22 ten goed te werken, ondanks de scheiding van verantwoordelijkheid. Waarom zou het in deze gemeente niet mogelijk zijn? Ook dit punt zullen wij, als de handleiding aan de orde komt, weer oppakken. Dan de financiè'le aspecten. De nota is op sommige punten vaag, grotendeels door onzekerheid ten aanzien van de financiering. De onzekerheid schuilt vooral in de verstrekking van ISR-gelden. Me vrouw Brandenburg heeft hierop ook reeds gewezen. Dit was ook de reden waarom de behandeling van de nota drie weken is uitgesteld. Wij moeten eerlijk toegeven dat Leeuwarden relatief gezien tot nu toe een zeer groot gedeelte van de ISR-gelden naar zich heeft toegetrokken. Van de ongeveer tweehonderd miljoen die wij bij deze operatie van het rijk nodig hebben, hebben wij al zo'n 75 miljoen, om in ronde getallen te blijven, aan toezeggingen binnen. Dit is een gevolg van een brede aanpak die aan het ein de van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig is gestart en die ook wij van harte hebben on dersteund. Dit is goed uitgepakt en daar zijn wij blij om. Ik denk dat wij als middelgrote gemeente ons niet al te zeer in een hoek moeten laten drukken door de vier grote gemeenten, die tot nu toe relatief gezien minder hebben geprofiteerd van de ISR-gelden. Een andere onzekerheid is dat het financieel sta tuut, dat tot nu toe bij de Wet op de stadsvernieuwing behoort - een wet die overigens niet van kracht is -, in ongewijzigde vorm voor Leeuwarden ongeveer drie miljoen per jaar betekent en ook dat is te weinig om de in de nota gepresenteerde plannen uit te voeren. Ik sluit mij aan bij degenen, die hebben gevraagd of en wanneer duidelijkheid kan worden gegeven omtrent deze situatie. Ik hoop dat dit aspect dan kan worden meegenomen in een bijstelling van deze nota en vooral in de prioriteitenstelling die daaruit voortvloeit. Over het hoofdstuk Financiè'n nog het volgende. Wij zijn tegenstanders van een korting van tien procent op het fonds stadsvernieuwing. Wij zijn tegenstanders van de baatbelasting. Wij zijn eveneens van mening dat binnen de financiè'le mogelijkheden duidelijk prioriteiten moeten worden gesteld in de stelpost civieltechnische werken ten gunste van de stadsvernieuwing. Omdat dit alle zaken zijn die, neem ik aan, over veertien dagen nog ter discussie staan, heb ik hierover nog geen motie gemaakt. In de nota wordt het bestemmingsplan enigszins ingewikkeld gepresenteerd als het belangrijkste in strument voor de stadsvernieuwing. Allereerst wordt ingegaan op het voordeel van globale bestemmings plannen. Een werkwijze waar ik, zolang ik in de raad zit, een groot voorstander van ben geweest, om dat deze snel bescherming bood. Wij zijn er echter ook wel van overtuigd dat het op dit moment geen haalbare kaart meer is om met globale bestemmingsplannen te werken, gezien het feit dat wij nu al zover zijn met gedetailleerde bestemmingsplannen. In de nota lezen wij dat bestemmingsplannen als ontwikke ling-sturende beleidsinstrumenten bedoeld zijn. Toch blijkt in de praktijk maar al te vaak - wij hoeven maar even naar vanavond te kijken - dat bestemmingsplannen achter de feiten aanlopen en derhalve ontwikkeling-volgend zijn. Kan de wethouder hier duidelijk uitspreken welke van de twee in het beleid van b. en w. wordt bedoeld: de praktijk of de theorie zoals die in de nota naar voren wordt gebracht? Een onlangs uitgekomen wetenschappelijk onderzoek door de SHF wijst zeer duidelijk uit dat gebieden waar ontwikkelingen aan de gang zijn ontwikkeling-volgend zijn en niet ontwikkeling-sturend. Dan is er nog een verschil in bestemmingsplannen voor typisch stadsvernieuwingsgebieden en be stemmingsplannen voor gebieden die in eerste instantie meer behoefte aan bescherming hebben. Ik kom hierdoor automatisch op de Oranjewijk en andere wijken, met name die welke in de groepen II en III zijn genoemd en die nu door het terugschroeven van de ISR-gelden wat op de tocht komen te staan. Ik noemde Indische buurt, Cambuur, Willem Loréstraat, Zeeheldenbuurt, Snakkerburen, Wirdum en het Zamenhofpark. Die ontwikkeling mag niet betekenen dat al deze gebieden nu maar de eerste tien a vijf tien jaar zonder conserverend bestemmingsplan blijven. De Oranjewijk is hiervan het meest gevoelige gebied, zoals ik ook zonder indicatoren wel kan bepalen. Vandaar ook onze motie, die wellicht iets te vroeg bij punt 18 werd ingediend, maar dat is een gevolg van een omzetting van de agendapunten. Om genoemde redenen hebben wij met name ten behoeve van de Oranjewijk de motie ingediend. De gebruikte methodiek met betrekking tot de prioriteitenstelling ten aanzien van de stadsvernieu wingsgebieden achten wij discutabel, gezien ook de niet "gewogen" indicatoren, doch met de uitkomst valt te werken. Dit punt is ook in de Commissie RO aan de orde geweest. In de laatste vergadering van de Commissie RO heeft de wethouder meegedeeld dat de plannen die zijn ingediend voor juli 1981 bui ten schot zouden blijven. Dat wil zeggen dat deze plannen wel door zullen kunnen gaan. Hij heeft in de commissie de volgende plannen genoemd: de hele binnenstad, Oldegalileën, Cambuursterpad, Mo lenpad en Vegelin. Is het overigens juist dat het goeddeels zeker is dat zowel Molenpad als Vegelin op korte termijn worden meegenomen in de ISR-regeling? Ik heb namelijk berichten gehoord dat dit zeer discutabel is. Ik hoop echter dat deze laatste berichten onjuist zijn. Ik zou hierop graag een duidelijk antwoord van de.wethouder willen hebben. Als het voorgaande juist is, valt de schade nog wat te over zien. Het betekent wel dat wij meer nadruk zullen moeten leggen op de beschermende bestemmingsplan nen en ook fondsen hiervoor zullen moeten blijven vaststellen in ons beleidsplan. Ook dit punt komt op 6 juli 1981 terug. Deze punten kunt u trouwens ook terugvinden in het boekwerkje dat wij bij het begin 23 van de raadsvergadering hebben rondgedeeld. Een en ander betekent wel dat de dorpen een erg lage prioriteit lijken te krijgen. Betekent dit nu dat wij die in feite aan hun lot overlaten? Wij willen graag weten welke mogelijkheden het college in dit verband nog ten aanzien van de dorpen ziet. Wellicht kan men het aanschrijvingsbeleid als structureel instrument hanteren en dan veel actiever dan in de nota is aangeduid. Dat het beleid actiever kan, blijkt uit een door mij opgeduikelde Arob- beslissing van maart 1980. Daaruit blijkt dat men in Delft een eigenaar van een woning in een actief stadsvernieuwingsgebied - dat moet ik er wel bij zeggen - heeft aangeschreven zonder hem de keuze te laten tussen voldoen aan de aanschrijving en staken van de bewoning. De eigenaar is in beroep gegaan en heeft bij de Raad van State verloren. Kennelijk is het mogelijk in stadsvernieuwingsgebieden onder de noemer noodherstel aanschrijvingen te doen en deze dan ook tot in hoogste instantie gehonoreerd te krijgen. Er blijkt derhalve meer mogelijk te zijn dan in de nota staat aangegeven. Ik wil er dan ook voor pleiten dat wij deze actieve vorm van aanschrijvingsbeleid oppakken. Wij zijn accoord met een snellere onteigeningsaanpak. Ook bij het verkeer dringt zich de financiële noodzaak op om prioriteiten te stellen. Onze eerste prioriteit is het leggen van nadruk op het verkeersluw maken van de stadsvernieuwingsgebieden en het inrichten van de woongebieden. De tweede prioriteit wordt gevormd door voorzieningen voor het lang zaam verkeer, de derde door zuidtangent en vooral Kanaalweg als enige in de planningsperiode op te nemen en te betalen, hetzij uit de post civieltechnische werken, hetzij uit de reserve openbare werken. De Oostergoweg wordt in de nota genoemd als zijnde van essentieel belang. Wij zijn het daar heel duidelijk niet mee eens. Wij vinden zelfs dat de Oostergoweg schadelijk is voor de stadsvernieuwing en ook voor de stadsontwikkeling. De weg bepaalt namelijk in hoge mate het karakter van een paar heel kostbare gebieden die vlak tegen de binnenstad aan liggen, zoals Klanderijbuurt/Tulpenburg, Lijempf- terrein en voor een groot gedeelte ook Huizum-Sixma. Een beschouwing hierover heeft kort geleden in de krant gestaan. Er is een brief binnengekomen van de wijkorganisaties betreffende het onderhoud van de woonomge ving. Zij bieden aan het onderhoud over te nemen. Zoals het nu staat, wil het college de helft bezui nigen op het onderhoud van de nieuwe straatplannen die volgens de ISR-regeling worden ingediend. Die plannen voldoen volledig aan de investeringsnormen die bij de ISR gelden. Op het onderhoud zou echter drastisch moeten worden bezuinigd, hetgeen betekent dat er niet veel meer overblijft dan bomen planten en herstraten. Dit feit werkt natuurlijk zeer demotiverend voor de bewoners in de stadsvernieuwingsge bieden en hun organisaties. Mijn vraag is: wanneer trekken b. en w. hun conclusies over de brief van de wijkorganisaties en wanneer krijgen wij deze conclusies in de raad? Tot slot blijkt uit de nota dat de herhuisvestingsproblematiek nogal is onderschat. In 1981 kunnen wij hierover nadere voorstellen verwachten. Wanneer komen deze voorstellen en in welke richting gaan ze? Wij zijn immers praktisch halverwege 1981. Ik wil tenslotte niet verhelen dat ook wij de nota op onderdelen zeer nuttig vinden, wat niet weg neemt dat wij de nodige kritiek hebben. Mevrouw De Jong: Wij hebben waardering voor de beleidsnota stadsvernieuwing als puur financieel- technisch stuk. Met een aantal gemeentelijke commissies en de provinciale commissie voor stads- en dorpsvernieuwing zijn wij van mening dat er geen of weinig aandacht is besteed aan de stedebouwkundi- ge aspecten van het stadsvernieuwingsbeleid en aan de volkshuisvestingsaspecten daarvan. Het onder punt 1 gestelde van de raadsbrief maakt zich onzes inziens te gemakkelijk af van een verband tussen enerzijds de overwegend financieel-technische beleidsnota en anderzijds de ruimtelijke doelstellingen zoals neergelegd in diverse structuurnota's, ISR-aanwijzingsbesluiten en dergelijke. Met deze nota had naar onze mening een notitie moeten verschijnen, waarin aangegeven zou zijn de relatie tussen deze miljoenenoperatie en het tot op heden geformuleerde ruimtelijk beleid, zoals neergelegd in eerder genoemde plannen, nota's en dergelijke. Verder valt het ons op dat er nauwelijks verband is gelegd tussen stadsvernieuwing in Schil en bin nenstad en de ambitieuze nieuwbouwplannen in Camminghaburen en Wiardaburen. Met geen woord wordt gesproken over verdichtende nieuwbouw in oudere delen van de stad. Leeuwarden is van de oude re steden een der dunst bevolkte. De binnenstad telt minder dan 300 inwoners per ha en gegeven de hui dige woningbezetting is dat ongeveer 13 woningen per ha. Voor de Schil komen wij gemiddeld uit op zo'n 27 woningen per ha. Men streeft in ISR-gebieden naar 50 woningen per ha, maar zelfs met uitslui ting van grote open gebieden binnen de rondweg wordt volgens ons dit aantal niet gehaald. Waarom is niet dieper ingegaan op het soort woningen dat men denkt te bouwen en de aantallen, alsmede het opknappen van in slechte staat verkerende na-oorlogse woningen? Punt vier van de raads brief spreekt de hoop uit dat met de algemeen geldende regelingen na-oorlogse probleemgebieden, ik denk nu met name aan Heechterp, kunnen worden aangepakt. Maar de problemen zijn letterlijk huizen-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 12