8 Onderaan bladzijde 3 van de brief van de ABOP, die wij 26 maart hebben gekregen, staat: "Er is de wethouder van Onderwijs verzocht aan de hand van de nu bekende gegevens een eventuele afvloei ingsvolgorde vast te leggen voor na een mogelijke fusie en deze in beide scholen bekend te maken. De wethouder heeft hieraan niet willen voldoen. Geen wonder dus dat er voor de betrokken personeelsleden nog niets zeker is." Ik verzoek de wethouder te vertellen hoe een en ander precies in elkaar steekt. In de vergadering van de Commissie voor het Onderwijs ben ik op de procedure ingegaan. Ik heb gezegd dat er wel wat aan te merken valt op de gevolgde procedure, maar ook dat dit in principe ge praat achteraf is. De heer Visser: Het begrip "samenvoeging" wordt in onze samenleving steeds meer in praktijk ge bracht. Noodzaken in het bedrijfsleven financiële en economische problemen tot wijziging van bestaan de structuren, in andere verbanden in de maatschappij ligt het accent vaak op de organisatie. Het be hoeft geen betoog dat de invloed van dit verschijnsel niet aan het onderwijs is voorbijgegaan, als ge volg van het in 1968 in gang gezette vernieuwingsproces, onder meer gericht op meer ontplooiingskan sen van de leerlingen. Binnen dit raam - een aangepast onderwijsaanbod in onze gemeente - moet uw voorstel tot fusie van beide scholen worden gezien. Bovendien, mede als praktische overweging, moet het worden gezien in samenhang met het ontslag per augustus 1980 van de directeur van de mavo-school. Met deze datum in het verschiet heeft de wethouder op 26 november 1979 de procedure geopend met toezending van een notitie aan alle betrokkenen, onder wie de directeuren van de mavo-scholen. De diverse reacties zijn lang uitgebleven en nadien gevolgd door talrijke brieven, alle in afwijzende zin ten opzichte van een fusie. Daarnaast zijn een aantal oriënterende besprekingen gevoerd. Op dit mo ment kan worden vastgesteld dat de weg die is afgelegd, een lange weg is geweest, die gekenmerkt werd door irritatie en frustratie. In breder verband kom ik op de situatie terug. Na deze inleiding en met dit beeld voor ogen, wil ik ingaan op de inhoudelijke kant van het voor stel van het college. Dit voorstel beoogt een havo-mavo-atheneum-schooltype in het leven te roepen, ingaande 1 augustus aanstaande. Voor de beoordeling van de aan een fusie verbonden gevolgen dient aan een drietal aspecten aandacht te worden geschonken, te weten het organisatorische, het rechtsposi tionele en het onderwijskundige aspect. Allereerst iets over het organisatorisch aspect. De voor- en nadelen van een fusie tegen elkaar af wegende, is mijn fractie van mening dat de voordelen het zwaarst dienen te wegen. Een eenhoofdige leiding, een gemeenschappelijke administratie en huisvesting zonder dislocatie en het gemeenschappe lijk gebruik van leslokalen en -ruimten, pleiten alleen al voor fusie. Dit geldt te meer, omdat naar onze mening sprake is van een algemeen onderwijsbelang. Vervolgens het rechtspositionele aspect. Het verlies van een aantal lessen en de arbeidsplaats van conciërge is reëel te noemen. Hoewel in de gegeven situatie niet aantrekkelijk, zal bij fusie de be perkte omvang van het verlies nog enigszins worden afgezwakt door toepassing van de overgangsrege ling respectievelijk door het doen van een beroep op een door het ministerie gedane toezegging. Het gemeentelijk personeelsbeleid zal dan ook moeten zijn gericht op tijdige onderkenning van zich wijzi gende omstandigheden, opdat waar mogelijk opengevallen plaatsen aan andere scholen kunnen worden vervuld. Los van een füsie zal de personeelsbezetting bij het voortgezet onderwijs - dat geldt overigens voor alle scholen - onderhevig zijn aan de invloed van de daling van het leerlingenaantal bij het pri mair onderwijs. Het tijdig signaleren, in relatie met afvloeiing, vormt een wezenlijk onderdeel van goed personeelsbeleid. Dit is door betrokkenen ook niet aangevochten, doch wel is er - terecht - de aandacht op gevestigd. Ook wij vragen hiervoor uw bijzondere aandacht. Op het moment van fusie dient naar onze mening een afvloeiingsregeling voor het gehele team bekend te zijn. Eveneens uit over weging van algemeen onderwijsbelang hoeft ons inziens het rechtspositionele aspect geen belemmering te zijn voor een fusie. Uit het hiervoor genoemde mag blijken dat het collegestandpunt ten aanzien van deze twee aspec ten kan worden gevolgd. Ook de zienswijze van het college ten aanzien van het onderwijstechnische aspect kan worden gevolgd, voor zover dit aspect raakvlakken heeft met de organisatie. Alleen de da tum van ingang van de fusie heeft twijfel doen ontstaan, die hierna in de beschouwing over het vooruit zicht op de onderwijskundige inpassing wordt betrokken. Het onderwijskundig aspect is het volgende onderwerp waarover ik een enkele opmerking wil ma ken. Ter inleiding wil ik eerst ingaan op de procedure. Deze procedure moest de weg vrijmaken naar een bestuurlijke eenheid onder een eenhoofdige leiding, waarna het onderwijskundig model zou worden ingevuld. Onder normale omstandigheden een bestuurlijk juiste en acceptabele visie van het bevoegd gezag. Het is ons inziens verklaarbaar dat door deze werkwijze genoemd model op dit moment niet be schikbaar is. Invulling achteraf zou dan ook het logisch gevolg zijn. Toen in het najaar van 1980 de re acties op de notitie van de wethouder waren ontvangen, bleek het onderwijskundig belang meer de aan 9 dacht - terecht - te hebben gekregen dan in het stadium van oriëntering de besprekingen. Tijdens een onlangs gehouden bespreking tussen het gezamenlijk personeel en enkele raadsleden werd dit accent verzwaard. Bovendien moest een groeiend verzet tegen de gevolgde procedure worden geconstateerd. De aanvankelijke vrees voor een opgelegde structuur door burgemeester en wethouders als bevoegd ge zag, was intussen weggenomen bij schrijven van 24 maart 1980 aan de fusiecommissie van de Stedelijke Scholengemeenschap. Ik citeer: "Wanneer de raad een principebesluit over de fusie genomen heeft, zullen de gevolgen en de uitwerking daarvan onder verantwoordelijkheid van ons college gestalte moe ten krijgen. Deze uitwerking zal echter zeker in goed overleg met de betrokken scholen worden ver richt, waarbij de onderwijskundige inbreng van de ter zake deskundigen, dus van de kant van de school, moet komen." Naar onze mening is dit citaat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. In dit verband achten wij het wenselijk om een vertegenwoordiger van de categoriale mavo's in de stuurgroep op te nemen om aansluitingsmoeilijkheden te voorkomen. Bovendien is het aan te bevelen om in het totale onderwijsbe leid van de gemeente aandacht te schenken aan de problematiek van de aansluiting. In dit kader drin gen wij tevens aan op inpassing van een toekomstige fusie van de W.E.-mavo en de SSG in het raamplan dat op stapel staat. Met betrekking tot de procedure zullen wij ons ervan onthouden de beschuldigende vinger uit te steken, noch naar het college noch naar betrokkenen. Er mag niet worden voorbijgegaan aan een gewij zigde klassestructuur. De bezwaren blijken zich met name te richten tegen de vorming van een hetero gene brugklas, waarin leerlingen van verschillend niveau en begaafdheid dezelfde leerstof krijgen. De vrees wordt geuit dat het onderwijsniveau en -tempo in de praktijk zal worden aangepast aan het niveau van leerlingen met een lbo/mavo-indicatie, ten koste van het havo/vwo-niveau. Gesteld moet worden dat een ontwikkeling in omgekeerde zin evenmin denkbeeldig is. Beide gevallen moeten echter als on aanvaardbaar van de hand worden gewezen, op grond van de algemeen heersende en aanvaarde opvat ting van vergroting van ontplooiingskansen van de leerling. Een oplossing is mogelijk door differentiatie binnen klasseverband (dbk). Ervaringen elders met dit systeem blijken geen onverdeeld succes te zijn of te zijn geweest. Met dit gegeven en de situatie ter plaatse moet de dbk als een niet-realistisch alterna tief worden aangemerkt, zolang aan de voorwaarden van invoering niet kan worden voldaan. Een sys teem dat de overweging verdient, is het systeem van de "streamvorming", dat stellig betere oplossingen biedt dan de dbk om eerder genoemde redenen kan bieden. In het verlengde hiervan ligt het experiment van de verlengde brugperiode aan de Stedelijke Scholengemeenschap, welks principe bij verlenging van het experiment naar verwachting bij een gerichte aanpak van de nieuwe klassestructuur niet zal worden verstoord. Wij delen deze mening. Overigens wordt handhaving van het principe in sterke mate door de praktijk bepaald. Wij zien daarom met belangstelling het resultaat van het experiment tegemoet. Het trekken van een conclusie uit de bezwaren tegen het onderwijskundig aspect en tegen de be leidsvoornemens van het college, doet constateren dat niet de door het college aangereikte methode van invullen van het onderwijskundig model het geschilpunt is, maar dat door een accentverschuiving in de bezwaren de procedurele kant van het voorstel uiteindelijk een omstreden zaak is geworden. Die con statering wordt versterkt door de inhoud van een motie, die op 19 maart 1981 in de algemene leraren vergadering van de SSG is aangenomen. In deze motie werd onder meer de verwachting uitgesproken dat het op dit moment doorgaan van de fusie schade zal toebrengen aan het functioneren van de school. In de brief van 23 maart jl. drukt ook de rector van de school zijn bezorgdheid uit over fusie op dit mo ment. In de openbare, roerige, vergadering van de Commissie voor het Onderwijs van vorige week maandag heb ik als voorzitter gemeend een nadere uitleg te moeten vragen van de woorden "op dit mo ment", omdat uitsluiting van fusie als een mogelijke betekenis zou kunnen worden opgevat. Dit bleek niet het geval; het bleek bovendien in overeenstemming met het standpunt van de rector, aan wie ik mijn vraag heb voorgelegd. De commissievergadering, waarin de meningen verdeeld bleken te zijn, geeft mij aanleiding op te merken dat mijn fractiegenote mevrouw Zondag-Demes een voorbehoud meen de te moeten maken ten aanzien van het uit te brengen advies. Zelf kon ik de uitgangspunten van het voorstel onderschrijven, echter onder een uitdrukkelijk voorbehoud ten aanzien van het onderwijskundig aspect. Een voorbehoud dat, naar later bleek, niet duidelijk naar buiten is overgekomen. Voor een standpuntbepaling is verder overwogen dat - het belang van de leerling primair dient te worden gesteld; - vergroting van diversiteit van onderwijs in de gemeente Leeuwarden gewenst is; - invulling van het onderwijskundig model met een gerichte begeleiding haalbaar is, gelet op de vele scholengemeenschappen en experimentele middenscholen elders; - de gemeente Leeuwarden en de betrokken scholen zich zelf het brevet van onvermogen zouden verle nen indien het in geding zijnde schooltype niet zou kunnen worden gevormd; - in principe elke leerling wordt toegelaten;

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 5