4 Veen iemand was die, zoals allen weten die hem kenden, vlijmscherp in het debat kon zijn. Hij was evenwel ook iemand die herhaaldelijk met een kwinkslag een gespannen sfeer wist te doorbreken. De heer Van der Veen heeft veel tijd aan het raadswerk besteed en ik meen dat wij de conclusie mogen trekken dat hij grote verdiensten voor de gemeente Leeuwarden heeft gehad. Ik verzoek de raad hem staande enige ogenblikken in stilte te gedenken. De Raad neemt staande enige ogenblikken stilte in acht. De Voorzitter: Dames en heren leden van de raad, ter gelegenheid van de eerste vergadering van de raad in het nieuwe jaar wil ik traditiegetrouw graag enige woorden tot u richten. Niet zozeer omdat het een traditie is, maar omdat het mij gelegenheid geeft enige problemen in uw midden te leggen en daarvoor uw speciale aandacht te vragen. Overigens hebben wij vrijwel het gehele scala van gemeentelijke problemen in de zes afdelings vergaderingen in november en tijdens de begrotingszitting van de raad in december de revue laten pas seren. Hoewel er altijd wel iets te verbeteren zal blijven, heb ik de indruk dat wij in Leeuwarden in de loop der jaren een goede werkwijze hebben gevonden voor de behandeling van het 5-jarig beleids plan en van de begroting voor het komende jaar. Een en ander moet nu eenmaal in een vrij strak tijd schema worden ingepast. Bij de voorbereiding worden niet alleen intern, doch ook in het overleg met de commissies van advies en bijstand, de functionele raden en andere adviescolleges de bouwstenen aangedragen. Ontwerp-begroting en -beleidsplan worden uitvoerig in de fracties behandeld. Het for muleren van de schriftelijke vragen aan burgemeester en wethouders zou wellicht wat selectiever kun nen geschieden. Overigens vormt de schriftelijke voorbereiding, zoals de praktijk heeft uitgewezen, een goed uitgangspunt voor de discussies welke in de afdelingen worden gevoerd. De belangstelling voor die discussies, welke in de openbaarheid plaatshebben, is uitermate belangrijk; in het afgelopen jaar waren in iedere afdelingsvergadering 20 toi 25 raadsleden aanwezig. De plenaire zitting weten wij daarna binnen twee middagen en avonden af te werken door daarbij alleen de algemene en meer belangrijke problemen, waarover de raad een uitspraak moet doen, aan de orde te stellen, ik meende er goed aan te doen dit nog eens even op een rij te zetten. In 1981 zal deze raad alweer het vierde en dus het laatste beleidsplan en de laatste begroting, na melijk die voor 1982, hebben vast te stellen. Er zijn twee belangrijke redenen te noemen waarom deze laatste ronde waarschijnlijk de moeilijk ste zal worden en tegelijkertijd van uitermate groot belang zal kunnen zijn. In de eerste plaats zal het bijzonder moeilijk zijn de touwen aan elkaar te knopen. Dat was het afgelopen jaar ook al het geval, maar wij hebben een en ander in hoofdzaak rond kunnen krijgen door drastische beperkingen op de in vesteringen en op toekomstige personeelsbehoeften. De nare gevolgen daarvan merken wij eerst na eni ge jaren en daardoor leek het erop dat de pijn nog niet al te groot was. Wij zullen verder terug moeten, dat is een ding dat zeker is, en wij kunnen het niet een tweede keer vinden in de investeringen ten be hoeve van de huisvesting van gemeentelijke diensten en toekomstige personeelsbehoeften. Wij zullen dan in lopend beleid moeten snoeien en dat snoeien zal dieper gaan dan wat afkappen van dor hout of, met andere woorden, het nalaten van enige zaken die eigenlijk niemand pijn zouden doen. Het zal daarbij niet alleen kunnen gaan om direct gemeentelijke activiteiten, doch ook om die van bij voor beeld gesubsidieerde instellingen. Bij dat alles zullen er stellig wensen zijn en opkomen voor nieuwe taken, die dan slechts van de grond te krijgen zijn door nog eens extra te snoeien, beter gezegd te kap pen in bestaande taken. Dat zoiets uitermate moeilijk is en zo nu en dan of misschien zelfs wel her haaldelijk tot grote spanningen zal leiden, is duidelijk of zal duidelijk worden. In de tweede plaats zal het volgende beleidsplan een belangrijk document kunnen worden voor de gemeenteraadsverkiezingen in 1982. Het zou voor de politieke partijen weieens een heel gewichtig stuk kunnen worden voor het opstellen van de eigen verkiezingsprogramma's. Het geeft de financiële mogelijkheden aan en de helaas zeer beperkte speelruimte. In ieder geval is het realistisch en eerlijk tegenover de kiezers bij het uitspreken en propageren van nieuwe taken en wensen tegelijkertijd aan te geven waar gesnoeid of zelfs gekapt zou moeten worden. Een geheel ander probleem, waarop ik graag nog eens uw aandacht wil vestigen, is de bestuurlijke reorganisatie en het gevaar daarbij van een toenemende centralisatie. Daarbij wil ik er nadrukkelijk op wijzen dat het overgaan van taken van gemeentebestuur naar pro vinciaal bestuur ook een duidelijke vorm van centralisatie en uitholling van het locaal bestuur bete kent. Het is opvallend hoevelen dit laatste niet zien of niet willen zien. Ook in deze provincie klin ken nogal eens geluiden op die in de richting gaan van overhevelen van taken naar het provinciaal be stuur onder het mom dat bepaalde taken te grootschalig zouden zijn of worden voor de gemeenten. De provinciale besturen krijgen toch al een veel grotere invloed op de gang van zaken in de gemeenten door bij voorbeeld het vaststellen van een streekplan, een beleidsplan en het krijgen van verder gaar de 5 bevoegdheden op het terrein van planning, coördinatie en sturing. Op zich is dat wellicht een nood zakelijke ontwikkeling, maar de provinciale besturen zullen bij het hanteren van dat instrumentarium de wijsheid moeten weten op te brengen zich te beperken tot de algemene aspecten en niet in details te willen afdalen, waardoor de eigen gemeentelijke zeggenschap ten zeerste zou worden beperkt. Dat laatste gevaar is bij voortduring aanwezig. Als dat dan nog gepaard zou gaan met de in de Wet gemeenschappelijke regelingen voorgenomen bevoegdheid tot het geven van richtlijnen en aan wijzingen aan de gemeentebesturen en het krijgen van een aantal uitvoerende taken naast het blijven houden van de toezichthoudende taak - dit laatste overigens volkomen terecht -, dan is de basis ge legd om de gemeentebesturen te degraderen tot clubs, die misschien nog wel veel mogen praten maar nauwelijks meer enige bestuurlijke zeggenschap zullen hebben. Als hierbij nog moet worden vastge steld dat gemeentelijke herindeling slechts een zeer langzaam proces zal zijn en overigens velen een ver doorgevoerde schaalvergroting van gemeenten niet wensen, terwijl het aantal provincies niet veel groter dan twaalf 6 dertien zal worden, dan is het - althans voor insiders - erg duidelijk hoe een gevaar lijke tendens hier aanwezig is tot centralisatie en het brengen van het bestuur op grotere afstand van de burgers. Het brengen van uitvoerende taken op aanzienlijk grotere schaal, hetgeen uit technisch oogpunt wellicht aantrekkelijk kan zijn, zal onherroepelijk leiden tot het vrijwel volledig in handen geven van die taken aan vrij logge, grote ambtelijke instanties, waar de individuele burger nauwe lijks enige aanspraak of ingang zal vinden. Maar ook de invloed van bestuurders op dergelijke grote apparaten is bijzonder gering. Een der gelijke, zeer ongewenste ontwikkeling wordt nog gestimuleerd door een aantal bewindslieden, bij voor beeld die van Binnenlandse Zaken en van Justitie, die maar erg moeilijk af te brengen schijnen te zijn van hun verwoede ijveren om uitvoerende taken van gemeenten over te hevelen naar de provincies. In ieder geval staat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten voortdurend op de bres om deze ontwik kelingen tegen te gaan; dat streven verdient ten volle onze aandacht en steun. Gelukkig kan worden geconstateerd dat een aantal politieke partijen dit gevaar ook gaat inzien; helaas nog niet alle. Het is te hopen dat politici aan de basis hun bestuurders op landelijk niveau, die ook nogal eens de nei ging hebben centralistisch te denken, van een en ander weten te overtuigen. In dit kader wil ik - en dat doe ik niet voor de eerste keer en niet alleen op deze plaats - wijzen op het grote belang van intergemeentelijke samenwerking in de vorm van verlengd locaal bestuur, dat dient te worden gevormd door gemeentebestuurders met directe verbindingen met en verantwoording in de eigen gemeenteraden. Op die wijze zullen taken moeten worden uitgevoerd welke niet door alle gemeenten individueel kunnen worden verricht, doch welke wel behoren tot de functies van het loca le bestuur, in dit kader moeten worden genoemd brandweer, politie, openbare gezondheidszorg, open baar vervoer, sociale werkplaatsen, vleeskeuringsdiensten en dergelijke. In dat verband wil ik erop wijzen dat de nieuwe Wet gemeenschappelijke regelingen, die inmiddels bij de Tweede Kamer is inge diend, van grote betekenis kan zijn. Gelukkig lopen wij op het punt van gemeentelijke samenwerking in Friesland niet achter. Jammer is dat soms gemeentebestuurders toch nog negatief over deze samenwerking doen, helaas ook weieens in deze raad. Dat ik er voor de zoveelste keer vrij uitvoerig op inga, is omdat ik mij met de hoop blijf vleien dat steeds meer politici en bestuurders de ontwikkelingen in dezen positief zullen beoordelen en in toenemende mate gaan steunen. Een geheel ander gevaar dat dreigt, is dat een schijn-decentralisatie wordt ingevoerd bij het over hevelen van taken door de rijksoverheid aan provinciale en gemeentebesturen. Decentralisatie heeft slechts wezenlijke inhoud, indien ook de beslissingsbevoegdheden worden overgedragen en politieke keuzen door het locale bestuur kunnen worden gemaakt. Dat zal niet gebeuren wanneer bepaalde de partementen taken slechts laten uitvoeren door het locale bestuur binnen zeer strakke richtlijnen met daaraan gekoppelde doeluitkeringen, welke slechts binnen de kaders van die gegeven richtlijnen ge bruikt mogen worden. Dat noemt men dan "regeren met de gouden koorden". In dit verband is het ver meldenswaard dat op dit moment reeds sprake is van meer dan 500 specifieke uitkeringen aan de ge meenten tot een totaalbedrag van ongeveer 24 miljard gulden. De algemene uitkering - binnen welke wij dus zelf keuzen kunnen maken - uit het Gemeentefonds daartegenover bedraagt slechts ongeveer 14 miljard gulden. Met betrekking tot de verbetering van de infrastructuur kan ik bevestigen dat eindelijk de eerste stappen zijn gezet om tot een coördinatie en prioriteitenstelling te komen tussen de betrokken depar tementen, het provinciaal bestuur en het gemeentebestuur. Mede gelet op de algemene financiële po sitie maken wij ons zorgen over de omvang van de geldmiddelen die men bereid of in staat zal zijn voor Leeuwarden beschikbaar te stellen en voorts over de mate waarin wij zelf in die infrastructurele werken financieel zullen moeten bijdragen. Zonder belangrijke subsidies zijn wij gewoonweg niet in staat onze grote infrastructurele werken, waarmee globaal 150 miljoen gulden gemoeid is, van de grond te krijgen; wij zijn ons dat wel bewust; het is te hopen dat de betrokken departementen zich dat ook

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 3