16 17 de nota niet ingegaan en naar mijn mening hoeft dat ook niet, omdat dit eventueel in andere nota's kan worden uiteengezet. De raad weet dat wij in Leeuwarden relatief veel projecten hebben. Het is inderdaad al heel lang een punt van discussie in het kader van de begeleidingscommissie voor het open baar onderwijs maar ook in de bestuurscommissie van de Schooladviesdienst hoe men de ervaringen van die experimenten en projecten aan de andere scholen doorgeeft. Bij alle projecten is de Schooladvies dienst betrokken. Een groot deel van de ervaringen die bij de scholen worden opgedaan - de School adviesdienst heeft ook contacten met andere scholen neemt de Schooladviesdienst naar de andere scholen mee. Een van de problemen die zich daarbij voordoen in het kader van de verzorgingsinstitu ten, is dat de Schooladviesdienst wel de belangrijkste maar niet de enige instantie is die zich met de scholen bemoeit. Andere instanties zijn bijvoorbeeld de opleidingsscholen, het Kreativiteitscentrum, het Natuureducatief centrum. Het probleem waarover wij de laatste tijd met elkaar spreken, is het pro bleem hoe al de verzorgingsinstituten met elkaar op één noemer kunnen worden gebracht, opdat wat door elk van die instituten wordt gedaan toch wel in dezelfde lijn gebeurt en opdat bij de scholen geen verwarring ontstaat. De scholen hebben het op zich zelf al moeilijk om deze nieuwe wegen in te slaan en voorkomen moet worden dat zij bij alles wat wordt aangeboden door de bomen het bos niet meer zien. Ik heb het idee dat wij met name in het kader van de vorige week gehouden besprekingen in de bestuurscommissie van de Schooladviesdienst een belangrijke stap verder zijn gekomen. Wij heb ben geconcludeerd dat er hoe dan ook een communicatiecentrum moet worden gemaakt, waarin al de opgedane ervaringen bij elkaar komen. Dat centrum zou nergens anders kunnen worden ondergebracht dan bij de Schooladviesdienst, omdat deze instantie wat dit betreft als een spin in het web zit. Mevrouw Van Dijk-van Terwisga heeft zich nogal zorgen gemaakt over de financiële consequen ties, met name over wat de gemeente op dit punt allemaal wel niet moet "ophoesten". Dat is inder daad geen kleinigheid en ik begrijp dat mevrouw Van Dijk zegt dat een en ander eigenlijk nog te laag is berekend. Het college stelt een periode van tien jaar voor voor aanpassing van de lokalen. Me vrouw Van Dijk vraagt of deze aanpassing niet in een kortere termijn zal kunnen plaatsvinden. Ik ben het met haar eens dat het op zich aanbeveling zou verdienen om deze aanpassing in vijf jaar te laten plaatsvinden. Dit was oorspronkelijk ook de bedoeling; het heeft ook al eens in het beleidsplan 1980- 1984 gestaan. Wij zien ons echter genoodzaakt een en ander in een tijdsbestek van tien jaar te laten plaatsvinden. Ik zie geen andere mogelijkheid, zoals wel duidelijk zal worden bij de stukken die wij op 6 juli zullen bespreken. Wij moeten hierbij niet vergeten dat faciliteiten en gebouwen erg belangrijk zijn voor de veran deringen in het onderwijs in de richting van de basisschool, maar het is natuurlijk niet het enig be langrijke. Of de basisschool nu per 1983, 1984 of 1985 wordt ingesteld - ik durf het haast niet te noe men, maar men hoort nog verder liggende jaartallen -, deze school is er dan nog niet in zijn totali teit. Het is een langzaam proces en het is te hopen dat de daarmee ingezette onderwijsvernieuwing inderdaad een voortdurend proces zal zijn. Als dat niet het geval zal zijn, komt men weer terecht in de verstarring, waarin wij nu al een aantal decennia zitten. Mevrouw Van der Werf heeft enige zeer aardige opmerkingen gemaakt - ik kan mij tenminste voor stellen dat die zo bij de raad overkomen - over punt 6 van de uitgangspunten op bladzijde 4 van de nota. Nu moet duidelijk zijn dat het college deze prachtige uitgangspunten niet zelf heeft uitgevon den; het zijn de zes uitgangspunten van de innovatiecommissie basisschool, die algemeen worden ge hanteerd en waarover iedereen het eens is. Met betrekking tot de opmerking die mevrouw Van der Werf over dit uitgangspunt 6 heeft gemaakt ben ik het niet "over alle boegen" eens, maar ik ben het wel op één punt met haar eens. Zij liet namelijk duidelijk uitkomen dat het niet zonder meer zo is dat, wanneer men de school verandert, ook de samenleving meteen anders wordt. Dat is een rationa listisch uitgangspunt waarvan ik dacht dat er al lang afstand van was gedaan. Het wonderlijke is dat men wat deze nieuwe onderwijsontwikkeling betreft dit nog te vaak tegenkomt. Hoe wij de prioriteiten straks zullen verdelen, is een vraag waarop ik nu zal ingaan. Krijgen wij de kans om de prioriteiten wisselend te verdelen, in die zin dat aan de ene school ook wat facilitei ten betreft heel duidelijk meer kan worden gedaan dan aan de andere school? Krijgen wij geen pro blemen over de verdeling van de kosten tussen het openbaar onderwijs en het bijzonder onderwijs? U weet dat deze punten ook in de Kamer aan de orde zijn geweest. Op dit moment kan ik er weinig van zeggen, maar dat dit aangelegenheden zijn die op niet te lange termijn zeker aandacht moeten heb ben en dat wij ons erop moeten voorbereiden, is duidelijk. Mevrouw Van der Werf heeft nog een vraag gesteld over de kleuterleidsters. Zij vroeg of de ge meente al overleg had gevoerd met de kleuterleidsters. Zij zei er nog iets bij, maar dat weet ik niet precies meer. Rebellerende kleuterleidsters was, geloof ik, het woord niet. (Mevrouw Van der Werf: Ik heb de kleuterleidsters genoemd die met open brieven en dergelijke de aandacht voor dit probleem hebben gevraagd.) Wij hebben inderdaad met deze kleuterleidsters gesprekken gevoerd. Het is duide lijk dat zij zich over twee dingen zorgen maken. Ten eerste rees bij hen de vraag of er in het totaal van de school van een evenwichtige verdeling sprake zal zijn tussen wat het kleuteronderwijs onder wijsinhoudelijk inbrengt en wat de lagere school inbrengt. Ik ben op dit punt niet zo pessimistisch. Ik Ineen dat het kleuteronderwijs duidelijk op het lager onderwijs voor ligt en dat het lager onderwijs veel Van het kleuteronderwijs zou kunnen leren en dat ook al doet. Dat blijkt wel in de koppeling van de fcudste groep kleuters en de eerste klas van de lagere school. Op zich zegt dit niets, het is geen waar- jie-oordeel over wat de mensen van de lagere school en wat de mensen van de kleuterschool ervan heb ben gemaakt. Het is duidelijk dat het kleuteronderwijs een geheel nieuwe vorm van onderwijs is, die heel duidelijk na de Tweede Wereldoorlog als een nieuwe onderwijsvorm is aanvaard. Deze vorm van onderwijs is voortgekomen uit de oude bewaarscholen; het woord zegt al dat men dit moeilijk een onderwijsvorm kan noemen. Een vraag waarvoor wij in de toekomst komen te staan, is of de kleuterleidsters ook hoofd van =en basisschool kunnen worden. Formeel wettelijk is dit zeker mogelijk. Of wij dit zouden moeten oevorderen, is een volgende vraag. Ik vind van wel. Naar mijn mening moet men er niet zonder meer van uitgaan dat bij samenvoeging van twee scholen, waarvan de lagere school in alle gevallen verre weg het grootst is, het hoofd van de lagere school het hoofd van de basisschool wordt. Ik denk dat men een open sollicitatieprocedure moet instellen. Ik ben best bereid om met kleuterleidsters die dan aarzelen te solliciteren daarover te gaan praten. Een van de problemen is wel dat kleuterleidsters wat dit betreft aarzeling hebben. Onlangs hebben wij een experimentele basisschool ingesteld. Daarbij waren één hoofd van de lagere school en twee kleuterleidsters betrokken. Men kan echter geen kant uit cis de twee kleuterleidsters geen enkel belang hebben om directeur van de experimentele basis- schooi te worden. Ik heb het idee dat de animo bij de kleuterleidsters geringer is dan bij de mensen uit het lager onderwijs; dit verandert echter wel. Of dit ook het geval zal zijn in 1983, 1984 of vol gende jaren, weet ik niet. Het is duidelijk dat ook kleuterleidsters op het ogenblik in groten getale cursussen aan de p.a.'s volgen. Deze kleuterleidsters kunnen sterke tegenkandidates zijn voor de hoofden van de lagere scholen. Ik zal geen namen noemen, maar ik kan u zeggen dat ik het idee heb dat in bepaalde hoeken van de stad kleuterleidsters weieens meer kans zouden kunnen maken, gezien de kwaliteiten die zij inbrengen en de wijze waarop zij nu als hoofd van een kleuterschool optreden, om hoofd van de basisschool te worden dan het tegenwoordige hoofd van de lagere school. Ik vind dat ook een heel normale zaak en zo moet men het naar mijn mening ook aanpakken. Het is ook een zaak van overleg met de ouders. Men moet het personeel erin betrekken. Ook kan het natuurlijk niet per stemming worden gedaan, want als er echt een tegenstelling is tussen kleuterschool en lagere school, dan krijgt de kleuterjuf twee stemmen en de kandidaat uit het lager onderwijs zes stemmen. Als zij zie', beiden terugtrekken, dan wordt de stemverhouding 1 op 5 en dus zal het hoofd van de lagere school altijd hoofd van de basisschool worden. Dat lijkt mij een onjuiste zaak. Ik ben ervan overtuigd dat er in ieder geval kleuterleidsters zullen zijn die dat niet zullen nemen en die zich te zijner tijd zullen melden om de taak van hoofd van de basisschool op zich te nemen. Mevrouw Van der Werf is in de Commissie voor het Onderwijs reeds ingegaan op de afvloeiings regeling bij de invoering van de nieuwe basisschool. Zij vroeg ook nu hoe deze regeling er zal komen uit te zien. Men kan, ook al zou men nu een nieuwe regeling maken, die regeling niet toepassen. Het maken van zo'n regeling hangt natuurlijk af van het tijdstip waarop de nieuwe basisschool er zal ko men. Wij zullen onze gedachten over dit aspect moeten laten gaan en ik hoop dat op dit punt in de Overgangswet een aantal regels zal worden gesteld. Ik weet niet of dit het geval zal zijn. In ieder geval zal "sunder mis" de Overgangswet ook wat dit punt betreft heel belangrijk zijn. Ik heb nu alle opmerkingen vanuit de raad wel beantwoord. Ik heb niet de namen van alle raads leden genoemd die hierover hebben gesproken, maar ik heb in principe naar mijn mening wel alle ge stelde vragen beantwoord. De Voorzitter: Ik vraag de raad of men voorkeur heeft voor voortzetting van de behandeling van dit punt of voor een korte pauze. Ik constateer dat de raad de behandeling van dit agendapunt zon der te pauzeren wi I voortzetten De heer Buising: Een paar korte opmerkingen nog. Met mijn opmerkinkje over de nieuwbouw van scholen in eerste instantie heb ik natuurlijk niet bedoeld te zeggen dat wij het daarmee in alle op zichten zo gemakkelijk zouden krijgen. De nieuwbouw van scholen die de wethouder noemde - de St. Anthonyschool en andere - is min of meer in kannen en kruiken en dat bedoelde ik. Wat Hempens betreft ben ik van plan maar één zinnetje uit de beantwoording van de wethouder te onthouden, namelijk: "Hempens moet blijven.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 9