36
dgn dichterbij kom, kan ik daar nooit een mens ontdekken. (De Voorzitter: Meer wandelaars dan schaat
sers.) Ik weet het niet. (De Voorzitter: Dat verwacht u dan.) Het is best mogelijk. Men vraagt zich dan
natuurlijk af of men aan een paar schaatsers zoveel licht moet besteden. In ieder geval wilt u de jgar.
rekening 1979/1980 binnenkort aanbieden, maar ik vraag mij af of u op voorhand ook wat berekenin
gen kunt maken over de resultaten van 1981 Anders zijn wij straks weer een jaar verder en het lijkt
mij toch ook een zinnige zaak om de resultaten over 1981 op korte termijn eens door te nemen.
Mevrouw Willemsma—de Jong: Ik wil nog even inhaken op hetgeen de heer Sterk naar voren heeft
gebracht naar aanleiding van punt 240. De ijsbaan is een Menken-baan en deze banen werden inder
tijd rendabel geëxploiteerd. Zijn wij ook de manier van opzet en uitvoering gaan volgen zoals men
dat in Rotterdam en Leiden deed1? (De Voorzitter: Ja, er komen hier alleen wat minder mensen; dat is
het enige probleem.)
De heer Ten Brug(weth.): De directeur van de ijshal heeft stappen ondernomen om te komen tot
een schoolschaatsprogramma. Dit programma is opgesteld in overleg met de inspectie voor de lichame
lijke opvoeding en heeft ook de instemming van de inspecteur voor het kleuteronderwijs en het lager
onderwijs. Het schoolschaatsprogramma is een kort programma van 6 lessen, dat valt onder de noemer
bewegingsgymnastiek (op glad ijs). De scholen hebben hierover bericht gekregen. De kosten voor de
6 lessen zijn 7,50, doch de vervoerskosten komen hier eventueel nog bij. B. en w. hebben vandaag
besloten de scholen te berichten dat zij op zich geen bezwaar hebben tegen deelname van de scholen
aan dit schaatsprogramma, maar dat de kosten, zowel de 7,50 als de eventuele vervoerskosten,
zullen komen voor rekening van de scholen of van de ouders.
De heer Miedema (weth.): De heer Sterk vraagt naar de jaarrekening 1979/1980 van de ijshal.
Deze jaarrekening ziet er niet bijzonder rooskleurig uit. Er zijn aanzienlijke tekorten, zelfs meer
dan geraamd was. De heer Sterk vraagt ook naar de resultaten van het lopende jaar. Berekeningen
hierover hebben nog niet plaatsgevonden, maar wij hebben sterk de indruk dat het niet beter gaat
dan vorig jaar. Dit feit houdt in dat wij hieraan, zo mogelijk, toch iets moeten gaan doen en intern
zullen dan ook deze maand besprekingen hieromtrent op gang komen. Ook binnen het stichtingsbe
stuur wordt naarstig naar wegen gezocht om verbetering van de resultaten te bevorderen. Collega Ten
Brug heeft reeds aangegeven dat het schoolschaatsen van start gaat. De directie van de ijshal verwacht
er echt iets van als men de jeugd bekend maakt met de baan en het schaatsen weer leert. Misschien
zal echter ook aandacht moeten worden besteed aan de totale opzet van de exploitatie, de mogelijk
heden tot verhuur van de baan en de openingstijden.
Ik wil de opmerking van mevrouw Willemsma dat de Menken-banen in het Westen van het land
wel goede resultaten opleveren ook in mijn antwoord betrekken. Wellicht speelt hier een rol dat de
ze banen in de dichter bevolkte gebieden van ons land liggen. Ik ben het echter met de heer Sterk
eens dat wij niet kunnen wachten tot het einde van het jaar met het bekijken van de mogelijkheden
die ons nog resten om tot betere resultaten te komen. Wij zullen op heel korte termijn moeten bespre
ken welke wijzigingen in beleid en programma kunnen worden aangebracht om dit jaar financieel be
ter te kunnen afsluiten dan het vorige jaar.
PAR. 9. BELEIDSSECTOR ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN.
A. Regionaal—economisch beleid.
De heer Sterk: Zijn er op dit moment nog nadere toelichtingen of aanvullingen te doen op het ant
woord op de vragen 246 en 247, handelende over de aanwijzing van Leeuwarden tot BRT-gebied?
Ik zou dit graag willen weten, omdat u in uw antwoord een suggestie doet waarin wellicht nog een
mogelijkheid zit.
Wat betreft punt 249 zou ik graag weten of al een antwoord is ontvangen van de Europese Com
missie ten aanzien van de volledige ROT-toekenning.
De Voorzitter: Wgt betreft de vraag van de heer Sterk over de aanwijzing van Leeuwarden tot
BRT-gebied kan ik meedelen dat op vrij korte termijn nog weer eens een gesprek zal plaatsvinden
over deze materie met de directeur-generaal onder wiens afdeling deze zaken vallen, de heer Mie
dema en de betreffende gedeputeerde. Wij zullen nog eens proberen alle argumenten door te spreken,
die naar onze mening in het geding kunnen worden gebracht om Leeuwarden voor de Bijzondere Regio
nale Toeslag in aanmerking te doen komen. Wij moeten nagaan of het zinvol is daarna - ik moet tot
mijn spijt zeggen voor de zoveelste keer - politieke stappen te ondernemen om de BRT wel voor Leeu
warden van kracht te doen worden. Ik weet niet of de wijzigingen die in Den Haag hebben plaatsge
vonden in het kabinet ons iets meer resultaat kunnen opleveren dan wij de afgelopen vier jaar hebben
geboekt. Ik ben hierover echter pessimistisch gestemd, omdat minister Terlouw zich over deze kwestie
al negatief heeft uitgelaten. Men moet echter maar denken dat hij niet alleen regeert in Den Haag.
Er zitten daar nog meer mensen en misschien boeken wij deze keer enig succes. U begrijpt dat wij
druk bezig zijn uit te vinden of de wisseling van de wacht misschien met zich meebrengt dat het voor
dien ingenomen standpunt toch enigszins wordt gewijzigd. U heeft uit de regeringsverklaring kunnen
vernemen dat de Bijzondere Regionale Toeslag gehandhaafd blijft. De vorige regering had in een no
ta opgenomen dat deze toeslag wellicht zou verdwijnen en zou worden geïncorporeerd in andere toe
slagen. Dat is niet gebeurd en het is daarom toch actueel aan dit punt door te blijven werken. Ik kan
u verzekeren dat wij dit, in nauw overleg met het provinciaal bestuur, ook doen. Ook het provinciaa
bestuur staat namelijk op het standpunt dat Leeuwarden deze toeslag wel zou moeten hebben.
De heer Sterk vraagt ook of wij al antwoord hebben ontvangen van de Europese Commissie ten
aanzien van de Ruimtelijke Ordenings Toeslag. Zo u ooit mocht denken dat wij in Leeuwarden op het
stadhuis niet al te vlug werken, u kunt zich getroost voelen als u hoort dat men in Den Haag nog veel
langzamer werkt. Ik ben er namelijk kortgeleden achter gekomen dat, in tegenstelling tot wat een
minister heeft gezegd, het voorstel omtrent de ROT-toekenning aan Leeuwarden zelfs nog niet eens
in Brussel is aangekomen. Wij trachten derhalve ook te bereiken dat de betreffende brief naar Brussel
wordt verzonden. De belangstelling onzerzijds voor de ROT is echter aanzienlijk minder dan voor de
BRT. Als men deze laatste toeslag geeft, mag men de eerste wel houden. Dan hoeft de brief ook niet
naar Brussel te worden verstuurd. Hiermee geven wij ook een waarde-oordeel over de ROT, dat is wel
erg duidelijk.
B. Werkgelegenheid.
De heer Heere: Naar aanleiding van vraag 251 wil ik graag weten of de stappen die zouden wor
den ondernomen om de totstandkoming van het Jonge Bedrijven Centrum in Leeuwarden te realiseren,
al tot iets hebben geleid.
De heer Miedema (weth.): Dit jaar oktober hield het NCOV, een werkgeversorganisatie, een ver=
gadering in Leeuwarden, waarbij onder anderen ook het provinciaal bestuur, de Kamer van Koophan
del en het gemeentebestuur van Leeuwarden waren uitgenodigd. De directeur van het Jonge Bedrij
ven Centrum in Groningen hield hier een causerie over het reilen en zeilen van het JBC en over de
mogelijkheden en moeilijkheden die hij op zijn weg tegenkwam. Na afloop van de lezing ontstond
een vrij brede discussie over de mogelijkheden van een eventuele vestiging van een JBC in Leeuwar
den of in Friesland. Men was unaniem van mening dat Leeuwarden de beste mogelijkheden zou kun
nen bieden voor de vestiging van een JBC. Er is afgesproken dat op 18 november 1981 op het provin
ciehuis het eerste gesprek zal plaatsvinden met een aantal instellingen, om te komen tot het instellen
van een werkgroep met als doel de totstandkoming van een Jonge Bedrijven Centrum in Leeuwarden.
C. Midden- en Kleinbedrijf.
De heer De Jong: Naar aanleiding van punt 253 wil ik in eerste instantie mijn verwondering uit
spreken over het feit dat b. en w. ontheffing van de Winkelsluitingswet ingevolge artikel vier van
de ontheffingsverordening op dusdanige wijze aan een bedrijf hebben verleend, dat dit bedrijf iedere
woensdag en vrijdag van 18.00 - 22.00 uur en iedere zondag van 10.00 - 18.00 uur open mag zijn.
Als ik dan in de toelichting bij de ontheffingsverordening lees: "Als algemeen uitgangspunt dient ech
ter in acht te worden genomen dat de wet de verkoop op werkdagen na 18.00 uur en ook de verkoop
op zondag alleen in bijzondere gevallen uitsluitend op grond van een vrijstelling of ontheffing moge
lijk wil maken", ben ik enigszins verbaasd en vraag ik mij af of b. en w. niet verschrikkelijk haas
tig tot het verlenen van een ontheffing zijn gekomen. In de toelichting staat duidelijk dat ontheffing
alleen in bijzondere gevallen mag worden verleend. Ik heb ook begrepen dat er helemaal geen juris
prudentie is ingevolge artikel vier, maar ingevolge artikel vijf en artikel vijf gaat duidelijk over
antiekmarkten. Dit is heel iets anders dan het gestelde in artikel vier. Ik zou b. en w. met klem wil
len verzoeken over alle aanvragen om ontheffing van de Winkelsluitingswet, die andere avonden be
treffen als de donderdagavond en zeker als het om de zondag gaat, de Overlegcommissie voor het
Midden- en Kleinbedrijf te horen. Het is zeer jammer dat men over de in punt 253 genoemde uitzon-