4 Punt 10 (bijlage nr. 437). De Voorzitter: Dit punt luidt: Verbinding Schrans-parkeerterrein Sixmastraat. Mevrouw Munsterman—Schotsman: Wij willen een vraag stellen naar aanleiding van de bovenwo ning/dagwinkel van het pand Schrans 91 en de in het plan geplande garage. In de brief van de DSO staat dat het de bedoeling is de geplande garage eventueel te verhuren bij de woning of de winkel. Bij de woning is een berging gepland, bij de winkel alleen een keuken. Verondersteld kan worden dat de garage aan de winkel verhuurd wordt om eventueel als opslagruimte te worden gebruikt. Doordat de ga rage gesitueerd is aan het eind van de doorgang, ontstaat er een passage met weinig doorzicht. Wij ver onderstellen dat daar de sociale controle niet optimaal zal functioneren. Vandaar onze vraag of de ga rage niet aan het huis kan worden gebouwd. De heer Miedema (weth.): Mevrouw Munsterman heeft de nadruk gelegd op de achteraanbouw van het perceel. Zij heeft volkomen gelijk als zij zegt dat men een nauwe passage krijgt als de garage aan het eind van de doorgang wordt gebouwd. De uitrit van de garage komt aan de Sixmastraat. Door me vrouw Munsterman wordt het voorstel gedaan om de garage dichter bij het huis te plaatsen en in feiteer tegen aan te bouwen. De nauwe passage wordt hierdoor iets korter. Een en ander heeft twee nadelen. Het eerste nadeel is dat hierdoor de nauwe doorgang iets langer wordt. Nu is er eerst een nauw stuk bij de woning, dan een stukje tuin waar veel ruimte is en dan de garage. Het tweede nadeel is dat men voor de bereikbaarheid van de garage weer een pad moet leggen vanaf de Sixmastraat, omdat de garage dan niet aan de Sixmastraat ligt. Of er stedebouwkundig en qua bestemmingsplan problemen zijn, kan ik i op dit moment onvoldoende overzien. Ik zeg wel toe dat ik deze zaak met wethouder Rijpma zal opne men. De opmerkingen van mevrouw Munsterman zal ik van harte aan hem doorgeven. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezegging van de wethouder. Punt 11 (bijlage nr. 455). De Voorzitter: Dit punt heet: Aanleg ontsluitingsweg tussen de Meenthe en de Vierhuisterweg. Mevrouw Visscher—Bouwer: Voor ons ligt het voorstel om een ontsluitingsweg aan te leggen tussen de Meenthe en de Vierhuisterweg ten behoeve van melkveehoudersbedrijven. Men kan zich afvragen of de gemeente tot die aanleg verplicht is en of de gemeente moet opkomen voor de regelingen die de fabrie ken de boeren opleggen. Er is echter geen andere mogelijkheid dan aanleg van deze ontsluitingsweg, omdat de Vierhuisterweg niet alleen een veel langere weg is dan de geplande ontsluitingsweg, maar ook omdat het waterschap niet aan een verbeteringsplan van de Vierhuisterweg wil meewerken. Bovendien, er wonen niet alleen boeren aan de Vierhuisterweg maar er zijn ook nog andere belanghebbenden. De bewoners aan de in slechte toestand verkerende Vierhuisterweg zijn niet meer per auto, taxi of zieken auto bereikbaar. Het voorgaande in ogenschouw genomen, willen wij toch instemmen met het voorstel tot de volgens ons onontkoombare aanleg van de ontsluitingsweg. De kosten van aanleg van de ontsluitingsweg worden geraamd op 375.000,waarvan 300.000/-- ten laste kan worden gebracht van de grondexploitatie van het plan 't Vierhuis. Wij weten echter alle maal dat het plan 't Vierhuis op een zacht pitje is gezet en dat het plan misschien in nog geen tien jaar zal worden verwezenlijkt. Wij willen u verzoeken om de uitvoering van de ontsluitingsweg zo sober mo gelijk te houden, dus zonder de gebruikelijke verfraaiingen als trottoirs, verlichting, enz. Het bedrag van 300.000,dat voor de aanleg van deze weg wordt uitgetrokken vinden wij, mede gelet op de be zuinigingen waarvoor wij staan, te hoog. De aanleg van de weg blijft een onrendabele investering, de kosten zullen er nooit meer uit komen, ook al worden er sportvelden aangelegd. In het kader van het bestemmingsplan wordt het omliggende gebied van de weg niet productief gemaakt en zullen er ook geen woningen worden gebouwd. De kosten van aanleg van de weg blijven daarom ten laste van de gemeente. Ik wil nogmaals benadrukken dat aanleg van de ontsluitingsweg onze instemming heeft om de eerder ge noemde redenen, maar dat de uitvoering van de weg zo sober mogelijk dient te geschieden. De Voorzitter: Wij zullen de opmerkingen van mevrouw Visscher niet alleen aan wethouder Rijpma doorgeven, maar ook aan de mensen die aan de uitvoering werken. (De heer Ten Brug (weth.): Wij gaar ook nooit verder dan het krediet.) (Mevrouw Visscher—Bouwer: Het krediet is zeer hoog voor dit stukje weg.) Ja, daarom zeg ik ook dat wij uw opmerkingen niet alleen aan wethouder Rijpma zullen doorge ven maar ook aan de mensen die belast zijn met de uitvoering. 5 Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezegging van de voorzitter. unten 12 t.e.m. 17 (bijlagen nrs. 449, 436, 441, 442, 443 en 439) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 18 (bijlage nr. 428). De Voorzitter: Dit punt luidt: Distributieve voorzieningen en het gemeentelijk beleid. (Distributie- planologisch onderzoek) Op uw tafel liggen een brief van Bouma BV aan de gemeenteraad en een bulletin aan de pers, het college van b. en w. en de gemeenteraad. Deze stukken vormen mede onderwerp van de discussie. Mevrouw Brandenburg— Sjoerdsma: Bij het onderwerp waarmee wij ons thans in deze raad bezighou den, zijn de belangen van zowel de consument als de totale detailhandel betrokken. Twee jaar geleden is aan het Bureau voor Ruimtelijke Ordening ir. W.GA. van Heesewijk te Vught opdracht gegeven tot het uitvoeren van een distributie-planologisch onderzoek, omdat de rijksoverheid een dergelijk onderzoek eist als onderdeel van de uitwerking van structuur- en bestemmingsplannen. De rapporten die nu ter tafel liggen bevatten een schat aan gegevens over het detailhandelgebeuren in de binnenstad, de oude wijken en de nieuwere winkelcentra in de stadsuitbreidingen. Er zijn veel reacties binnengekomen bij de raad, in hoofdzaak van ondernemers die hun winkels hebben aan de uiteinden van het huidige winkelcentrum van de binnenstad. Deze ondernemers verwach ten dat de voorgestelde maatregelen niet in hun voordeel zullen uitvallen, zeker niet op de korte ter mijn. Wij kunnen ons hun reacties heel goed voorstellen, maar ze lijken ons toch te somber. De voor stellen die op de pagina's 13 en 14 van de raadsbrief nog eens kort zijn samengevat, leiden ertoe dat in het gebied Nieuwestad, Wirdumerdijk en Rui terskwartier een sterkere concentratie van winkels zal ont staan met als nadrukkelijk doel meer consumenten te trekken naar de hele binnenstad. Uit onderzoeken in 1976 en 1981 van het ETIF en de Rijksuniversiteit Groningen is gebleken dat het bezoek van consu menten vanaf 1970 een terugloop te zien geeft van vooral mensen die buiten Leeuwarden wonen. Cijfers die deze terugloop aantonen zijn: in 1970 160.000 mensen uit de regio, in 1976 130.000 mensen uit de regio en in 1980 115.000 mensen uit de regio. Het aandeel dat de stad Leeuwarden zelf leverde en dat bij genoemde getallen geteld moet worden bleef vrij constant, namelijk tussen de 85.000 en 88.000. Leeuwarden heeft dus een deel van zijn aantrekkingskracht voor mensen woonachtig buiten Leeuwarden verloren. Uit vergelijkingen met andere steden blijkt verder dat Leeuwarden ruim in zijn winkelvoorzie ningen zit, vooral wat betreft het aantal m2 vloeroppervlak netto per consument. Toch delen wij de me ning van b. en w. om aan het winkelbestand nog een verkoopruimte toe te voegen, waarin een hoogwaar dig assortiment wordt aangeboden, in een pleinafsluitend gebouw aan het Rui terskwartier. Wij menen namelijk dat het creëren van een meer cirkelvormig wandelcircuit in de binnenstad de aantrekkings kracht van die binnenstad zal vergroten en mogelijkheden biedt de duidelijk negatieve spiraal om te buigen naar een meer positieve ontwikkeling. Ook in de afgelopen jaren is het aantal m2 vloeropper vlak in de binnenstad nog steeds toegenomen. De HEMA kreeg er een extra verdieping van 750 m2 bij, er zijn nieuwe vestigingen gekomen aan het westelijk deel van de Nieuwestad die in totaal 1.800 m2 vloeroppervlak beslaan en er is nog een groot pand gevestigd aan het Zaailand. Vanuit de middenstand zijn tegen genoemde uitbreiding en vestigingen voorzover wij weten weinig of geen bezwaren gemaakt. Noch door het Bureau voor Ruimtelijke Ordening ir. W.GA. van Heesewijk noch door b. en w. wordt ge zegd hoe groot de vestiging van winkels in het pleinafsluitend gebouw moet zijn. Volgens ons moet het aantai winkels niet groter zijn dan perse noodzakelijk is voor het bereiken van het gestelde doel, name lijk een oppepper voor de binnenstad. Andere mogelijke vestigingen in het pleinafsluitend gebouw zijn voor ons een restaurant of restaurants, een reisbureau, enz. Publiektrekkers dus. Wij zijn er ons heel goed van bewust dat ook in die sectoren al redelijk in de behoefte wordt voorzien. Wanneer het lukt om weer meer mensen vanuit de provincie naar Leeuwarden te trekken, zien wij de mogelijkheid van nega tieve ontwikkelingen aan de uiteinden van de winkelbanaan niet zo sterk als de winkeliers daar zelf veronderstel I en Vastgesteld moet worden dat op dit moment de wisseling van bestemming van de panden aan de uit einden van de winkelbanaan al vrij groot is en dat een klein aantal panden leeg staat. Bij het op zijn beloop laten van deze ontwikkeling, zien wij in ieder geval geen verbetering. Ik heb begrepen dat de ze mening ook wordt gedeeld door enkele leden van de Overlegcommissie voor het Midden- en Klein bedrijf, onder andere door de afgevaardigde van de Kamer van Koophandel en Fabrieken. Bovendien

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 3