14 sterk op activiteiten op buurtniveau. ik vind zelf dat wij op die weg moeten doorgaan, omdat ik niet goed zou weten welk ander referentiekader er zou zijn behalve buurten; dit geldt overigens niet voor alle activiteiten. Jeugd- en jongerenwerk is van dit laatste een goed voorbeeld: jongeren van een be paalde leeftijd identificeren zich over het algemeen niet primair met hun woonbuurt. Zij zitten dan ook in centrale jongerencentra in de binnenstad. Voor het echte buurt- en wijkwerk - de naam zegt het al - zal men zich evenwel moeten richten op buurten en wijken. De heer Heere meende een tegenstrijdigheid te ontdekken met het gemeentelijk beleid ten aanzien van bezuinigingen. Het gemeentelijk beleid houdt in dat wordt getemporiseerd - een uitdrukking uit een ander jargon - in de uitgaven voor het gemeentelijk personeelsbestand en de huisvesting van de dien sten, terwijl het 1 ijkt alsof wij dit in de nota beleidsuitgangspunten niet doen. Het een is echter niet helemaal vergelijkbaar met het ander. Naar mijn mening betreft het noodgedwongen temporiseren in het personeelsbestand een snijden in de geplande uitzetting van het bestand. Dat is heel drastisch getempo riseerd. In deze nota vindt u geen enkele zinsnede die erop wijst dat zelfs maar gedacht wordt aan uit breiding, gezien de budgettaire problemen. Vooralsnog wordt geen inkrimping van het personeelsbestand voorgesteld. Een praktisch argument daarvoor is dat een inkrimping op korte termijn niet zoveel soelaas biedt, als men op de bezuinigingstoer zou moeten. Mevrouw Waalkens vraagt zich af wat dit alles betekent voor de werksoorten en buurten die geen accent krijgen. Komen deze sectoren op de nullijn te zitten of is er toch nog sprake van enige groei, zo vraagt zij zich af. Het is alleen maar eerlijk om te zeggen dat voor alle sectoren die geen accent krij gen, in de praktijk het "minder dan de nullijn" zal gelden. Dat valt al op te maken uit het accres fonds, dat immers is bedoeld om de stijging van de kosten met een paar procent per jaar bij te benen. Zelfs dat lukte al niet met wat wij als accres van de rijksoverheid kregen. Als die stijging eraf gaat, dan betekent dit in feite een, overigens lichte, achteruitgang. Een groei zit er voor die sectoren al he lemaal niet in. Mevrouw Waalkens veroordeelde een toenemende overheidsbemoeienis. Een en ander heeft natuur lijk te maken met een geweldige verandering in de functie van de overheid van vroeger en nu. Dit hangt voor een deel samen met de eisen die op financieel gebied aan een overheid worden gesteld. Er gebeurt op financieel gebied in de werksoorten bijna niets meer zonder dat een belangrijk percentage van de middelen door de overheid beschikbaar moet worden gesteld. Wat ligt dan meer voor de hand dan dat een overheid wil weten wat er met het geld gebeurt en ook beleidsmatig prioriteiten wil stellen? Men kan dat invloed van de overheid noemen en dat is het ook, maar daarvoor dient dan weer de be sluitvormingsprocedure binnen het systeem van de politieke democratie. Mevrouw Waalkens vraagt zich ook af wat nu precies achterstandsgroepen zijn. Het gaat volgens haar toch echt niet alleen om mensen met lagere inkomens en een laag opleidingsniveau. Inderdaad, het gaat niet alleen om die mensen, maar wel gaat het punt van laag inkomen en lage opleiding bijna altijd parallel met laag of slecht op andere terreinen; het Sociaal Cultureel Planbureau heeft dit wel duidelijk kunnen maken. Dat zijn de groeperingen die wat de huisvesting betreft maar ook wat het gebruikma ken van de welzijnsvoorzieningen betreft laag scoren. Het gaat om achterstand in de harde zin van het woord. Wij moeten wat af van een opvatting over achterstand die te vaag is. Een welgesteld persoon kan op een bepaald gebied wel in een achterstandssituatie geraken, maar dan gaat het toch meer om luxe problemen en is die persoon althans op zijn minst financieel in staat om zijn eigen problemen op te los sen. De groeperingen waarop ik het oog heb, verkeren in de eerste plaats sociaal-economisch in een achtergestelde situatie. Mevrouw Van der Werf en mevrouw De Jong hebben geklaagd over de in de nota gebruikte termino logie. Mevrouw Van der Werf zei: hoe vaker men de gehanteerde termen leest, hoe minder ze inhouden. Ik denk ook niet dat men de tekst zo vaak moet lezen. (Gelach) Ik kan mij de klachten over het taalge bruik we! een beetje voorstellen. Er is een welbekende welzijnsopleiding in Leeuwarden, waar men al jaren bezig is om te proberen een zinnige definitie van onder meer welzijn te geven. (De heer Pruiksma: Dat stond in die afstudeerscriptie.) Men heeft allang geconstateerd dat een definiëring van het begrip "welzijn" helemaal zo simpel nog niet is. Oeverloos is het overigens ook weer niet, want er wordt ge probeerd harde punten te noemen die bepalend zijn voor de definitie van welzijn. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeftal enkele punten genoemd, maar "welzijn" blijft een begrip waar men een aantal kan ten mee uit kan. Ook wetenschappers zullen ons moeten helpen met het vinden van een antwoord op de vraag hoe men dit begrip kan invullen. Mevrouw Van der Werf zegt dat in de nota nogal pretentieus wordt gedaan over het welzijnsbeleid. Naar mijn mening is het tegendeel in ieder geval de bedoeling. Ik herinner mij een discussie in een commissievergadering, waarbij ik heb gezegd: "Verwacht van het welzijnswerk en het welzijnsbeleid vooral niet te veel, want het welzijnswerk is niet tot bepaalde veranderingen in staat. Als er tekorten zijn in het welzijn van mensen, dan is het doorgaans niet het welzijnswerk dat daarvoor een oplossing kan bieden." Het welzijnswerk kan wel wat doen aan het geven van meer inzicht in de eigen situatie van de mensen door middel van educatieve activiteiten. Dit vindt u bij de accentlegging terug. Als be langrijke doelstelling komt u in de nota tegen het meer weerbaar maken van mensen. Dat lijkt mij hele maal niet zo'n "wollige" term. Mevrouw Van der Werf vindt het terecht dat het accent op decentralisatie valt. De planningsproce dure is opgezet naar functies, over de hele stad. Dat is waar. Ik heb al eerder gezegd dat ik het hele maal niet uitsluit dat uit de evaluatie van de komende paar jaar zal rollen dat ook de planningsprocedu re meer gericht moet zijn op buurten en wijken dan puur op functies. Dit zal niet voor elke werksoort mogelijk zijn, maar gezien de ontwikkelingen op het ogenblik zie ik die mogelijkheid voor een aantal belangrijke werksoorten wel. De Voorzitter: Ik stel voor over te gaan tot de pauze. Het college van b. en w. zal gedurende onge veer zes minuten vergaderen in de Vertrekkamer. Daarna kan in dezelfde kamer het Seniorenconvent worden gehouden. De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21.30 uur, de vergadering. De heer Schagen: Een drietal opmerkingen. De heer Heere heeft gevraagd of nu wel moet worden doorgegaan met het oprichten van al die accommodaties. Hij veronderstelt dat wij daar wat voorzichti ger mee moeten zijn. Naar mijn mening moet dit niet. Waarom zetten wij overal accommodaties neer? Omdat wij dat als een van de voorwaarden beschouwen voor de totstandkoming van sociaal-culturele activiteiten en voor de opbouw van, wat de wethouder noemde, de sociale infrastructuur in een bepaal de wijk of buurt. Wanneer men de accommodaties uit de wijken haalt, dan lijkt mij dat het werk in ern stige mate wordt bemoeilijkt. Dit kan niet de bedoeling zijn. Vervolgens de motie die de heer Heere nog niet heeft ingediend maar straks misschien wel zal in dienen. Ik zal niet voor deze motie stemmen. Ik noem daarvoor de redenen. In de eerste plaats denk ik niet dat men alle sectoren een accent kan geven, want dan heeft niets meer een accent gekregen, zoals de wethouder ook aangaf. Een andere reden is dat de amateuristische kunstbeoefening via andere invals hoeken wel weer aan haar trekken zal komen, als het gaat om de vraag welke doelgroepen worden be naderd, vrijwilligers en dergelijke aspecten. Wat dat betreft ben ik er dus niet zo bang voor dat die sector in de verdrukking zou komen. Een laatste opmerking van mijn kant is deze. Er is kritiek geweest op het taalgebruik van de nota en er is kritiek geweest op het feit dat heel veel mensen het niet meer kunnen volgen. Dit is gedeelte lijk juist. Ik kan mij herinneren dat wij eens de afspraak hebbén gemaakt - waarvan nooit iets terecht is gekomen, voor zover ik weet - dat er bij het verschijnen van nota's over deze materie een gepopulari seerde versie van dergelijke nota's zou worden gemaakt. Deze versie is dan met name bedoeld voor mensen die "aan het eind van de pijpleiding" zitten. Dat soort brochures is nooit verschenen. Het lijkt mij zinvol dat dit nu toch echt eens gaat gebeuren, voordat inderdaad niemand het meer kan volgen. De heer Heere: Ik zal een poging doen om een paar verhelderende opmerkingen te maken, omdat ik denk dat ik anders het gevaar loop op onderdelen misverstaan te worden. Ik heb geen kritiek gehad op het woordgebruik. Elk vak heeft immers een eigen woordgebruik. Ik heb alleen een waarschuwing be doeld te geven, in die zin dat toch vooral de bedoelingen die men heeft, duidelijk moeten worden ge maakt. Het is duidelijk dat men dit liefst in zo duidelijk mogelijke bewoordingen moet doen. Met welk accent? Ik heb de indruk dat wij bezig zijn om van het Haags accent over te gaan op Liwwadders. Die accentverschuiving heb ik in de nota nog niet aangetroffen, maar ik denk dat dit eigenlijk de meest es sentiële accentverschuiving is. Vervolgens de kwestie van het accent op emancipatie-activiteiten. Ook daarover wil ik geen mis verstanden doen ontstaan. Ik heb met opzet niet inhoudelijk geoordeeld over wat er wel moet en wat er niet moet. Ik heb alleen procedureel de vraag gesteld hoe het met die geldstromen zit. Het antwoord van de wethouder vind ik wel bevredigend en heeft althans wat mij betreft verduidelijkend gewerkt. De wethouder is ingegaan op mijn vraag hoe belangrijk dit geheel nu in werkelijkheid is; de "berg en de muis". Er is een Engels spreekwoord dat in het Nederlands luidt: De muis, die brulde. Dat is hier denk ik ook niet aan de orde. Er wordt hier gevraagd of ik het ook in het Liwwadders kan zeggen. Dat kan ik niet. (Gel ach) Dat accent is bij mij nog onvoldoende gelegd. Met betrekking tot de amateuristische kunstbeoefening heeft de wethouder enige opmerkingen ge maakt die mijn aanvankelijke bezwaar toch wel hebben verkleind. Hij heeft namelijk gezegd dat het

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 8