10 Met de ondersteuning van vrijwilligers gaan wij zeker akkoord. De steun moet ons inziens echter wel in de vorm van kadertraining, begeleiding en onkostenvergoeding worden gegeven. Het mag niet de bedoeling zijn dat vrijwilligers inkomsten gaan verwerven. Resumerend kan ik stellen dat wij met de in de nota gestelde prioriteiten akkoord gaan, maar ten aanzien van de uitwerking voorstanders zijn van een meer individuele en groepsgerichte aanpak. Mevrouw Van der Werf: In het eerste deel van de nota wordt op bladzijde 1 een theoretisch kader aangedragen, waarin de beleidsuitgangspunten moeten worden geplaatst. Er wordt uit de doeken gedaan wat onder het begrip "welzijn" kan worden verstaan, vanuit welke invalshoeken dit begrip kan worden omschreven. Bij het lezen daarvan begin ik steeds weer opnieuw aan de pretenties van het welzijnsbe leid te twijfelen. Ik ben mij ervan bewust dat ook van de kant van PAL het nodige is bijgedragen aan het typische welzijnsjargonAllerlei termen worden gebruikt met een zodanige vanzelfsprekendheid dat men nog nauwelijks eraan durft te twijfelen of iedereen nog wel hetzelfde bedoelt met een bepaald woord. Wat wordt bedoeld met woorden als "levenssituatie", "zelfverwerkelijking van de individuele persoonlijkheid", "op collectief niveau voldoening ervaren", "collectief welzijn", enzovoorts? Wan neer men de bladzijden 3 en 4 van de nota een paar maal leest, zoals ik heb gedaan, dan gaan de woorden steeds minder betekenis krijgen. Het worden loze begrippen, lege omhulsels. Het begrip "wel zijn", maar daarmee ook het welzijnsbeleid en het welzijnswerk, wordt ontdaan van zijn politieke ia- ding. Als wij termen als "bewustwording", kritische betrokkenheid", "rechtvaardige verdeling van wei vaart en welzijn", "voldoende kansen voor iedereen om eigen gaven en mogelijkheden te ontplooien" als fracties afzonderlijk zouden invullen en als wij dan bovendien zouden gaan praten over de vraag hoe het komt dat mensen ongelijke kansen hebben, dan komen wij terecht bij de politieke meningsverschil len. Juist door het gebruik van een dergelijk jargon worden deze meningsverschillen versluierd en ver dwijnen ze onder de tafel. Toch valt uit de strekking van de nota wel een bepaalde opvatting af te leiden. De suggestie wordt gewekt alsof door een gericht welzijnsbeleid van de overheid achterstandsgroepen, die zich op een la ger welzijnsniveau bevinden, van bovenaf met gezamenlijke inspanning van alle krachten naar een ho ger welzijnsniveau kunnen worden getild. Daar geloven wij niet in. Meer welzijn is volgens ons niet een kwestie van het inlopen van een achterstand of het weten van de weg om de situatie van on-welzijn te veranderen, zoals op bladzijde 5 van de nota staat. Welzijn is allereerst een kwestie van het wegne men van de oorzaken van het on-welzijn en dat betekent het uitvechten van tegengestelde belangen. Zo heeft bijvoorbeeld het feit dat iemand geen werk kan vinden, niets te maken met persoonlijke ach terstand, maar alles met het economische systeem waarin enkelen beslissen over de vragen waar, hoe en of er wordt geïnvesteerd en hoeveel arbeidskrachten daarbij nodig zijn. Het welzijnswerk lost deze on gerijmdheid niet op. Het kan er wel een functie in vervullen, en wel in die zin dat het zo politiserend zal moeten werken dat het mensen inzicht verschaft in de oorzaken van hun achtergestelde positie, zo dat zij zelf de strijd kunnen voeren voor de opheffing van hun achterstelling. Daarmee komt men terecht op de inhoud van het werk en ook die zal volgens ons terug te vinden moeten zijn bij de uitgangspunten. Uitgangspunt zou moeten zijn dat het welzijnsbeleid een bijdrage moet leveren aan het proces van machtsvergroting van achtergestelde groepen. Overigens wil ik ten aanzien van dit eerste deel van de nota nog opmerken dat aan de kritiek, die ik bij de behandeling van het eerste concept in de raadsadviescommissie had op het onsamenhangende karakter en op het feit dat geen lijnen werden doorgetrokken tussen de verschillende onderdelen, op veel punten is tegemoetgekomen. Er is nu duidelijk aangegeven wat het verband is tussen algemeen en specifiek welzijnsbeleid en de uitgangspunten, hoofdlijnen, randvoorwaarden en prioriteiten staan lo gisch en samenhangend geordend. Ook heb ik diverse keren gesteld dat voor het maken van keuzen veel meer kwalitatieve gegevens over de wijze van uitvoering en de effecten van sociaal-cultureel werk no dig zijn. Ook in dit opzicht is aan onze kritiek tegemoetgekomen doordat op diverse momenten in de nota wordt aangegeven wanneer en hoe het aanvullend onderzoek zal plaatsvinden. Vervolgens deel II van de nota vanaf bladzijde 19. In grote lijnen kunnen wij dit gedeelte van de nota onderschrijven. Toch wil ik nog een paar kanttekeningen maken. In de uitgangspuntennota wordt diverse keren gewezen op het belang van de wijk- en buurtorganisatie als spreekbuis van het bewoners gebied en als kader waarbinnen allerlei activiteiten tot ontwikkeling kunnen worden gebracht. Er moer worden gestreefd naar een decentrale voorzieningenstructuur. De stedelijke voorzieningen moeten hun activiteiten zo veel mogelijk decentraal uitvoeren. Dit streven willen wij volledig ondersteunen. Het was immers ook een van de meer inhoudelijke uitgangspunten in de PALternatieve welzijnsnota, met dit verschil dat in ons model dit inhoudelijke uitgangspunt ook consequenties had voor de manier van plan nen maken, terwijl in de voorliggende nota dit uitgangspunt op gespannen voet staat met het plannings modelImmers, als wij naar de inventarisatienota en de analysenota kijken en naar de samenvatting 11 daarvan die als bijlage bij de uitgangspuntennota zit, dan zien wij daarin een ordening per functie in plaats van per wijk of per doelgroep. Dit betekent ten eerste dat een afweging in het verdere plannings proces erg ondoorzichtig en moeilijk is en ten tweede dat het de bewonersorganisaties zelf erg moeilijk wordt gemaakt om op een goede manier als spreekbuis van de bevolking te fungeren. Bij de discussie over de procedure is steeds verzekerd dat de werk- en middelenplannen, die de be- Iwonersorganisaties al jarenlang samen met het COL maken, als bouwstenen zouden fungeren bij de plan- Inen. Als ik dan in een brief van de Raad van Aangeslotenen van 16 april 1980 aan het college lees dat de vragenformulieren volkomen voorbij gaan aan de werk- en middelenplannen per wijk en veel te veel Izijn gesteld vanuit de diverse functies, dan vermoed ik dat de procedure snel bijgesteld zal worden in de richting van een wijksgewijze planning, wil er althans serieuze inhoud aan het genoemde uitgangs punt kunnen worden gegeven. Overigens klinkt de term "spreekbuis van de bevolking" mij bekend in de oren. Was het niet "populistisch" of "neo-corporatistisch"? Als belangrijk accent uit dit deel van de nota komt naar voren de ondersteuning van vrijwilligers. Op bladzijde 13 staat daarover: "Sociaal-cultureel werk is op-uitvoerend niveau in principe het werk Ivan vrijwilligers. Als welzijn een zaak van mensen zelf is, dan zijn het niet de deskundigen die de dienst uitmaken, maar de mensen zelf." Met het laatste deel van deze zin zijn wij het volkomen eens, I maar voor ons wil dit niet automatisch zeggen dat daarom op uitvoerend niveau sociaal-cultureel werk het werk van vrijwilligers en vrijwilligsters is. Wel wordt met de geciteerde zin gezegd dat de mensen zelf invloed op de doelstellingen en controle op de uitvoering moeten hebben. Bovendien wordt veel te I snel gesteld dat het begrip "vrijwilligers" hetzelfde is als het begrip "de mensen zelf" of, met andere woorden, degenen voor wie het werk bedoeld is. Ook vrijwilligers zijn vaak mensen die iets voor een ander willen doen. Ook zij hebben weieens last van de houding "wij weten wel wat goed voor jullie is". Mensen die de dienst willen uitmaken, vindt men zowel bij vrijwilligers als bij beroepskrachten, even- I a Is men mensen die samen met betrokkenen willen werken bij beroepskrachten en vrijwilligers vindt. I Als het gaat om "de mensen zelf", om in de termen te blijven, en om hen meer greep op het werk te Blaten krijgen, dan zijn er diverse manieren om dit te bewerkstelligen: I 1. door hen belangrijke invloed te geven op de totstandkoming van het beleid; B 2. door maatschappelijke initiatieven te stimuleren op het gebied van de zelfhulp; 3. door te kijken naar de doelstellingen en de inhoud van het werk. I Daarna komt pas de vraag wie dit dan moeten uitvoeren: vrijwilligers of beroepskrachten? Wij moeten er I daarbij voor oppassen dat de argumenten, zoals ik die citeerde, uit financiële overwegingen niet al te I klakkeloos worden gehanteerd. De afweging of er gekozen moet worden voor vrijwilligers of beroeps- I krachten, zal van situatie tot situatie steeds opnieuw moeten worden gemaakt. Daarbij moeten allerlei overwegingen een rol spelen: principiële en financiële argumenten maar bijvoorbeeld ook het argument Ivan de werkgelegenheid of het argument dat een zelfstandig inkomen wordt gecreëerd voor bijvoorbeeld vrouwen, die nu vaak de vrijwilligsters zijn. Uit mijn betoog zal wel duidelijk zijn geworden dat wij zo nu en dan twijfel hebben over de effec- I tiviteit van delen van het sociaal-cultureel werk. Voor de financiering van nieuwe vormen van sociaal- I cultureel werk hebben wij er dan ook geen bezwaar tegen dat daarbij aanspraak wordt gemaakt op gel- den van het bestaande werk, zoals overigens ook aanspraak zou moeten kunnen worden gemaakt op gel den van andere beleidssectoren, indien een afweging dit zou uitwijzen. Tot besluit het volgende. Toen wij enige tijd geleden heftige discussies voerden over de vraag wat I nu de beste procedure zou zijn om dit soort welzijnsplannen te maken, hebben wij steeds gesteld het erg I belangrijk te vinden dat de bevolking van Leeuwarden rechtstreekse invloed op dit gebeuren zou heb- I ben. Er is toen op alle mogelijke manieren verzekerd dat die invloed ruimschoots mogelijk was, met na- I me via de instellingen. Als wij dan afgaan op de reacties die ons bereiken - de heer Heere heeft hierop I ook al gewezen -, dan lijkt dit nogal tegen te vallen. Zo lees ik in een verslag van een hoorzitting dat I de geringe tijd die met name vrijwilligersorganisaties werd gegund om een dergelijk omvangrijke vra- genlijst in te vullen - de basis voor de wensen uit het veld - niet bevordert dat dit invullen in overleg I met de achterban gebeurt. Op bladzijde 19 van de uitgangspuntennota staat dat in het gemeentelijk be- leid voorop moet staan dat er zodanig open en heldere organisatie- en besluitvormingsstructuren wor den ontwikkeld, dat er door de bevolking gemakkelijk invloed op kan worden uitgeoefend. Het lijkt ons dat dit dan maar snel moet gebeuren, want ik neem aan dat met de passage uit de nota niet op deze rijs tebrij van papieren werd gedoeld. Anders immers is de decentralisatie niets anders geweest dan een ver schuiving van een grootschalige naar een kleinschalige bureaucratie en dan maakt het niets uit of er in Den Haag wordt gepland of in Leeuwarden; ik herhaalde hiermee een opmerking die ik bij onze algeme ne beschouwing heb gemaakt.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 6