De Voorzitter: Eerst wil ik antwoorden op de vraag van mevrouw Willemsma of Leeuwarden automa
tisch groeistad zou worden als wij 1.000 woningen per jaar zouden bouwen. Daarop moet ik zeggen:
Neen, niet automatisch. In de vele gesprekken die wij hierover hebben gevoerd, in het bijzonder met de
vorige bewindsman van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, minister Beelaerts van Blokland, is ons
wel steeds verteld dat Leeuwarden aan alle criteria voldeed om groeistad te worden, behalve aan het
criterium om 1.000 woningen per jaar te bouwen. Wij mogen derhalve aannemen dat, als wij op dit mo
ment die 1.000 woningen zouden kunnen realiseren, aan Leeuwarden het predikaat groeistad zou worden
gegeven. Maar de kans dat wij 1.000 woningen per jaar gaan bouwen lijkt mij gelijk aan nul komma nul,
waarmee ook de kans om groeistad te worden helaas gelijk is aan nul komma nul. Het is een beetje filo
soferen over zaken die niet veel resultaten zullen opleveren.
De tweede vraag van mevrouw Willemsma was wat het financieel-materieel verschil zou zijn tussen
groeistad zijn of een groeipoolfunctie hebben. Op zich is dat verschil erg groot. Als groeistad komt men
min of meer automatisch in aanmerking voor bepaalde door de regering vastgestelde faciliteiten, die in
het bijzonder van financiële aard zijn. Als men een groeipoolfunctie heeft, heeft men geen enkele vas
tigheid. Vandaar dat wij in het verleden al enkele keren hebben gezegcj, ook in het overleg met rege
ringsinstanties, dat het hebben van een groeipoolfunctie een soort fopspeen is. Dat is ook de uitdrukking
die in de Tweede Kamer daarvoor wordt gebruikt. Toch hebben wij in de verschillende gesprekken met
bewindslieden de groeipoolfunctie van Leeuwarden steeds weer opgevoerd. Een van de bewindslieden
heeft in de Tweede Kamer zelfs een keer gezegd dat een groeipoolfunctie hebben de facto op hetzelfde
neerkomt als groeistad zijn. Dit is echter alleen maar een verhaal in de Tweede Kamer. Wij hebben geen
enkele zekerheid. In het politieke spel met bewindslieden en kamerfracties gebruiken wij echter wel
steeds deze aan Leeuwarden en Emmen gegeven aanduiding om bepaalde faciliteiten te krijgen op finan
cieel terrein met betrekking tot infrastructurele werken en wij vleien ons met de gedachte dat dit niet
altijd tevergeefs is. Ik waag echter te betwijfelen of wij deze faciliteiten niet zouden hebben gekregen
zonder de groeipoolaanduidingen. Het zou best kunnen zijn dat men ons ook zonder groeipoolaanduidin
gen faciliteiten had toegestaan. Ik hoop u hiermee het markante verschil tussen groeistad zijn en een
groeipoolfunctie hebben duidelijk te hebben gemaakt.
De heer Bijkersma heeft een vraag gesteld over de voorbereidingskosten met betrekking tot de aan
leg van de zuidtangent. Hij zegt dat b. en w. voorlopig hun interpretatie van de subsidieverstrekking de
juiste vinden. Gelet op het overleg dat door de Bestuurscommissie Noorden des lands met bewindslieden
heeft plaatsgevonden menen wij dat dit terecht is. Wij hebben ons standpunt ook verdedigd tijdens het
overleg met ambtelijke delegaties van de betrokken departementen. Ik moet u echter zeggen dat ambte
naren met de voorschriften in de hand ons hebben meegedeeld toch wel vraagtekens bij onze visie te
moeten zetten. Zo zijn wij uit elkaar gegaan en wij wachten op dit moment nog steeds op een definitief
uitsluitsel. Wij hebben de redenen aangedragen waarom wij menen dat de voorbereidingskosten zouden
moeten worden meegenomen bij het vaststellen van de subsidiebedragen. Als u mij vraagt wat het voor
het beleidsplan betekent als deze kosten niet in de subsidiebedragen zijn begrepen, dan kan ik u daar
helaas geen concreet antwoord op geven. De moeilijkheid zit in het feit dat de voorbereidingskosten nog
weer uit een aantal elementen bestaan. Van sommige van deze elementen is de kans om wel te worden
opgenomen in de subsidiebedragen groter dan van andere elementen van de kosten. Een concreet bedrag
kan ik derhalve niet noemen. (De heer Bijkersma: Als wij deze voorbereidingskosten moeten betalen,
moet hiervoor dekking worden gezocht. Als dat plotseling moet gebeuren, moet op een andere plaats een
post worden geschrapt. Zo is het toch?) Ja, het komt dan op de grote hoop, dat zullen wij wel meer te
genkomen binnenkort. (De heer Bijkersma: Dat is natuurlijk niet het antwoord dat ik graag wil horen. Ik
begrijp echter dat u deze vraag niet kunt beantwoorden.) Dat kan ik inderdaad niet. Het gaat weliswaar
niet om een enorm groot bedrag in vergelijking met het totaalbedrag waarover wij hier praten, maar elke
ton is zeer belangrijk in de situatie waarin wij verkeren. (De heer Bijkersma: Kunnen wij toch niet op de
een of andere manier een reserve zoeken, zodat het ons niet "oer it mad" komt?) Ik moet heel eerlijk
zeggen dat wij, als wij voor alle dingen die ons de eerstkomende tijd "oer it mad" kunnen komen reser
ves zouden moeten vormen, al klem zouden zitten. (De heer Bijkersma: U noemt het feit hier. Het is ge
signaleerd en dan moet er ook iets worden gedaan.) Het feit is inderdaad gesignaleerd, maar ik geloof
niet dat wij voor dit soort zaken reserves kunnen vormen. Ik geef echter toe dat wij, als wij de voorbe
reidingskosten geheel of gedeeltelijk zelf zouden moeten betalen, wel een dekking voor dit bedrag moe
ten aangeven. (De heer Bijkersma: Ik heb ook nog gevraagd hoe het komt met deze kosten bij de verlen
ging van de zuidtangent. Ik zie die verlenging echter niet direct gebeuren.) Neen, als de zuidtangent
wordt verlengd bent u al geen raadslid meer. (Gelach) Dat is gewoon een inschatting van mij, u moet
dat niet verkeerd interpreteren.
Ik moet nu zelf nog een opmerking maken over het antwoord op vraag 5. Hier staat: "Zoals u inmid-
dels bekend is, ligt het in ons voornemen u binnenkort voorstellen te doen omtrent een aanpassing van
het ISR-uitvoeringspian Camstraburen-Zuid in verband met de brief van de staatssecretaris en andere
Idoorons ontvangen adviezen en commentaren met betrekking tot dit plan." Dit antwoord is inmiddels
ochterhaald. Nadat de betreffende brief van de staatssecretaris van Onderwijs was binnengekomen, heb
ben wij uitvoerig overleg gepleegd met het provinciaal bestuur en met een aantal vertegenwoordigers
van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Uit deze gesprekken is de conclusie
getrokken dat wij eigener beweging niets zullen doen op dit ogenblik. Na uitvoerig beraad hebben wij
namelijk gesteld dat wij duidelijke lijnen hebben getrokken. De raad heeft deze lijnen getrokken. De
raad heeft ook het plan Camstraburen-Zuid vastgesteld en heeft geanalyseerd wat daar moet worden ge
realiseerd. Een en ander is behandeld via de zogenaamde provinciale stadsvernieuwingscommissie, die
over dit plan uitvoerig advies heeft gegeven. De commissie heeft niet alles van de analyse overgenomen,
maar toch wel in vrij vergaande mate. Het provinciaal bestuur heeft over deze zaak een standpunt inge
nomen en daarna is alles toegestuurd aan de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Wij
zijn van mening dat de minister nu eerst maar eens moet zeggen welk bedrag hij kan betalen voor dit
plan. Wij hebben de indruk dat het vijf miljoen gulden wordt en dat wij daar geen cent bij krijgen. Wij
zullen zelfs zeer goede argumenten moeten aandragen om de vijf miljoen in zijn volle omvang binnen te
[krijgen. Het ligt echter in de eerste plaats op het terrein van de minister om aan te geven welke ele
menten niet zouden moeten worden meegeteld. Wij zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat het
niet juist zou zijn dat de gemeente al of niet samen met de provincie op dit moment, terwijl nog geen
standpunt van de minister bekend is, zou aangeven welke elementen eventueel zouden kunnen worden
geschrapt in het plan dat zij zelf heeft vastgesteld. Wij komen derhalve niet met een nadere aanvulling
op het plan Camstraburen-Zuid en hebben dat ook duidelijk kenbaar gemaakt. Wij verwachten nu wel,
hopelijk voor 1 januari 1982, dat de minister ons ten eerste meedeelt of wij inderdaad de vijf miljoen
krijgen en ten tweede welke onderdelen van het plan zouden moeten worden geschrapt. Dit is dus een
wijzig:ng op het antwoord op vraag 5 in het beleidsplan.
B. Bestuurlijke aangelegenheden.
Punten 8 t.e.m. 10.
Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Naar aanleiding van vraag 6 wil ik opmerken dat de reden die u
geeft waarom een tussentijdse raadsvergadering over het beleidsplan in juni/juli 1982, namelijk de de-
t missionaire status van de gemeenteraad, mij niet zo aanspreekt. De wethouders die alle stukken voor het
beleidsplan voorbereiden horen toch ook bij de gemeenteraad. Ik vind het hele demissionair-zijn geen
reden om een dergelijke vergadering niet te houden. Er moet gewoon worden bestuurd en dat zo'n perio
de dan >n tweeën valt door de gemeenteraadsverkiezingen is nu eenmaal een feit. Dat is bij alle be
stuurscolleges zo. Bovendien schat ik dat tweederde van de leden, die nu zitting hebben in de raad, te
rugkomt. Er zijn ook in Friesland gemeenten, o.a. Dokkum, waarvan het college in de zomer met een
stuk komt waarover men eerst eens een soort vooroverleg heeft. Ik zou toch wel eens willen bekijken of
deze manier van werken ook in Leeuwarden niet zinvol zou zijn. Het heeft ons in ieder geval dit jaar,
afgezien van de aanleiding daartoe, wel goed voldaan dat er een voorbespreking over het beleidsplan is
geweest,
De heer Bijkersma: Mevrouw Brandenburg verkondigt hier de stelling dat zij wel voor een tussentijd
se vergadering is. Ik wil in het openbaar verklaren dat ik meer met het antwoord van de voorzitter mee
ga, omdat de verkiezingen straks zullen bepalen wat voor college hier komt en omdat het niet zeker is
dat het thans zittende college in deze formatie blijft bestaan. Naar mijn mening is het daarom niet juist
al halverwege het jaar beleidsbeslissingen te nemen, voordat de verkiezingen hebben plaatsgevonden.
(Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Het is bij de gemeente een ander systeem dan in de Tweede Kamer.) Ik
ben dankbaar voor deze opmerking van mevrouw Brandenburg, want dat betekent dat er meer moet wor
den gekeken naar een afspiegelingscollege dan naar een meerderheidscollege. (Mevrouw Brandenburg—
Sjoerdsma: Misschien ben ik zelfs dat wel met de heer Bijkersma eens. Daar gaat het echter niet om. Wat
ik wilde zeggen is dat een regering demissionair kan zijn, maar een gemeenteraad nooit.)
Mevrouw Van der Werf: Ik wil graag een vraag stellen naar aanleiding van punt 8. De bedoeling van
deze vraag is de volgende. Zowel de raad als het college van b. en w„ benoemen mensen in allerlei be
sturen, commissies, gemeenschapsregelingen e.d. Soms zijn deze mensen formeel aangesteld als vertegen
woordiger van raad of college, bijvoorbeeld in publiekrechtelijke organen. Soms ook is de vertegen-