13 12 Mevrouw De Jong: Ik ben blij dat wij deze nota op dit ogenblik kunnen behandelen. Ik moet wel zeggen dat het taalgebruik zodanig is dat de nota zich moeilijk laat lezen. Ik meen dat juist een nota die de beleidsuitgangspunten ten behoeve van het sociaal-cultureel plan uiteen wil zetten, toegankelijk moet zijn voor iedereen. Het gaat immers over welzijn. Het is jammer dat de nota zich niet zo gemak kelijk door iedereen laat lezen. Ik kan het in grote lijnen eens zijn met de inhoud van de nota. De heer Schagen is reeds ingegaan op het idee van een in te stellen accres-fonds. Een dergelijk fonds lijkt mij een erg goed idee, evenals een onderzoek naar de doelmatigheid en de verschillende doelgroepen. Ook ik ben van mening dat de emancipatie in de nota wel een erg zwaar accent krijgt. Ik ben het volledig eens met het feit dat de bevoegdheid tot het doen van keuzen bij de gemeenteraad wordt gelegd. Wij hebben in het beleidsplan gekozen voor temporisering van het personeelsbeleid en bezuinigingen op accommodatie. De heer Heere heeft er reeds op gewezen dat dit niet in de nota is terug te vinden. De heer De Pree (weth.): Ik zal eerst op enkele meer algemene punten ingaan en daarna op de meer bijzondere opmerkingen. De heer Heere heeft de kardinale vraag gesteld of zulke lange procedures en dikke rapporten nu wel zo nodig zijn. Hij wees erop dat hieraan veel tijd en energie is gespendeerd en vroeg zich af wat nu de uitkomst van het verhaal zal zijn: heeft de berg een muis gebaard? Waarom moest deze hele operatie tot stand komen? Het gaat niet om kleinigheden, het gaat in fei te om een bedrag van miljoenen, dat eertijds via bepaalde rijkssubsidies naar instellingen ging. Dit geld wordt nu via een rijksbijdrageregeling, waarin in ieder geval door het rijk alle sectoren op één hoop zijn geveegd, naar de gemeente toegeschoven met daarbij de opmerking dat de gemeente het geld ver der maar moet zien te verdelen over de verschillende werksoorten en instellingen. Als gemeente kan men dan bekijken hoe het was en het daar verder bij laten. In dat geval hoeft men niet zo bar veel aan procedures te doen. Men kan ook zeggen dat nu het moment is aangebroken om als gemeentebestuur te kijken in hoeverre de bestaande situatie - een centraal geleide situatie - voldoende inspeelt op de spe cifieke behoeften in Leeuwarden. Dat is de reden geweest waarom indertijd de hele planningsprocedure in de raad aan de orde is geweest en uiteindelijk is vastgesteld. Men kan bezien of de bestaande situa tie aanleiding geeft tot het leggen van bepaalde accenten of niet. Aan de andere kant wordt in de nota als randvoorwaarde genoemd dat niet de indruk moet worden gewekt dat men met één klap, als men dat al zo zou willen doen, alles kan veranderen. Het bestaande heeft een recht, waar men niet omheen kan, maar het betekent ook weer niet dat alles bij het oude zou moeten worden gelaten. In de nota wordt geprobeerd, als men niet een status quo-beleid wil voeren, om toch enkele accen ten te leggen. Dat is al voorzichtig geformuleerd, omdat men niet meer moet suggereren dan op dit mo ment al het geval is. Het gaat dus de kant uit van het stellen van prioriteiten. Deze prioriteitenstelling gebeurt op een voorzichtige manier. Velen van u hebben daarover al opmerkingen gemaakt, onder an dere met betrekking tot het accres-fonds. Toch gebeurt de prioriteitenstelling op een manier waarvan ik denk dat men er de komende jaren, wanneer dit alles in de raad is geweest, gebruik van kan maken. Waarom denk ik dat? Er worden accenten gelegd naar werksoort. Met name op dat punt is de heer Heere ingegaan. Hij wijst erop dat accenten worden gelegd op educatieve activiteiten, emancipatie-activi teiten en wijk-, buurt- en opbouwwerk, maar dat daarbij het activiteitenveld van de amateuristische kunstbeoefening ontbreekt. De heer Heere vindt dat ook deze sector accent moet hebben. Als men nog één stapje verder zou gaan, dan heeft alles een accent gekregen en in dat geval werkt het niet meer. Het is evenwel niet zo zoals de heer Heere denkt, namelijk dat in de nota alleen maar accenten per werksoort worden gelegd. Er wordt ook een accent gelegd naar werkniveau, namelijk een voorkeur voor decentraal werken, het buurt- en wijksgewijs werk. Vervolgens iets over de werkwijze. In de nota worden enkele voorzichtige opmerkingen gemaakt over het vrijwilligerswerk. Waarom zijn deze opmerkingen voorzichtig? De reden daarvan is dat bin nenkort in de commissie daarover een discussie zal worden gevoerd. Er worden accenten gelegd naar bepaalde gebieden: weer een andere benaderingswijze. Verder worden er accenten gelegd naar bepaalde groepen van mensen. Door op verschillende wijze accenten fe Isggen, ontstaat een soort matrix Ik besef dat ik mij weer schuldig maak aan het hanteren van jar gon, maar ik weet geen ander woord voor matrix. Deze matrix leidt ertoe dat men minder dan tot dusver is gericht op het subsidiëren van instellingen, maar meer op het subsidiëren van activiteiten, waarvoor men de matrix gebruikt. Ik ben ervan overtuigd dat het in de toekomst zo moet zijn dat activiteiten worden gesubsidieerd. De vraag om welke instelling het gaat, is dan niet meer belangrijk, maar wel de vraag om welke werksoort het gaat. Het kan een werksoort zijn zonder accent, die door toedoen van de doelgroep of buurt weer bij de accentgebieden terechtkomt. Kortom, het is niet waar dat bij een afwe ging alleen wordt gekeken naar de instellingen die een accent hebben gekregen en dat daarmee de rest afvalt. Het gaat namelijk niet alleen om accenten per werksoort, maar ook om de accenten per doel groep en per buurt. Ook wor_. gekeken naar de manier waarop het werk gebeurt: decentraal of niet de centraal. De in de nota aangegeven werkwijze is dus een poging om bij meer aanvragen om subsidie dan er middelen zijn - dit zal zeker het geval zijn - te weten te komen welke aanvragen eerder moeten worden gehonoreerd. Dit ter verduidelijking van de manier waarop het leggen van de accenten volgens de nota is bedoeld. De heer Schagen heeft enkele opmerkingen gemaakt over het accres-fonds. Hij veronderstelde dat ik zou zeggen dat het bedrag, waaruit het fonds bestaat, nogal een behoorlijk bedrag is. Ik heb inder tijd in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden gezegd dat het bij dit fonds om een bedrag van 100.000,— gaat, maar dat dit bedrag ietwat geflatteerd is, omdat daaronder ook een aantal accent werksoorten vallen. Deze werksoorten krijgen dus sowieso het accres. Niettemin kan de vorming van zo'n fonds worden gezien als een eerste begin. Als ook vanuit de raad wordt gezegd dat wij prioriteiten moeten stellen zonder dat men "als een dolle" door het bestaande stelsel heen wil ragen, dan moet men een oplossing kiezen die daar tussenin zit; naar onze mening kan een accres-fonds dan een begin zijn. De vraag is wel of wij deze methode van werken gedurende een aantal jaren kunnen volhouden. De heer Schagen vroeg ook al hoe hard de uitspraak was dat zo'n werkwijze budgettair neutraal zou zijn. Het antwoord op die vraag hangt af van de financiële positie van onze gemeente in de komende jaren. Het budgettair neutraal zijn van deze sector moet u eerder zien als een zeer moeilijke taakstelling dan als een uitgangspunt dat altijd nog kan meevallen. Ik zeg het dan nog voorzichtig. Bij het instellen van een accres-fonds worden de enkele procenten verhoging, die iedereen krijgt, apart gehouden. Daarmee kan men dan de accent-werksoorten en -werkzaamheden iets extra's geven. Het is een eerste begin en wij ontkomen er mijns inziens niet aan om de komende jaren nog veel verder te gaan. In de nota wordt een onderzoek aangekondigd. Op welke manier dit onderzoek zal worden verricht, weet ik niet. Als het gaat om een onderzoek naar wat doelgroepen heet, dan zal gekeken worden naar de vraag welke groepen van mensen door een bepaalde instelling of werksoort vooral worden bereikt. Wellicht is er een mogelijkheid om dit te doen in overleg met het Sociaal Hoger Onderwijs in Friesland, door middel van koppeling aan stage-opdrachten. De heer Schagen heeft gewezen op samenwerking tussen COL en SSKWL. Dit lijkt mij een goed iets en ik zal zeker in besprekingen met deze instellingen naar voren brengen in hoeverre er consequenties kunnen worden getrokken uit het feit dat de twee werksoorten sociaal-cultureel werk en opbouwwerk te genwoordig niet meer zo verschillend zijn. De heer Heere zei het gevoel te hebben dat de nota vrij sterk uitgaat van bemoeienis door de ge meente met de instellingen. (De heer Heere: Niet ik maar mevrouw Waalkens heeft het daarover gehad.) U had het over efficiency. (De heer Heere: Maar dat is iets anders dan bemoeienis.) U vond dat effi ciency mocht, maar ook dat het niet veel verder zou moeten gaan. U hebt het ook gehad over het feit dat het beleid op het uitvoerend vlak een zaak van de instellingen is. Hoe rijmt men dat, vraag ik mij af, met de procedurenota, waarin staat dat de beleidsprioriteiten door de raad worden vastgesteld? Als men die uitspraak hier vastlegt, dan moeten instellingen zich daaraan houden, in die zin dat zelfs de subsidiëring daaraan is gekoppeld. Dat is nog iets anders dan wanneer men zich met het puur uitvoeren de werk en de methodische aanpak ervan zou bezighouden Emancipatie krijgt in de nota een zwaar accent, volgens de heer Heere en mevrouw De Jong. In de nota wordt een accent gelegd op educatieve activiteiten en emancipatie-activiteiten. Beide worden naast elkaar genoemd, omdat het in beide gevallen om educatief werk gaat. Wij kunnen er niet omheen de emancipatie-activiteiten ook nog te subsidiëren via de rijksbijdrageregeling emancipatie, maar deze regeling is tijdelijk. Dat neemt niet weg dat men er nu al rekening mee moet houden dat ook emancipa tie-activiteiten een onderdeel vormen van het grotere geheel van sociaal-culturele activiteiten. Hoe veel geld men voor emancipatiewerk als deel van het educatief werk over heeft, is een kwestie van prioriteiten, maar ik dacht niet dat gezegd kan worden dat hier sprake is van een werksoort die "van twee walletjes eet", namelijk van een aparte rijksbijdrageregeling emancipatie en daarnaast van de "grote" rijksbijdrageregeling. Zo moet men het niet zien. Men moet bekijken in hoeverre deze activi teiten beantwoorden aan de prioriteiten. Kan dat bekostigd worden uit de rijksbijdrageregeling emanci patie, dan is dat mooi; kan dat niet, dan zal het uit de bredere rijksbijdrageregeling moeten komen. De heer Heere vraagt of het wel verstandig is om met het accommodatiebeleid zo op buurten en wijken te mikken: wat is eigenlijk een buurt of een wijk? Is een wijk niet vaak toevallig ontstaan door de aanwezigheid van een spoorlijn of weg? In Leeuwarden zijn ongeveer dertig buurten. Men kan niet zeggen dat elke buurt qua sociale infrastructuur een typische buurt is, maar voor vele buurten geldt het toch wel. De aanwezigheid van een spoorlijn of een verkeersweg heeft op den duur zeker effecten in sociale zin en invloed op de samenhang van buurten. Met het accommodatiebeleid mikken wij heel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 7