4 van Leeuwarden. Wij hadden niet erg veel gegevens over de woningvoorraad, maar door onder meer het onderzoek van het Research Instituut voor de Gebouwde Omgeving (RIGO) wordt daarover op dit moment iets meer bekend. In de tweede plaats moest de suburbanisatie worden tegengegaan. In de derde plaats moest voor een zekere flexibiliteit worden gezorgd, om later geen buil te vallen. Terugdringen suburbanisatie. Mede naar aanleiding van de discussie in de raadsvergadering van 24 november 1980, lijkt het nuttig enkele dingen wat sterker te benadrukken dan tot dusver is gebeurd. In de vergadering van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening, gehouden op 10 november 1980, is de vraag gesteld hoe men de suburba nisatie moet terugdringen, als men voor dat doel woningen bouwt. Tot voor kort waren de opvattingen daarover vrij eenduidig. De gedachtengang was als volgt: geprobeerd moet worden de mensen die naar buiten trekken, in de stad te houden. Wat doelstelling betreft was iedereen het dus eens. Wel rijst dan de vraag wat men voor die mensen moet bouwen en hoe. In den lande heeft men verschillende manieren ge hanteerd om dit vraagstuk op te lossen. De laatste tijd hoort men vaak de opvatting dat de huizen zodanig moeten worden gebouwd dat de mensen het prettig vinden om erin te wonen. Dit betekent dat de woningen ruim van opzet moeten zijn en dat het koopwoningen moeten zijn omdat daaraan grote behoefte is. Op die manier wordt geprobeerd de mensen vast te houden, zodat ze niet naar de dorpen gaan. Het is helemaal niet zeker dat het hiervoor aangeduide de remedie blijkt te zijn. Wat dat betreft zijn wij immers in een heel ander tijdperk gekomen, nu onze economie duidelijke tekenen van stag natie vertoont. Er is onzekerheid over de vraag hoe men een rem kan aanbrengen ten aanzien van de "trek naar buiten". Het is niet uitgesloten dat men in de toekomst erg goedkoop moet gaan bouwen in plaats van luxe. Voor alle klassen woningen die men bouwt, geldt dat ze soberder moeten worden ge maakt. De kosten rijzen de pan uit en dagelijks valt in de krant te lezen dat er eenvoudiger woningen worden gebouwd. Het aspect van een mooi huis in een mooie omgeving om op die manier te kunnen ver hinderen dat mensen naar buiten trekken, kan waarschijnlijk minder de nadruk krijgen dan in het na bije verleden is gebeurd. In de toekomst zal het, meer dan in het verleden, gaan om eenvoudiger en in ieder geval meer betaalbare woningbouw, om op die manier te verhinderen dat mensen in de dorpen gaan wonen. Kaveldifferentiatie. Ook over de grondslag voor de ka vel differentia tie hebben wij inmiddels voorstellen gedaan. De op zet van het plan is nu zodanig gemaakt dat in alle gepresenteerde rekenmodellen met de voorgestelde differentiatie rekening is gehouden. In het Rapport Doelstellingen en Programma wordt als voorlopig uitgangspunt nog een verdeling aangehouden van 65% koopwoningen en 35% huurwoningen. Tot een zelfde verdeling heeft de gemeenteraad voor Camminghaburen besloten. Een dergelijke opzet is in principe ook nog mogelijk bij de verdeling in goedkope, duurdere en dure kavels, zoals op bladzij de 7 van het Rapport Facetten wordt aangegeven. Het is immers in principe mogelijk dat de koop- en huurwoningen wisselend onder een van de categorieën vallen: een premie-A-woning is ook een premie- koopwoning. Ook wat dat betreft moet u echter voorzichtig zijn, want wat nu een premie-A-woning is, kan in 1988 - het jaar waarin die woning gebouwd zal worden - helemaal wel niet meer bestaan als instelling. Enige voorzichtigheid is dus geboden ten aanzien van de woningdifferentiatie. Om een plan opzet te kunnen maken en om het plan financieel te kunnen doorrekenen, heeft men evenwel een be paald uitgangspunt nodig. Dit uitgangspunt biedt in ieder geval de mogelijkheid om 60% woningwet woningen te bouwen, maar ook de mogelijkheid om een veel geringer percentage van dit type wonin gen te bouwen en erg goedkope koopwoningen - op dit ogenblik premiekoopwoningen A - te realiseren. Werkgelegenheid. In het Rapport Doelstellingen en Programma is gepleit voor wijkgebonden werkgelegenheid, met andere woorden, werkgelegenheid die voortvloeit uit voorzieningen in de wijk. Wel is met de moge lijkheid rekening gehouden om aan de randen van het gebied enige ruimte te reserveren voor niet-wijk- gebonden werkgelegenheid. In de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening en ook in de raadsvergade ring van 24 november 1980 is over dit aspect gediscussieerd. Het is moeilijk om over het werkgelegen heidsaspect op dit moment duidelijke standpunten in te nemen. In Leeuwarden wordt onderzoek gedaan op dit gebied, zoals een onderzoek naar de behoefte aan kantooraccommodatie door de Stichting het Nederlands Economisch Instituut (NEI) en een in voorbereiding zijnde structuurschets waarbij men on der meer onderzoekt op welke plaatsen nieuwe bedrijventerreinen moeten worden gerealiseerd. Wij vinden het moeilijk om in dit kader nu te bepalen wat er aan werkgelegenheid - ook werkgelegenheid die niet direct voortvloeit uit de wijk zelf - in dit gebied nodig is. Voorzichtigheidshalve hebben wij rekening gehouden met een aantal terreinen voor werkgelegenheid. Deze terreinen liggen nabij de uit valswegen van het plangebied (zie kaart blz. 16 Rapport Facetten). Als tijdens onze werkzaamheden aan het plan Wiardaburen tijdig gegevens bekend worden uit de kantorennota van het NEI en uit de structuurschets, dan kan een duidelijke beleidsbepaling plaatsvinden ten aanzien van de vraag hoe de situering van de werkgelegenheid zal moeten zijn: gespreid in de stad of ook in de buitenwijken. Detailhandel. Er is gekozen voor één winkelcentrum, analoog aan Camminghaburen. Wij hebben wat Wiardabu ren betreft te maken met een gebied dat tamelijk ver van de stad verwijderd ligt. Er is altijd een ze kere spanning tussen de winkelvoorzieningen in de nieuwe wijk en de winkelvoorziening in de binnen stad. In de gemeentelijke nota "Binnenstad-stadsvernieuwingsgebied" wordt uitdrukkelijk verwoord dat nieuwe winkelcentra in buitenwijken niet concurrerend mogen zijn ten opzichte van het winkelcentrum in de binnenstad. Op zichzelf is dit een zeer begrijpelijk standpunt. Waar precies de grens ligt, is al tijd een strijdpunt. De toekomstige bewoners van Wiardaburen komen tamelijk ver van de binnenstad af te wonen en dit betekent dat men deze 10.000 tot 12.000 mensen toch wel een hoogwaardige winkel voorziening in de eigen omgeving moet bieden. Dat is het beste te bereiken door enige concentratie van voorzieningen toe te passen en één winkelcentrum te realiseren. De voorzieningen moeten niet worden gespreid over meer en kleinere centra, want dan ontstaat er een niveau van winkelvoorziening dat het niet haalt. Het lijkt mij vanzelfsprekend dat er in fasen zal worden gebouwd. Het tijdsverloop waarin de wijk wordt gebouwd, is zodanig dat men het ene centrum het best gefaseerd tot ontwikkeling kan brengen. Onderwijsvoorzieningen. Op bladzijde 15 van het Rapport Facetten wordt gesteld dat een terrein van 6 hectare voor voort gezet onderwijs kan worden gesitueerd in een van de zones voor bovenwijkse voorzieningen en werk gelegenheid. Het getal van 6 hectare stamt uit de nota "Wat na Camminghaburen?" Wij hebben dit ter rein voorlopig als reserve in het plan opgenomen. Het is de vraag of deze reservering in het plan moet blijven staan, want het is niet duidelijk of men een bepaalde school op het oog heeft. Voor zover ik heb begrepen, is het terrein van 6 hectare meer bedoeld als algemene reserve. Sociaal— culturele en medische voorzieningen. De meeste voorzieningen zullen in het ene centrum kunnen worden gelocaliseerd. Op een drietal punten elders in de wijk kunnen, naast onderwijsvoorzieningen, eveneens sociaal-culturele en medi sche voorzieningen op buurtniveau worden gesitueerd (vgl. kaart blz. 16 Rapport Facetten). De heer Oostra: Er is mij gevraagd om kort in te gaan op de onderwerpen verkeer, groen en stede- bouwkundige aspecten. Mocht daardoor de indruk ontstaan dat ik erg vluchtig de verschillende onder werpen heb behandeld, dan is het mogelijk om via het stellen van vragen bepaalde dingen nader aan de orde te stellen. Verkeer, geluidshinder. In het facetmodel verkeer is zichtbaar gemaakt wat in de doelstellingen over het verkeer stond. Ik wijs in de eerste plaats op de verdeling van het verkeer over de Drachsterweg en de N32. De gebieden aan de rand van deze wegen zijn als "lobben" in het plangebied ingebracht en zijn wat het verkeer be treft gericht op de wegen, hetgeen van belang is opdat de deelnemer aan het verkeer weet welke weg hij moet nemen. Hierdoor wordt intern verkeer voorkomen. Op dit ogenblik is de situatie zo dat één aanslui ting op de N32 kan worden verkregen en twee aansluitingen op de Drachtsterweg kunnen worden gemaakt. Als verbinding tussen het oude dorp Goutum en het centrumgebied van de nieuwe wijk, zal de Wergeasterdyk blijven dienen. Voorkomen moet worden dat deze weg een route voor doorgaand verkeer zal worden. Verder zal er een onderling verband tussen de twee lobben van het plangebied zijn. Een gedeelte van de Wergeasterdyk zal daarvoor kunnen dienen. Een zeer hinderende factor in dit gebied is de geluidsoverlast. Om voldoende afstand te houden tot de wegen, zal de bebouwing naar binnen worden gedrukt. In sommige situaties gaat het daarbij om een afstand van 235 meter tot 300 meter. Bij een dergelijke afstand wordt het gewenste geluidsniveau van 45 dB (A) - 's nachts - bereikt. In het facetmodel over het verkeer zijn enige routes voor het langzaam verkeer opgenomen. In de eerste plaats vindt een doortrekking plaats van het verkeer richting Leeuwarden. Ik spreek hierbij over

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 3