16
van Leeuwarden. In het kader van de problematiek Oost-Groningen/Eemshaven tracht de gemeente
Delfzijl ook onder de regeling van de BRT te vallen. Met betrekking tot Delfzijl is echter nog geen be
sluit genomen. Ook de gemeente Leeuwarden doet reeds jaar en dag pogingen om, met steun van het
provinciaal bestuur van Friesland, de regionale raad voor de arbeidsmarkt, het Economisch Technologisch
Instituut voor Friesland en andere instanties, voor de BRT in aanmerking te komen. Wij zitten dus niet
stil. Ik noem u nogmaals het recentelijk gevoerde gesprek met de directeur-generaal voor het regionaal
beleid over deze problematiek. Op korte termijn komt er weer een gesprek met deze directeur-generaal,
waarbij ik zelf en nog een paar andere mensen aanwezig zullen zijn. In dit gesprek zullen nogmaals de
argumenten en de pro's en contra's met betrekking tot de BRT uiteen worden gezet. (De heer Meijerhof:
Het valt mij op dat de formulering wat vaag is.) De opmerking over de BRT in de reactie van het dage
lijks bestuur van de Regio Friesland-Noord moet meer vanuit een psychologisch oogpunt worden beke
ken. Wij kunnen als gemeente Leeuwarden echter best nog eens benadrukken dat met name Leeuwarden
onder de regeling van de BRT wenst te vallen. Deze opmerking is niet in strijd met hetgeen het dagelijks
bestuur van de Regio Friesland-Noord stelt. Ik zeg toe dat wij nogmaals bij het provinciaal bestuur van
Friesland zullen benadrukken dat de BRT in het bijzonder op Leeuwarden van toepassing dient te worden
verklaard.
Wat de opmerkingen van mevrouw Van der Werf en de heer Bijkersma betreffen merk ik op dat erbij
de totstandkoming van dit kabinet uitlatingen zijn gedaan dat men bepaalde problemen fundamenteel wil
aanpakken en bekijken. Ik hoop ook dat deze regering duidelijkheid geeft over het door haar te voeren
beleid ten opzichte van minder sterke of zwakke regio's. Problemen als deze zullen stellig in de nota
van de regering worden aangehaald. Na het verschijnen van deze nota zal weer gelegenheid worden ge
geven om te reageren.
Ik ben het met de opmerking van mevrouw Van der Werf eens dat het investeringsbeleid fundamen
teel moet worden aangepakt. Wordt dat niet gedaan, dan zal bij het huidige beleid de werkgelegen
heidssituatie in het Noorden des lands structureel niet wezenlijk worden versterkt. Ik zeg u toe dat inde
vergadering van de regioraad van 13 oktober 1981 zal worden voorgesteld een tekstwijziging aan te
brengen in de reactie van het dagelijks bestuur van de Regio Friesland-Noord. Deze tekstwijziging
houdt in dat het onjuist is de BRT als concurrentie-vervalsend aan te merken. In de gemeentelijke reac-
tie'zal er tevens op worden gewezen dat naar het inzicht van de gemeente Leeuwarden een meer funda
mentele aanpak van het regionaal economisch beleid vereist is om tot een structurele verbetering te ko
men.
De heer Heere: Nog een vraag voor de duidelijkheid. Er komt dus een aparte Leeuwarder reactie.
Betekent dit dat de Leeuwarder afvaardiging morgenavond in de vergadering van de regioraad dit punt
niet opnieuw aan de orde hoeft te stellen?
De Voorzitter: Ik adviseer u het punt niet opnieuw aan de orde te stellen. De gemeente Leeuwarden
schrijft dat zij instemt met de reactie van het dagelijks bestuur van de Regio Friesland-Noord, aanne
mende dat de regioraad dat morgenavond ook zal doen. Bovendien zullen wij als gemeente in een eigen
brief op de genoemde specifieke problemen wijzen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de door de
voorzitter gedane toezeggingen.
Punt 27 (bijlage nr. 400).
De Voorzitter: Aan de orde is nu: Concept-nota Aanzet tot een sociaal-economisch beleidsplan.
De heer Meijerhof: De voorlopige reactie van het dagelijks bestuur van de Regio Friesland-Noord op
de concept-nota vind ik kritisch. Wat de status van deze concept-nota is weet ik echter niet. Wel wil ik
graag uw aandacht vestigen op het volgende. Bij agendapunt 26 heb ik reeds een verschil gesignaleerd
in hetgeen de provincie Friesland over de BRT zegt in de reactie op de Nota regionaal sociaal-econo
misch beleid 1981 t.e.m. 1985 en in de concept-nota Aanzet tot een sociaal-economisch beleidsplan. In
de concept-nota zegt men dat de BRT concurrentie-vervalsend is. Ik wil nogmaals herhalen dat die for
mulering naar mijn mening niet juist is voor toepassing van de BRT.
De heer Bijkersma: Uw reactie sluit helemaal aan bij de voorlopige reactie op de concept-nota van
het dagelijks bestuur van de Regio Friesland-Noord. In de raadsbrief haalt u nog enkele andere zaken
naar voren. Ik citeer: "Door het ontbreken van een prioriteitenstelling blijft in de concept-nota de
17
doelstelling "de centrumfunctie die Leeuwarden vervult zal in de toekomst moeten worden uitgebouwd"
in het luchtledige hangen." U haalt met deze opmerking duidelijk de centrumpositie van Leeuwarden
naar voren. Ik ben van mening dat wij als raad ook bij alle andere besluiten die centrumpositie duidelijk
naar voren moeten brengen. Op ons rust de plicht die centrumpositie te allen tijde waar te maken.
De Voorzitter: Het door de heer Meijerhof gesignaleerde verschil in de opmerkingen over de BRT
door de provincie Friesland zullen wij nagaan. In de vergadering van de regioraad van 13 oktober 1981
zullen wij voorstellen een tekstwijziging aan te brengen in de reactie van het dagelijks bestuur van de
Regio Fries land-Noord op de concept-nota Aanzet tot een sociaal-economisch beleidsplan. Deze tekst
wijziging houdt in dat het onjuist is de BRT als concurrentie-vervalsend aan te merken. Wordt het voor
stel tot tekstwijziging niet aangenomen, dan zal er een aparte Leeuwarder reactie betreffende dit punt
aan het provinciaal bestuur van Friesland worden gezonden.
Met de opmerkingen van de heer Bijkersma over de centrumpositie van Leeuwarden ben ik het eens.
Binnenkort wordt in deze raad een boeiend onderwerp aan de orde gesteld, waarbij die centrumpositie
ook een rol speelt. Ik zal u allen dan nog eens herinneren aan deze woorden. (De heer Van der Wal: Wij
zien die centrumpositie wel wat relatiever dan de heer Bijkersma.) De tweede instantie is al geweest,
mijnheer Van der Wal. U krijgt echter alle kans uw zienswijze weer te geven als dit onderwerp later op
nieuw aan de orde komt.
Ik begrijp dat u het, behoudens genoemde kanttekeningen, wel eens bent met de reactie van het da
gelijks bestuur van de Regio Friesland-Noord.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeg
ging van de voorzitter.
Punten 28 en 29 (bijlagen nrs. 396 en 427).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
De Voorzitter schorst, om 21.00 uur, de vergadering voor de pauze.
De Voorzitter heropent, om 21.25 uur, de vergadering.
Punt 30 (bijlage nr. 395).
De Voorzitter: Aan de orde is het beleidsplan voor de politie.
De heer Buising: Wij wensen een politie waarvan zo min mogelijk worde gezien en waarvan zo min
mogelijk worde gesproken. Een uitspraak overigens van Thorbecke die men ietwat vrij vertaald zou kun
nen vergelijken met de Friese zegswijze "Wat stiller wat better, sei it aid wyfke, en hja siet mei it gat
yn'e brannettels". Maar de tijd van Thorbecke is voorbij, de brandnetels steken meer dan vroeger en stil
is het ook niet meer. Integendeel, de maatschappij verandert ingrijpend en onophoudelijk. De vraag is of
de politie en zoja in hoeverre de politie mee verandert. De antwoorden die op deze vraag kunnen wor
den beluisterd zijn zeer vele en zeer verschillende. Ik denk dat het te ver zou voeren om ons met deze
vraag in het kader van het beleidsplan voor de politie bezig te houden.
In het algemeen zou ik willen stellen dat de beantwoording van de vraag of de politie bij het ver
anderen van de maatschappij ook mee verandert, in hoofdzaak afhangt van iemands oordeel over de heer
sende staatsvorm, en dan met name of men die staatsvorm erkent dan wel ontkent. In Nederland is de
heersende staatsvorm de parlementaire democratie, ledereen, persoon of instituut, zal bij zijn hande
len met dat feit rekening moeten houden, ook bij dat deel van zijn handelen dat gericht is op maat
schappijverandering. Het ligt voor de hand dat aanpassen bij een dergelijke handelwijze moeite kost
en dat treedt met name tegenwoordig aan het licht. Waar deze aanpassing inderdaad moeite kost,
ontstaan de conflicten met de politie. Wij weten allemaal dat het erg moeilijk, zo niet onmogelijk is
om te bepalen waar nu precies de oorzaak ligt van de conflictsituatie tussen maatschappij en politie.
Ik vind dat tenminste erg moeilijk. Naarmate ik er meer over nadenk begin ik het steeds moeilijker
te vinden. Ik moet erkennen dat ik het soms niet meer weet. Dit zal ook wel weer een erkenning zijn
die mij, volgens sommigen in mijn partij, in aanmerking doet komen voor de kwalificatie "politieke
lafheid". In een parlementaire democratie is het echter mijns inziens het beste om een dergelijke
kwalificatie af te doen met de opmerking "beledigend en buiten de orde".
srandert de politie met de maatschappij mee? Zo ja, gaat dat snel genoeg en voelt iedereen die