Us tob
geval niet mogelijk moet zijn om tot een herziening van de canon te komen, omdat men dan in feite
een premie op verpaupering zou zetten. Nu is het mogelijk dat dit via een andere interpretatie el
ders wordt voorkomen en dan is de motie, die ik over dit punt zal indienen, niet nodig, maar dat hoor
ik dan wel. De motie luidt als volgt.
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op dinsdag 16 december
1980, behandelende de nota erfpacht 1980 (bijlage no. 493), besluit
dat de mogelijkheid tot herziening van de canon, welke een verlagen van de canon in
houdt doordat de opstallen langdurig buiten gebruik worden gehouden en verpaupering
c.q. verkrotting optreedt, wordt uitgesloten. (Toevoeging punt B.ll blz. 77.)"
Al deze voorstellen zijn ondertekend door mevrouw Van der Werf en door mij.
De heer Meijerhof heeft inmiddels de vergadering verlaten.
Mevrouw De Jong: Ik wil ook beginnen met mijn waardering te uiten voor de verzorgde manier
waarop deze nota aan ons is gepresenteerd. Ik ben blij dat wij deze nota hebben, zoals ik ook blij
ben met het uitstel van de datum van afkoopbaarheid. In grote lijnen kan ik het eens zijn met de in
houd, de conclusies en aanbevelingen die aan ons zijn voorgelegd.
De begrenzing van de binnenstad is ongeveer de begrenzing van het stadsvernieuwingsgebied. Ik
vind het heel goed dat de grond in dit gebied in erfpacht wordt uitgegeven, om greep te houden op juist
de binnenstad met zijn historische waarde. Wel vind ik dat de mogelijkheid voor afwijkingen open moei
blijven. Mijn partij is dus niet bepaald een voorstandster van erfpacht. Zoals u wel zult begrijpen zijn
wij ook niet voor de motie van de heer Van der Wal om in bepaalde gebieden de grond alsnog weer in
erfpacht uit te geven. Wij vinden dat wij dan weer in een situatie terecht kunnen komen waarin de men
sen geen duidelijkheid hebben. Bovendien blijkt het in de praktijk erg moeilijk te zijn om woningen
met erfpacht te verkopen. Wij vrezen dus dat er een stagnatie in de woningbouw ontstaat. De begren
zing van het binnenstadsgebied vinden wij een goede zaak. De grenzen moeten echter niet worden uit
gebreid. Wij vinden wel dat er zo gauw en zo uitgebreid mogelijk aan de erfpachters voorlichting moet
worden gegeven, zodat iedereen kan weten wat hem of haar te wachten staat en in alle rust en tijd
kan beslissen of men de erfpacht wil afkopen of niet.
De heer Rijpma (weth.): Ik ben erg blij dat deze nota bij vrijwel alle partijen zo'n grote instem
ming kan wegdragen. Ik zal derhalve ook niet ingaan op alle accenten die in waarderende zin zijn ge
legd. Mede gezien de tijd lijkt het mij verstandig dat ik mij beperk tot enkele zaken waarover vra
gen zijn gesteld c.q. andere inzichten zijn gepresenteerd.
Vier partijen hebben ons in wezen gevraagd ervoor te zorgen dat er een goede publiciteit is. Dit
lijkt mij een wezenlijk element. Wij zullen op een redelijke en snelle termijn een goede publicatie
moeten voorbereiden. Wij hebben royaal mensen in huis die zowel deskundig zijn op het gebied van
de erfpachtproblematiek als deskundig op het gebied van publiceren.
De ene fractie heeft zich positief uitgelaten over de mogelijkheid om incidenteel af te wijken van
erfpacht in de binnenstad, de andere fractie heeft geaccentueerd dat het beperkingen zijn die ook zwaar
zullen worden gewogen. Ik begrijp dat. Als men voor de binnenstad een regel vaststelt, dan is het ook
een regel. Zwaarwegende argumenten moeten derhalve ook zwaar zijn. Vandaar dat in de aanbevelin
gen wordt gezegd dat aan b. en w. ook het initiatief is om duidelijk te omschrijven om welke redenen
zij menen dat op zeker moment in uitzonderingsgevallen van de regel zou moeten worden afgeweken.
Ik denk dat het lastig is om criteria aan te geven, want het zijn zeer incidentele uitzonderingsgeval
len. In de nota wordt een tweetal argumenten genoemd. Hogere belangen kunnen zijn: het vastzetten
van werkgelegenheid en mogelijk de concurrentiepositie van Leeuwarden ten opzichte van het omlig
gende gebied. Naar mijn mening kunnen die factoren op elk moment ook niet even zwaar worden ge
wogen, het zal ook van de concrete situatie op een bepaald moment moeten afhangen. Het zal dus aan
de raad gelaten moeten worden om die argumenten op dat moment te wegen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van der Wal merk ik het volgende op. Het erf-
pachtrecht is een zakelijk recht, waarop contracten moeten kunnen worden gesloten. Dit betekent dat
onzekerheden binnen die contractperiode zo veel mogelijk vermeden moeten worden. Wij hebben de
laatste twee jaar gemerkt welke onzekerheden er bij de burgers tevoorschijn komen, wanneer men niet
weet wat er gebeurt na afloop van een termijn. Dan worden financieringen moeilijker en wordt ver
koop van panden moeilijker. Vandaar dat het zakelijk recht zo objectief en zo concreet mogelijk moet
zijn.
Naar mijn mening is een termijn van vijf jaar een onvoldoende basis om contracten van enige im-
Vf /ÖJ
portantie goed af te sluiten. Wij hebben langjarige termijnen gehad, in sommige steden worden perio
den van 25 jaar gehanteerd, maar wij hebben na afweging van alle belangen gemeend om aan de ene
kant te zeggen: "niet te lang", en aan de andere kant te zeggen: "niet te kort", om vervolgens te ko
men tot een periode van tien jaar. Bij het "niet te kort" is bovendien in overweging genomen dat een
mogelijkheid tot herwaardering door deskundigen bij waardeverandering aanwezig moet zijn. Om de
werkzaamheden, die daaraan verbonden zijn, tot redelijke omvang te beperken, hebben wij gemeend
dat een periode van vijf jaar zeer kort was. Aan de andere kant geeft een periode van tien jaar vol
doende mogelijkheid om in te spelen op veranderingen in rente en in waarde.
Daarbij zou ik kunnen opmerken dat in de nota duidelijk wordt uitgegaan van het feit dat dit erf-
pachtrecht voor de binnenstad gezien wordt als een aanvulling op de ruimtelijke-ordeningsmogelijkhe
den en niet in de eerste plaats als een middel om maar zoveel mogelijk geld uit de grond te halen. Wan
neer er redenen zijn om aan te passen - ons rentepercentage verandert ook en zo zijn er meer zaken -,
dan wordt er aangepast, maar niet vaker en niet anders dan na een goede taxatie. Wat bij de taxatie
zoal een rol speelt, zijn uiteraard de gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan, de ligging vol
gens het bestemmingsplan, de grootte van het perceel. Ik denk evenwel niet dat het feit dat de opstal in
verwaarloosde of in excellente toestand verkeert de eerste bepalingsfactor, een hoofdbepalingsfactor,
zou zijn bij het aangeven van de grondwaardeDe grondwaarde is gerelateerd aan mogelijkheden,
ligging, etc.
Om de rechtszekerheid zo duidelijk mogelijk te laten zijn en om investeringen een goede grond
slag te geven, geloven wij niet dat tussentijdse herwaarderingen, zoals de heer Van der Wal bepleit,
na verkoop en inwendige veranderingen van het pand moeten gebeuren. Dit brengt weer de nodige on
zekerheid in het beleid dat de burger moet voeren. Wanneer er waardestijging optreedt, dan is de pe
riode van tien jaar kort genoeg om op tijd op die veranderde omstandigheden in te spelen door middel
van een reële taxatie.
De begrenzing hebben wij gerelateerd aan een bestaande situatie. Als men doet wat de heer Van
der Wal wil en mogelijkheden aangeeft om het gebied ergens naar het zuiden en westen uit te breiden,
dan vraagt men zich af waarom dan niet naar het noorden en waarom niet naar het oosten. Het gebied
dat wij hebben aangegeven, is het binnenstadsgebied waarover wij het eens zijn geworden, ook omdat
het in andere zin een duidelijke begrenzing in onze beleidsbepaling kent.
De heer Knol: Ik zal nog even reageren op de zes moties, zoals die door de heer Van der Wal zijn
ingediend. Naar mijn mening zijn wij dit wel aan onze stand verplicht.
De eerste motie van PAL wil de afwijkingen van de hoofdregel gronduitgifte in erfpacht uit het voor
stel halen. Wij gaan mee met de uitleg die de wethouder daarvan heeft gegeven en vinden dus dat wij
een klein beetje armslag moeten houden.
Een tweede motie van de heer Van der Wal betreft het wijzigen van de periode van tien jaar waar
in de canon kan worden aangepast in een periode van vijf jaar. In het oorspronkelijke voorstel van
b. en w. was sprake van een periode van 25 jaar. In de motie staat niet dat elk jaar de canon wordt ge
ïndexeerd met de stijgende bouwkosten. In feite heeft dit voorstel dus niet zoveel om hakken. Wij voe
len er niets voor om elke vijf jaar de hele handel opnieuw te taxeren. Dat kost meer dan het opbrengt,
denk ik.
De derde motie beoogt een aanpassing van de erfpachtcanon, ook bij vervreemding. De wethou
der heeft al gezegd dat erfpacht een zakelijk recht is, dat men ook als zodanig moet gebruiken. In het
hele erfpachtstelsel wordt op deze manier een wezensvreemd element gebracht. Bovendien moet men
dan ook consequent zijn en bij de onroerend-goedbelasting hetzelfde inbouwen.
De vierde motie houdt verband met het feit dat opstallen langdurig buiten gebruik kunnen worden
gehouden. Dan vindt er aanpassing plaats aan het gebruik; dat is inherent aan het systeem. Feitelijk
wordt er dan ook een oneigenlijk gebruik van gemaakt.
De vijfde motie wil het gebied, waarin grond in erfpacht wordt uitgegeven, drastisch uitbreiden.
Er worden enkele gebieden met name genoemd. Het is natuurlijk wel gemakkelijk om het zo te stellen,
maar ik wijs dan op een stad als Groningen. In deze stad kan via een meerderheidscollege worden ge
probeerd om alle progressieve beleidsvoornemens in daden om te zetten. Toch wordt ook deze stad ge
confronteerd met de realiteit. Een uitbreiding van het erfpachtstelsel wordt daar weliswaar wenselijk ge
acht, maar door de problematiek rond de financiering wordt de zaak ook daar op slot gezet. Alle ge
meenten vallen onder de Wet kapitaaluitgaven publiekrechtelijke lichamen en zijn gebonden aan finan-
cieringsgrenzenDeze grenzen waren er in Groningen de reden van dat de hele erfpachtproblematiek
op een leest werd geschoeid als hier nu wordt voorgesteld.
De laatste motie van PAL betreft het nog niet doen van een uitspraak over de nieuwe woongebie
den. Als de omstandigheden zullen wijzigen, dan zullen wij ook stappen ondernemen om, als wij dat