18 op de een of andere manier bij het werk van de politie betrokken is zich daar wel bij? Ik heb u, mijn heer de voorzitter, in de Commissie voor de Openbare Orde vaker dan één keer horen zeggen dat de maatschappij in de afgelopen tien jaar onvoorstelbaar is veranderd. Dat ben ik met u eens. Maar tege lijkertijd stel ik dat ook de politie in die afgelopen tien jaar niet dezelfde is gebleven. Ook bij de politie werken ideeën en denkwijzen door, soms in een richting die men na de ontwikkelingen van een aantal jaren geleden niet meteen zou verwachten. Het is natuurlijk zeer interessant om te zien dat de politie zich de laatste tijd voor een deel van haar motorisering ontdoet en wijkagent wordt. Interessant en van groot belang is ook dat in het beleidsplan voor de politie de despecialisatie wordt aangekondigd, De despecialisatie is op een zodanige wijze aangekondigd dat wel vaststaat dat er de komende tijd ver der over zal worden nagedacht en bij nadenken alleen zal het niet blijven. Er zal in de toekomst naar worden gestreefd meer politiemensen op straat te krijgen die meer en gevarieerder problemen zullen kunnen oplossen dan nu het geval is. Deze ontwikkelingen moeten bijdragen aan de wederingroeiing van de politie in de maatschappij, zoals dat tegenwoordig wordt genoemd. Dat dit op korte termijn niet kan worden bereikt, is duidelijk. Ook duidelijk is dat er aan meer voorwaarden moet worden vol daan dan op gemeentelijk niveau mogelijk is. Aspecten als opleiding en vorming van de politiemensen, verhoging van de minimum leeftijd voor aanmelding bij de opleidingen, het opnemen in de korpsen van meer vrouwen en van mensen die tot culturele minderheden behoren, zijn van belang voor de wederin groeiing van de politie in de maatschappij. In de toekomst zal zich mijns inziens steeds meer de vraag voordoen waar de verantwoordelijkheid van de individuele burger ophoudt en die van de politie begint. In het beleidsplan voor de politie, onder paragraaf 4.1., wordt dit aspect ook genoemd. In deze paragraaf is het overigens geen vraag, maar een uitgangspunt voor de omschrijving van de hoofddoelstelling van de politie. Dat is dus heel wat anders. Onze fractie is echter van mening dat het nog lang niet is uitgemaakt hoe deze verantwoordelijkheden behoren te liggen en geregeld moeten worden. Wij vinden daarom onderzoek op dit punt van groot be lang om op langere termijn zekerheid te krijgen over de uitgangspunten van beleid voor de politie. Er is trouwens meer onzekerheid, ook in het beleidsplan zelf, bijvoorbeeld onder paragraaf 4.2. In deze para graaf gaat het om de vraag hoe het begrip "veiligheid" door de individuele burger wordt ervaren. Anders gezegd, hoe het komt dat hetgeen voor de één een welkome bescherming is, door de ander als een vorm van vervelende bemoeizucht wordt ervaren. Bovendien is het natuurlijk zeer de vraag of het uitgangs punt genoemd onder paragraaf 4.1. van het beleidsplan, namelijk dat de burger een maatschappelijk ge ïntegreerd individu is dat op eigen en andermans veiligheid aanspreekbaar is, wel juist is„ Zou het niet zo kunnen zijn dat die burger juist in een noodsituatie veel eerder emotioneel dan rationeel reageert en dat op zo'n moment zijn maatschappelijke integratie ver te zoeken is? Als op blz. 42 van het beleids plan wordt uitgegaan van rust die de samenleving zou kenmerken en onder paragraaf 4.2. de maatschap pij wordt omschreven als een zich steeds veranderende dynamische entiteit, dan zou er sprake kunnen zijn van een tegenstrijdigheid in het beleidsplan. Het zou de moeite waard zijn om daar verder over na te denken. Er is trouwens meer onzekerheid dan alleen op deze punten. Onzekerheid is er immers ook ten aan zien van de financiën. Hoewel de financiële kant van de zaak hier als zodanig niet aan de orde is en dus in het beleidsplan ook maar summier wordt aangestipt, is het zeer duidelijk wat de vooruitzichten zijn. Het zal zeer veel moeite kosten de inhoud van het takenpakket te handhaven. Zeer waarschijnlijk zal er qua inhoud en omvang in dat takenpakket moeten worden gesnoeid. Volgens mij zal een van de belangrijkste opgaven voor de nabije toekomst zijn het juiste afstemmen op elkaar van wat wenselijk en mogelijk is. Het voorstel inzake de prioriteitstelling, dat inmiddels in de diverse overlegorganen aan de orde is geweest, kan daarbij heel goed als leidraad dienen. Temeer omdat dit voorstel zelf ook al uitgaat van de stelling dat prioriteitstelling als zodanig altijd een gemakkelijk te veranderen zaak moet zijn. Nu ligt het met het stellen van prioriteiten in het gemeentelijk beleid op de diverse terreinen niet ge lijk en vooral niet even gemakkelijk. Bezuinigingen bij de Plantsoenendienst bijvoorbeeld leiden tot consequenties die misschien niet zo aangenaam zijn maar ook niet zo ernstig. Bovendien zijn die conse quenties te overzien. Maar bezuinigingen bij de politie kunnen wel degelijk leiden tot ernstige conse quenties voor het welzijn van de burgers. De bittere werkelijkheid van dit moment dwingt ons ertoe dat wij de politie niet voorbij kunnen lopen als het om bezuinigingen gaat. U zult echter met mij eens zijn dat de grootste voorzichtigheid op dit punt toch wel een eerste vereiste is. Een punt waarover in onze fractie nog gesproken werd, is het feit dat het beleidsplan nogal duide lijk ingaat op de organisatiestructuur - duidelijker althans dan op de inhoudelijke kant van de zaak - en in hoeverre die zou moeten worden aangepast. Ik voel dat zelf ook zo aan, maar een verwijzing naar de raadsbrief kan hier van belang zijn. In de raadsbrief wordt namelijk duidelijk gesteld dat het bij dit be leidsplan slechts om aanzetten gaat die moeten leiden tot volgende meer specifieke stappen. Onze frac tie gaat er vanuit dat daarbij wel degelijk van een inhoudelijke onderbouwing wordt uitgegaan. 19 Hoewel op dit moment niet zozeer aan de orde, zou ik nog willen stellen dat het veranderende den ken over de taak en plaats van de politie in de maatschappij en de daaruit voortvloeiende aanpassingen van de organisatie zonder meer vooronderstellen dat de politie een gemeentelijke aangelegenheid blijft of wordt, die zeker niet in handen van de provincie moet worden gelegd. Evenals voor andere beleids terreinen geldt ook hier dat hetgeen de een als een ietwat welwillende vorm van decentralisatie be schouwt, voor de ander een stuk heilloos centralisme betekent. Tot slot nog een citaatje: Verandering gaat langzaam. Mevrouw Willemsma—de Jong: Het is voor het eerst dat deze raad te maken krijgt met een beleids plan voor de politie. Een historisch feit dus. Onze fractie is het eens met de teneur van het werkstuk. Wij gaan akkoord met de doelstellingen en uitgangspunten zoals die in het beleidsplan zijn verwoord. De legitimering van de politie ligt bij het bevoegd gezag en sinds 1969 geldt de verantwoordingsplicht var. de burgemeester aan de raad. Met het oog daarop en in het belang van een goede harmonieuze sa menwerking tussen politie en burgerij, is een duidelijk beleid voor alle betrokken partijen nodig. De sa menleving eist vandaag de dag een soort openheid die doorzicht geeft op het totaalbeeld. In samenwerking met de Commissie voor de Openbare Orde is er nu een beleidsplan op papier ge zet, niet in detail maar meer als een achtergrondfilosofie van waaruit wordt gewerkt. Voor een nadere uitwerking van het geheel wordt op de laatste bladzijde van het beleidsplan een zevental nog nader uit te werken nota's aangekondigd. Het lijkt ons meer doeltreffend om bij het verschijnen van die deel rapporten concreter op de zaak in te spelen. De aanvaarding van dit beleidsplan zien wij als een basis gegeven. Onze fractie wil er wel voor pleiten om de zogenaamde deelrapporten zo beknopt mogelijk te houden. De taak en werkzaamheden van de politie nemen alsmaar toe. Dat staat niet alleen in het be leidsplan, maar het is ook waarneembaar vanuit de samenleving. Het bestuderen en samenstellen van de ze beleidsplanning is nuttig en nodig, maar het vraagt ook veel arbeidsuren. Een beknopte en overzich telijke nota komt vaak de duidelijkheid ten goede. Nu de financiè'le middelen voor de politie beperkter zijn en het aanbod van politiewerk steeds meer groeit, zou er in dit spanningsveld een goede weg moe ten worden gezocht voor een yerantwoord beleid. Alle betrokkenen zijn daarbij gebaat. De moeilijke positie die de politie momenteel meemaakt, heeft onze volle aandacht. Met waardering zullen wij dan ook de manier van werken van de politie volgen, naj en in de toekomst. De heer Bijkersma: De heer Buising heeft in zijn betoog de liberaal Thorbecke aangehaald. Hij heeft daarbij gezegd dat de politie zo min mogelijk gezien moet worden. Ik wil stellen dat bij mijn fractie de politie zeer gezien is. Daar mag geen misverstand over bestaan. In alle discussies die over de politie worden gevoerd, is het volgens mij de taak van de overheid om achter de politie te blijven staan. Ik wil echter helemaal niets op het betoog van de heer Buising afdoen, maar ik vind het toch wel belangrijk nogmaals te zeggen dat mijn fractie een duidelijk standpunt heeft over het functioneren van de politie. (De heer Ten Brug (weth.): De eerste afwijking van Thorbecke.) (Gelach) Dat is helemaal geen afwij king, mijnheer Ten Brug. U kunt Thorbecke niet vertalen. Wellicht moet u bij Marx te rade gaan, maar dat is misschien wel wat ver gezocht. Ik vind dat filosoferen en praten over de politie in geen geval verzwakking van de daadkracht van de politie mag inhouden. Dat is ook niet de bedoeling van het beleidsplan. Het is wel zo dat lang praten over een bepaalde zaak de duidelijkheid niet ten goede komt. Ook bij de politie weet men dan niet meer waar men aan toe is. Mevrouw Willemsma heeft gezegd dat zij zich kan scharen achter het beleidsplan. Ik kan mij daar in grote lijnen bij aansluiten, wat niet wil zeggen dat er mijnerzijds niet een aantal opmerkingen en vraagtekens geplaatst worden bij het beleidsplan. iiet beleidsplan is ingedeeld in drie hoofdstukken. In grote lijnen omvat hoofdstuk één de constate ring van het huidige functioneren van de gemeentepolitie. Hoofdstuk twee is een filosoferen over een toekomstbeeld van de maatschappij en de mens. Hoofdstuk drie gaat in op de vraag hoe de politie daarop moet inspelen. Straks kom ik wel tot een conclusie hoe de politie volgens mij moet inspelen op dit be leidsplan. In de eerste plaats wordt op bladzijde 6 van het beleidsplan in percentages aangegeven hoe de inzet van mankracht per diensttak is. Ik lees dat in 1950 de surveillancedienst 66% van de mankracht omvat, de verkeersdienst 6%, de justitiële dienst 11% en de overige diensten 17%. Voor 1980 zijn deze percentages respectievelijk 46, 8, 19 en 27. Uit deze percentages moet ik concluderen dat in 1980 voor de surveillancedienst 20% minder aan mankracht beschikbaar is dan in 1950. Men hoort zo vaak vanuit de burgerij dat er minder gesurveilleerd wordt en dat er minder aan de veiligheid op straat wordt ge daan. Dat wordt altijd door de politie ontkend. De politie zegt dan dat men met auto's rijdt en daardoor een veel groter gebied kan bestrijken. Ik constateer dat de mankracht van de politie op straat gering is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 10