6
stean kinne en dat it net mear oangiet om no noch tsjin artikel 8 te stimmen. Wy miene dat in demokra-
tysk nommen beslissing respektearre wurde moat en it fernuveret ós yn hege mjitte dat de VVD-fraksje
soks net docht.
De heer Bijkersma: De heer Miedema zegt dat wij niet democratisch denken. Wij denken echter
anders dan de heer Miedema! (Gelach)
De Voorzitter: Ik wil alleen vragen of deze verklaring van de heer Miedema voor de heer Bij
kersma en zijn fractiegenoten aanleiding is om op hun standpunt terug te komen. (De heer Bijkersma:
Nee, helemaal niet.)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de dames
MA. van Dijk-van Terwisga en M.A.D. Waalkens en de heren J. de Beer en J.R. Bijkersma wensen te
worden geacht tegen artikel 8 van de verkoopvoorwaarden te hebben gestemd.
Punten 8 t.e.m. 12 (bijlagen nrs. 179, 177, 159, 154 en 167).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 13 (bijlage nr. 180)
De Voorzitter: Dit agendapunt luidt: Doelstellingen en programma met aanvulling en bijstelling ten
behoeve van het ontwikkelen van een globaal bestemmingsplan voor de locatie Wiardaburen.
De heer Geerts: Van ons wordt verwacht dat wij vanavond uitspraken doen over Wiardaburen. Wij
hebben daartoe veel informatie gekregen, er is hard gewerkt aan het maken van de plannen en daarvoor
hebben wij waardering. Toch vinden wij het wel wat moeilijk. Er wordt door stedebouwkundigen met de
overtuigingskracht die hen eigen is sterk gewerkt naar toch één model. Wij moeten proberen om prak
tisch en logisch denkend daaruit de goede dingen te halen en daarop kritiek te leveren. Wij hebben wat
weinig houvast in dezen. Dat kan aan ons liggen, maar het kan ook aan de inhoud van het gepresen
teerde liggen en wellicht aan de presentatie.
Toen wij hierover in de fractie discussieerden, hebben wij ons afgevraagd of wij de beslissingen,
die van ons gevraagd worden, vanavond op een verantwoorde wijze kunnen rfemen. Wij hebben ook
kennis genomen van een commentaar van een commissie ad hoc van rijks- en provinciale ambtenaren.
Zij hebben indringende en fundamentele kritiek geleverd op de planningsmethodiek: het rapport zou te
veel zijn gericht op het plangebied sec; een beschouwing over de consequentie van het ontstaan van
Wiardaburen op gebieden elders wordt gemist; het geheel is niet ingekaderd in een overall-visie van de
ruimtelijke structuur van Leeuwarden. Dit is mijns inziens niet zozeer een pleidooi voor een structuur
plan voor de gehele stad alswel een wijzen op het feit dat er een duidelijk getraceerde locatie is,
waarvan de ambtelijke commissie zegt dat er geen poging is gedaan om aan te geven welke invloed dit
gebied heeft op andere gebieden van Leeuwarden. Men spreekt over een ongemotiveerde keuze om van
een gebied van bruto 400 hectare slechts 200 hectare te bestemmen als woongebied. Gesignaleerd is ook
een zekere onevenwichtigheid in de uitwerking van de uitgangspunten en de programpunten. Het be
langrijkste punt van kritiek is echter dat er slechts is gepreludeerd op één uitgangspunt; dit heeft dan
betrekking op de eerste vier modellen. In dit ene uitgangspunt is sprake van een gelede opzet die los
van de stad uitwaaiert in zuidelijke richting. Naar mijn mening kan men de opzet zo het best definië
ren.
Dit hoofdbezwaar delen wij. Als men eens even nagaat waarmee wij te maken hebben, dan is het
volgende daarover op te merken. Wij hebben te maken met de stad Leeuwarden, die compact van opzet
is. Dan komt het Van Harinxmakanaal, vervolgens een stuk groen en zo komt men bij Goutum. Ten zui
den van Goutum zou men dan weer een stuk groen krijgen met een breedte van 200 meter en dan komt er
ineens een gebied dat enigszins "los" in elkaar zit en geen samenhang heeft met de stad. Hoe motiveert
men dit? Als men voor de zojuist geschetste opzet kiest, dan zou men toch zeker ook moeten weten dat
dit de meest ideale opzet is voor een uitbreiding van de stad. Wij vragen ons af of het niet logischer
zou zijn, als toch wordt gestreefd naar een zekere aansluiting bij de stad.
Vervolgens de gelede opbouw. Is zo'n opbouw wel zo logisch? Of zou men, nu wij te maken
hebben met stadsuitbreiding, niet veeleer naar een compacte opzet moeten streven? Wij hebben het
toch over een stadsuitbreiding? Ik wil dit nog wel wat verder uitspitten. Ten noorden van Goutum is de
zuidtangent geprojecteerd. Deze tangent komt er misschien wel maar misschien ook niet. Kortom, het is
7
en zaak van de toekomst. In dit gebied ten noorden van Goutum bevindt zich een hoogspanningsmast,
isschien kan deze leiding met enige moeite 'Migszins worden omgelegd of zelfs onder de grond worden
estopt. Dat laatste schijnt tegenwoordig ,Qel meer te kosten dan een bovengrondse aanleg van een
,/ioogspannings lei ding. Zijn er dan niet andere mogelijkheden? Men kan het betreffende gebied geschikt
■naken voor actieve en passieve recreatie, in de vorm van een groengebied. Als men dat niet kan reali
seren omdat er geen geld voor is, dan kan men in dat gebied een agrarisch bedrijf handhaven. Er kan
dus een bovenwijkse recreatieve functie aan dat gebied worden toegekend, ook voor de wijken Nijlan
en Aldlan.
Een vraag, die in het verlengde ligt van wat ik zonet heb gezegd, is dan: Hebben deze wijken dit
speciaal nodig? Waaruit blijkt dat? Wie betaalt het allemaal? CRM zou het moeten betalen, maar als
men ziet welke moeilijkheden dit ministerie heeft om allerlei doelstellingen in den lande te realiseren
die misschien toch wel belangrijker zijn dan deze doelstelling, dan heb ik daar persoonlijk erg grote
twijfel over. Een ander punt is nog dat men zo'n recreatiegebied, als men dit eenmaal heeft aangelegd,
ook nog moet exploiteren. Ook dat kost veel geld. Wij hebben de Groene Ster al aan ons been hangen
en daar zou dan nog een gebied bij komen waarvan de noodzaak van aanleg eigenlijk niet is aange
toond. Misschien is het wel noodzakelijk, maar ik merk dit alles vragenderwijs toch even op.
Als men dit alles in de beschouwing betrekt, dan komt men bij de vraag of het niet logischer is om
te streven naar een aansluitende bebouwing bij Aldlan en Nijlan. Op een gegeven moment komt men
dan bij Goutum en dan begint men ook vraagtekens te zetten bij de 200 meter brede strook die vrij moet
worden gehouden om Goutum op een eiland te zetten. In de raadsbrief staat wel dat het niet de bedoe
ling is om Goutum op een eiland te zetten, maar het gebeurt natuurlijk wel als men een strook groen om
dit dorp open laat. Goutum is dan een eiland in het groen. Alle mooie woorden maken daar niet iets
anders van.
Vervolgens is er het punt van de compacte geleding. Wat zijn de voordelen en wat zijn de nade-
en? Wij hebben een staatje gekregen met waarderingen, aangeduid met a, b, c, d en e. Er is niet ver
baai uitgelegd hoe die waarderingen tot stand zijn gekomen. Waarom is het in het ene geval een "e",
of is de kwalificatie van het een en het ander nog een discutabele zaak? Ik heb de neiging om te zeg
gen dat dit laatste het geval is, maar het lijkt mij dat wij beter over dit soort zaken moeten zijn geïn
formeerd, voordat wij zo'n hele principiële beslissing tussen een compacte en een gelede opbouw kun
nen maken
Een volgende vraag is dan of het, alles afwegend, verantwoord is om vanavond een beslissing te
nemen over punt II van het besluit. In punt II wordt ons gevraagd ermee in te stemmen dat bij de voor
bereiding van het bestemmingsplan rekenmodel 2 als richtinggevend wordt gehanteerd. Daarna volgt een
hee. mooie zin: "...waarbij er overigens naar gestreefd dient te worden dat de positieve elementen,
welke in de overige rekenmodellen alsmede in de nota "Wiardaburen wat anders?" voorkomen, zoveel
als mogelijk bij de studie en de nadere uitwerking worden betrokken." Dat de nota "Wiardaburen wat
anders?" hierbij wordt genoemd, stellen wij natuurlijk zeer op prijs.
Wat zijn echter die positieve elementen waarover wordt gesproken? Wat zijn de normen op grond
waarvan men iets als positief element waardeert? Hoe past men dat nog in, terwijl men eigenlijk al een
plaatje heeft vastgelegd? Is die vrijheid er nog? Of moet men de discussie enigszins anders dan nu ge
beurt opzetten? Een en ander lijkt mij tamelijk vrijblijvend, maar ondertussen wordt er toch een soort
keuze gedaan die wat mij betreft voor model 2 niet voldoende is onderbouwd. Naar de mening van onze
fractie kan deze keuze ook op dit moment nog niet worden gemaakt.
Model 5 is een model dat een vertaling zou zijn van het compacte model. Bij de behandeling van
dit tnodel in de openbare vergadering van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening is gevraagd of dit
model nu inderdaad de vertaling was. Wij hebben toen gezegd - het ging allemaal wat snel - dat het er
wel wat op leek, maar een essentieel punt van kritiek is dat de westelijke ontsluiting naar de N32 hele
maal is weggelaten. Nu is dat toch niet logisch, want men herinnert zich misschien de discussie van een
jaar geleden over de afweging ten aanzien van de beste locatie. Een belangrijk criterium was dat de
onts^uitingsmogelijkheden van de locatie ten zuiden van Goutum het beste waren. Ik heb dat toen ten
minste als het belangrijkste criterium aangevoeld. Juist dit essentiële criterium - de ontsluitingsmoge
lijkheid op de N32 - wordt weggelaten. Wat krijgt men dan? Gekunstelde verkeersoplossingenModel
5 komt er daardoor alleen al ongunstig uit. Al het verkeer moet naar oostelijke richting. Door de ge
kunsteldheid van die oplossing is men dan ook geneigd om te denken dat het verkeer de hele stedebouw-
kundige opzet gaat bepalen en niet andersom. Het moet natuurlijk zo zijn dat stedebouwkundige gege
venheden bepalend zijn en dat het verkeer een afgeleide is. Als gekozen wordt voor zo'n eenzijdige
ontsluiting, dan denk ik dat het omgekeerde weieens het geval kan zijn.
Er is nog een andere belangrijke reden waarom toch wel aan een westelijke ontsluiting moet wor
den gedacht. Wij hebben grote zorg ten aanzien van de Wergeasterdyk, die erg veel sluipverkeer kan