18 Ik kom dan nu toe aan de behandeling van de moties. Tegen twee moties heb ik het bezwaar dat daarin wordt gezegd nu niet tot fusie over te gaan maar die op een andere datum te laten ingaan. In de tussentijd moet volgens deze twee moties de onderwijskundige kant van de zaak worden ingevuld. In eer andere motie staat dat in 1985-1986 de fusie van kracht moet worden. Het lijkt mij een onmogelijkheid om in de stuurgroep met de onderwijskrachten van de scholen over invulling van de fusie te praten, wanneer de vraag fusie of geen fusie boven de markt blijft hangen. Naar mijn mening is dit zowel voor het gemeentebestuur als voor de docenten een onmogelijke situatie. Laten wij heel nuchter zijn: het betekent dat wij zowel op de school als op het politiek college dat de gemeenteraad is een hypotheek leggen. Dit mogen wij niet doen, want dan haalt men het niet. Wanneer de vraag fusie of geen fusie boven de markt blijft hangen, dan is het onmogelijk om met elkaar te praten over de onderwijskundige invulling ervan. In dat geval zullen wij zeker het jaar 1985 niet halen als het jaar waarin volgens een van de moties de fusie van kracht moet worden. Ik begrijp aan de andere kant ook dat men met name bezwaren heeft tegen het jaartal dat het college in de raadsbrief noemt. In het voorstel staat: "fusie per 1 augustus 1981 en in de raadsbrief, zo zegt een deel van de raad, staat onder meer dat de onderwijskundige invulling met ingang van het schooljaar 1982/1983 klaar moet zijn. Men leest dit nu wel zo, maar in feite staat het er niet. Er staat namelijk: "In 1982/1983, of zo veel later als nodig zal zijn." Als men vindt dat deze periode te kort is en dat daardoor te weinig ruimte voor een gesprek wordt geboden, dan heb ik er weinig moeite mee om de datum waarop onder meer de onderwijskundige invulling gereed moet zijn, te laten vallen. Aan de stuurgroep zou dan kunnen worden opgedragen om een andere datum van ingang voor de onderwijskundige invulling te zoeken, waarna de raad een beslissing kan nemen. Ik moet in feite alle drie moties afwijzen. Het is wat moeilijk om het nuanceverschil tussen de CDA-motie en de motie van VVD en D'66 precies aan te geven. Wij krijgen allemaal nieuwe combina ties in deze raad. Op zichzelf is dat wel plezierig. Ik denk echter dat het wel duidelijk is welke be zwaren ik tegen deze moties heb. (De hear Miedema: Dy binne net grut, dat docht wol bliken.) Als het woord "hypotheek" bij de raad zal blijven hangen - in deze tijd is het een woord dat associaties oproept met problemen -, dan zal u duidelijk zijn welke bezwaren ik heb. De heer Geerts: De inhoud van de beantwoording door de wethouder geeft ons in ieder geval aanlei ding tot nader beraad. Wij verzoeken u, mijnheer de voorzitter, om de vergadering te schorsen. De Voorzitter: Ik constateer dat iedereen hiermee instemt. De Voorzitter schorst, om 21.50 uur, de vergadering. De Voorzitter heropent, om 22.30 uur, de vergadering. De Voorzitter: Ik stel voor verder te gaan. Ik hoop dat de discussie in tweede instantie enigszins be kort kan worden, want wij hebben ook verder nog een lange agenda te behandelen. Mevrouw De Haan—Laagland: Ik ben blij met de toezegging van de wethouder dat de periode voor de onderwijskundige integratie na de fusering van beide scholen verruimd wordt. Hij heeft gelijk dat dit met zoveel woorden al in de raadsbrief staat, maar er is in ieder geval nu duidelijkheid over. Daarmee zijn wij erg blij. Ik heb in mijn in eerste instantie gehouden betoog gezegd dat vastgelegd moet worden welke taak omschrijving de stuurgroep moet hebben en voorts hoe de samenstelling ervan wordt en welke de rand voorwaarden zijn. De wethouder is daarop niet expliciet ingegaan. Ik neem aan dat hij het met mijn opvatting eens is. Verder wil ik nog even reageren op de ingediende moties. De moties van CDA en van VVD en D'66 zal ik tegelijk behandelen, omdat ze naar mijn mening op hetzelfde neerkomen. Ik vind dat er twee verkeerde kanten aan de moties zitten. In de eerste plaats wordt in de moties gesteld dat de beslissing tot fusie niet op dit moment moet worden genomen. Dit betekent dat men beide scholen in onzekerheid laat ten aanzien van de vraag wat er uiteindelijk zal gebeuren. Daarmee kan men bovendien nauwelijks van de scholen verwachten dat zij op positieve wijze aan de onderwijskundige invulling gaan werken. Men kan wel een stuurgroep instellen, maar door zich niet uit te spreken over wat men als raad wil, wordt de discussie heel vrijblijvend. Ik verwacht dat het in dat geval voor beide scholen alleen maar moeilijker zal zijn om tot die invulling te komen. Het zal in ieder geval moeilijker zijn dan wanneer wij als raad op dit moment zeggen fusie in principe een goede zaak te vinden. Op die gronden wijst mijn fractie de voorstellen van het CDA en van VVD en D'66 af. 19 De door de heer Meijerhof ingediende motie wordt door de meerderheid van mijn fractie afgewezen, op grond van onze mening dat, door het in deze motie bepleite voorstel om de scholen niet op dit mo ment organisatorisch onder één dak te brengen, de voorwaarden tot samenwerking worden weggenomen. Er blijft dan een situatie bestaan van twee scholen die los van elkaar functioneren, met eigen leraren- kamers, met eigen vergaderingen. In de tweede plaats wordt in de motie voorgesteld om nu een direc teur voor de Wopke Eekhoffmavo te benoemen, die later zal moeten worden opgenomen in de directie van de gefuseerde scholen. Naar mijn mening is het dan ook noodzakelijk een adjunct-directeur te be noemen. Deze adjunct-directeur houdt men over als de fusie tot stand komt. Een ander bezwaar aan de motie is het volgende. Er wordt gesteld dat de fusie in het schooljaar 1985-1986 tot stand zal moeten komen. Wij willen ons daarentegen niet bij voorbaat vastleggen op een datum over vijf jaar. Dat is zo ver weg, vinden wij, dat een en ander niet valt te overzien. Daarmee schuiven wij het voorstel te ver van ons vandaan. De heer Visser: Een paar opmerkingen naar aanleiding van het antwoord van de wethouder. Hij heeft geconcludeerd dat men over het algemeen niet tegen fusie was. Ik constateer dat de wethouder goed heeft geluisterd; gewoontegetrouw, dacht ik. Zijn conclusie is juist, ook wat mijn fractie betreft. De wethouder heeft verder een opmerking gemaakt over de invulling van het onderwijskundig mo del. Hij zei dat dit niet gemakkelijk zou zijn. Ik ben ook van mening dat het niet gemakkelijk is, maar voeg eraan toe dat wij in onze visie ook niet verwachten dat binnen een jaar een afgerond model tot stand zal komen. Wij zien dat niet zitten. Wel zijn wij de mening toegedaan dat de hoofdlijnen, de aanzet tot dat model, best boven tafel zouden kunnen komen en dat op basis daarvan een voorstel aan de raad kan worden gedaan tot fusie, op het moment dat ons voor ogen stond. Een andere opmerking heeft betrekking op het centraal stellen van het kind in de geproduceerde stukken - ook de raadsbrief - en de reacties van betrokkenen. De wethouder heeft naar mijn mening be doeld dat inderdaad wel belangstelling voor de positie van de leerling is getoond, maar dat een en ander verweven is in de verschillende aspecten van de raadsbrief. Dat heb ik ook niet ontkend. Ik had graag gezien - misschien is het een gevoelsmatige kwestie - dat er meer aandacht aan het centraal stellen van de leerling was gegeven. Ik kan u meedelen dat wij overleg hebben gevoerd met de indieners van de motie van VVD en D'66. Ik kondig een nieuwe motie aan die door mevrouw Van Dijk zal worden voorgelezen. Mevrouw Van Dijk—van Terwisga: Ik heb niet zoveel meer op te merken naar aanleiding van de be antwoording door de wethouder. De wethouder heeft gezegd dat de datum die wij stelden - 1 augustus 1982 -, nogal krap bemeten zou zijn. Wij hebben deze datum genoemd omdat wij geen hypotheek, om deze term van de wethouder te gebruiken, wilden leggen op een volgende raad die dan de uiteindelijke beslissing zou moeten nemen. De datum valt ongeveer samen met het einde van de zittingsperiode van deze raad. Wij hebben het verzoek om een duidelijk onderwijskundig model gedaan omdat ook de scholen daarom hebben gevraagd. De twee moties van CDA en van VVD en D'66 zijn, zoals gezegd, in elkaar geschoven. De nieuwe motie luidt als volgt. "De raad van de gemeente Leeuwarden, bijeen op 30 maart 1981 besluit de beslissing tot samenvoeging van de SSG en de W .E .-mavo tot een scholengemeenschap uit te stellen tot 1 —8—1 982; b. en w. opdracht te geven tot instelling van een stuurgroep ter bege leiding en voorbereiding van een onderwijskundig model voor een gefu seerde scholengemeenschap mavo/havo/vwo; de aanzet tot dit model dient aan de raad ter beoordeling te worden voorgelegd voor 1 augustus 1982. Op grond van deze aanzet kan dan de raad een beslissing nemen Deze motie is ondertekend door de heer Visser, door mevrouw De Jong en door mij Mevrouw Van der Werf: Ik heb weinig toe te voegen aan het betoog dat ik in eerste instantie heb gehouden. In feite ben ik toen ook al ingegaan op de moties die zijn ingediend. Ik zal ons standpunt in dezen voor alle duidelijkheid herhalen. Wij vinden dat er geen onduidelijkheden of misverstanden meer mogen blijven bestaan over de richting waarin wij als gemeenteraad met deze hele problematiek willen. Wij verwachten dat, als men daarover onduidelijk blijft, in feite het komende jaar niet verder kan wor den gekomen dan wat in de afgelopen periode ook al is gedaan. De mogelijkheid van het aandragen van argumenten tegen de fusie blijft bestaan, in plaats dat alle energie wordt gestoken in het vormgeven aan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 10