog sterkere mate gelegenheidswetgeving betreft dan het voorstel van de PvdA. Ik meen dat het cor rect is als ik dit zeg. In de tweede plaats wil ik iets zeggen over het feit dat ik zo uitvoerig uit de doeken heb gedaan wat er vanaf oktober precies is gebeurd. Ik heb een en ander zo uitvoerig uiteengezet, omdat ik het gevoel kreeg dat sommigen dingen vermoedden die in werkelijkheid niet speeldèn. Ik neem aan dat niemand aan de juistheid van mijn uiteenzetting nog twijfelt; ik zou dat uitermate betreuren. Ik had niet de machtiging van de secretaris van de Friese Maatschappij van Landbouw om te vertellen wat ik heb verteld. De discussies over dit onderwerp aanhorende, kreeg ik de gedachte dat ik dit alles moest zeggen, omdat dan een ieder zou weten wat er precies is gebeurd en daarover in ieder geval geen mis verstand meer kon bestaan. Ik heb het gevoel dat de opvattingen in feite heel dicht bij elkaar staan. Wij zijn het erover eens dat het op zich toch zinvol kan zijn, nog afgezien van het probleem van de Friese Maatschappij van Landbouw, dat wij het stukje gelegenheidswetgeving plegen, om in ieder geval wat er ook gebeurt tot er nadere regelingen zijn voor die kant van de Willemskade nu een voorbereidingsbesluit te tref fen. In ieder geval kan dan met al die panden van historische waarde aan de Willemskade niets meer gebeuren. Ik onderschrijf wat de heer Geerts zei, namelijk dat het wat het krijgen van medewerking van ge deputeerde staten betreft weinig verschil uitmaakt welk voorstel van de twee wordt aangenomen. Ook ik twijfel er niet aan dat het bij gedeputeerde staten met betrekking tot het volgen van de artikel 19- procedure niet op bezwaren behoeft te stuiten dat wij een voorbereidingsbesluit overeenkomstig het voorstel van de PvdA nemen, nadat wij aan gedeputeerde staten hebben uiteengezet wat er is gebeurd. Het is een erg duidelijke zaak: ook wij willen niet dat er dingen gebeuren die in strijd zijn met dat gene wat wij in dat gebied willen. Wij hoeven in dit opzicht dus geen problemen te vrezen. Welke beslissing de raad ook neemt - ik heb overigens begrepen dat het allang is uitgemaakt -, ik meen dat het volgende nog gezegd moet worden. Men is bezig met één groot bouwplan voor Van Swietenstraat, Baljéestraat en Willemskade. Wanneer straks iemand bezwaar aantekent - dat heeft niets te maken met de goede wil of medewerking van gedeputeerde staten - en via de Arob-procedure tot aan de Raad van State toe zijn bezwaar handhaaft, dan moet u ermee rekening houden dat er sprake kan zijn van uit stel van de plannen van enkele jaren. Ik noem u als voorbeeld de kwestie rond de aanleg van een brug bij het gebouw van St. Jozef en de kwestie rond de bouw van appartementen voor een- en tweeper soonshuishoudens in de Margaretha de Heerstraat. Deze zaken hangen nog steeds en er is geen zicht op een oplossing. Dit zelfde kan in het gebied Willemskade-zuidoostzijde gebeuren. U moet u ervan bewust zijn dat het nemen van een beslissing als is voorgesteld heel kwalijke gevolgen kan hebben; overigens niet alleen voor de Friese Maatschappij van Landbouw, want er gebeurt meer in dat gebied. De raad moet dit grote risico incalculeren. Als de raad of de meerderheid van de raad meent dat uit planoio-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1980 | | pagina 51