4
woordiging informeel, in die zin dat met dergelijke benoemingen wordt bedoeld informatie-uitwisseling
tot stand te brengen tussen bestuur en raad en invloed uit te oefenen in die besturen door middel van het
benoemingsbeleid. De praktijk wijst uit dat de raadsleden in feite nauwelijks zicht hebben op de activi
teiten van de mensen die zij in dit soort besturen benoemen. B. en w. zeggen dat personen die geen goal
beleid voeren, althans een beleid waarmee de raad het niet eens is, maar niet opnieuw moeten worden be
noemd. De raad is echter niet in staat tot een juiste beoordeling van dat beleid te komen. Vandaar onze
vraag of met name de informatieverstrekking aan en de terugkoppeling naar de raad niet beter zouden
moeten worden geregeld. Het is mij bekend dat in de gemeente Alkmaar hiervoor een verordening is
aangenomen, waarin is geprobeerd deze zaken duidelijker te regelen. Zo is in deze verordening bijvoor
beeld vastgelegd dat van alle vergaderingen van besturen, waarin b. en w. mensen benoemen, de notulen
direct na verschijning ter inzage worden gelegd. Eveneens is vastgelegd dat aankondiging wordt gedaan
van vergaderingen en van agenda's. Bovendien bestaat de mogelijkheid dat, indien een aantal raadsle
den dat wil, de betreffende vertegenwoordiger in de raadscommissie wordt uitgenodigd voor het verstrek
ken van informatie. Naar mijn mening is dit zinvol. Ik kan mij voorstellen dat dit voorstel weer extra
werk met zich meebrengt. Aan de andere kant ben ik van mening dat dit, wanneer wij het benoemings
beleid enige inhoud willen geven, een belangrijke zaak kan zijn. Mijn vraag is dan ook of het college
bereid is om dit voorstel toch eens beter te bekijken op zijn mogelijkheden en het eventueel bij de
Commissie Een Goede Raad aan de orde te stellen voor verdere uitwerking.
De Voorzitter: Als eerste wil ik een opmerking maken over de vraag van mevrouw Brandenburg ten
aanzien van een tussentijdse raadsvergadering over het beleidsplan. Mevrouw Brandenburg heeft volko
men gelijk als zij zegt dat het woord "demissionair" hier niet op zijn plaats is. Wij hebben ook niet in
letterlijke zin bedoeld dat raad of b. en w. demissionair zijn, maar dit antwoord meer gegeven met de
gedachte dat wij in juni/juli 1982 vlak voor een wisseling van de wacht staan. Bij de vorige wisselingen
hier in Leeuwarden is het steeds de gewoonte geweest dat het oude college niet meer met het beleids
plan kwam. Eén wisseling van de wacht heeft mevrouw Brandenburg zeker al meegemaakt en oudere
raadsleden wel meerdere. U kunt zich daarom waarschijnlijk wel herinneren dat wij elke keer weer met
het probleem zitten stukken over het beleidsplan niet eind augustus/begin september te kunnen produce
ren, maar op zijn vroegst pas een maand later. Dit is geen wettelijke regeling. Wij hebben in Leeuwar-
den zelf geregeld dat het nieuw aangetreden college zich beraadt over het beleidsplan. Natuurlijk wor
den de cijfers wel zoveel mogelijk van tevoren verzameld. Dat kan ook niet anders. Het beleidsplan
wordt echter door het nieuwe college aangeboden aan de nieuwe raad en de nieuwe raad stelt dan ook
vragen. In dit licht moet ons antwoord worden gezien. In het andere geval zou het betekenen dat het
oude college en ook de oude raad vlak voor de wisseling van de wacht nog standpunten zouden moeten j
innemen over het beleid. Onmogelijk is dat echter niet. Ik denk dat het een goede zaak is geweest om
dit jaar al in een zo vroeg stadium een extra raadsvergadering te beleggen, zeker in de moeilijke om
standigheden waarin wij nu verkeren. Het is goed om een gedachtenwisseling te hebben, waarna dan
toch weer lijnen worden getrokken langs welke het beleidsplan verder wordt opgesteld. Ik ben het op
zich eens met mevrouw Brandenburg, maar wij moeten kiezen. Praten het oude college en de oude raad
over het beleidsplan, of vinden wij het in het licht van de verkiezingen toch beter dat het nieuwe col
lege en de nieuwe raad dat doen? Persoonlijk hel ik sterk naar het laatste over. De verschillende partij
en komen immers met programma's en willen daar ook iets van waar maken. Zij zullen hun ideeè'n in
brengen in het collegeprogramma en dat programma wordt de basis van het nieuwe beleidsplan. Om het
beleidsplan te kunnen construeren moeten wij wel eerst het nieuwe collegeprogramma hebben.
Uit de vraag van mevrouw Van der Werf naar aanleiding van punt 8 constateer ik dat zij haar op
merkingen nu duidelijk toespitst op de officiële vertegenwoordigingen in gemeenschappelijke regelingen
en dergelijke. Naar mijn mening hebben wij in ons antwoord aangegeven dat wel degelijk een uitwisse
ling van informatie kan bestaan tussen mensen die door raad of b. en w. zijn aangewezen als vertegen
woordiger in gemeenschappelijke regelingen en een aantal andere instituten en de raad. Men kan altijd
navragen hoe de stand van zaken is. B. en w. doen ook altijd moedige pogingen de raad in de gelegen
heid te stellen kennis te nemen van dergelijke zaken. Van bijna alle officiële instituten, waarin mensen
van onze raad zitting hebben, liggen verslagen ter inzage. Men heeft op verschillende manieren de mo
gelijkheid om op deze verslagen in te spelen, bijvoorbeeld wanneer de betreffende onderwerpen op de
raadsagenda staan. Men kan hetzelfde doen wanneer het onderwerp in de raadsadviescommissie aan de
orde is en men kan ook bij gelegenheden als deze en bij de begrotingszittingen vragen stellen. Naar
mijn gevoel is het gemakkelijker als raadslid deze vragen te stellen dan als niet-raadslid. Het is natuur
lijk wel moeilijker als wij mensen als vertegenwoordiger aanwijzen die niet in deze zaal zitten, maar
dat gebeurt hoogst zelden. Het zijn bijna altijd leden van het college die in de gemeenschappelijke re
gelingen zitten. (Mevrouw Van der Werf: Het gaat bijvoorbeeld ook om besturen van bejaardentehuizen,
woningbouwcorporaties, parkeergarages, kabeltelevisie en dergelijke, waarin wij mensen benoemen. Wij
hebben lang niet altijd voldoende zicht op wat wordt besproken in de besturen van dit soort organen,
doch wij benoemen daar wel mensen in. Na afloop van de zittingstermijn worden de betreffende perso
nen opnieuw voorgedragen. Wij weten echter niet precies welk beleid wordt gevoerd, omdat geen notu
len van vergaderingen ter inzage liggen noch van tevoren agenda's bekend zijn zodat wij ook eens kun
nen zien wat in deze besturen aan de orde komt.) Nu praten wij even langs elkaar heen. Ik was in de
veronderstelling dat mevrouw Van der Werf zelf al onderscheid had gemaakt tussen gemeenschappelijke
regelingen en andere regelingen, maar dat is kennelijk niet het geval. Naar mijn mening hebben wij
duidelijk geantwoord. Wij hebben geen vat op mensen die door de raad in besturen van privaatrechtelij
ke instellingen worden benoemd. Deze mensen zijn verantwoording schuldig aan de instituten die daar
voor zijn aangewezen. Een enkele keer kunnen wij nog indirect invloed uitoefenen. Bijvoorbeeld over
een instituut, waarvan de begrotingen en jaarrekeningen in de raad komen, kunnen vragen worden ge
steld. Voor zover wij op de hoogte zijn, kunnen wij dan ingaan op het beleid. De mensen die zijn be
noemd in besturen van instituten waarvan de raad geen begrotingen en jaarverslagen hoeft vast te stel
len, zijn alleen verantwoording schuldig aan de instituten die genoemd zijn in de statuten van de betref
fende instellingen. U hebt als raad maar één mogelijkheid. Als u het niet eens bent met het beleid van
een bestuur en u denkt dat de gemeentelijke belangen beter zouden kunnen worden vertegenwoordigd,
dan moet u na de zittingstermijn van de gemeentelijke vertegenwoordiger iemand anders benoemen. Wij
hebben geen andere mogelijkheden.
Punten 11 t.e.m. 18.
De heer Buising: Naar aanleiding van punt 12 heb ik de indruk dat de beantwoorders van de vraag
deze niet helemaal goed hebben gelezen, of in elk geval zich niet bewust waren van het feit dat werd
gevraagd hoe men zich het verdere overleg met de functionele raden voorstelde. Het grootste deel van
het antwoord beschrijft namelijk de gang van zaken tot nog toe en die is mij wel bekend. Daarom hoefde
ik de vraag niet te stellen. Het laatste zinnetje van het antwoord gaat inderdaad in op de vraag, name
lijk dat de functionele raden in de gelegenheid zullen worden gesteld commentaar op de eindrapportage
te leveren. Ik zou graag willen weten in welke vorm dit commentaar leveren moet gebeuren. Gaat de
raad bijvoorbeeld met de presidia vergaderen of is de afhandeling schriftelijk? Ik wil hierover graag iets
naders weten.
De hear Jansma: Noch even oer itselde punt 12 dat de hear Buising oansnijde. It is bekend dat de
minsken dy't no yn de funksionele rieden sitte harren ek soargen dêroer meitsje. Hja freegje harren of
hoe't it aanst dochs komme sil en ek dêr wurdt it tige op priis steld dat men op net al te lange termyn
oer dit punt wat mear te witten komt.
D< Voorzitter: Ik wil beginnen met te zeggen dat wij ons misschien wat teveel hebben uitgesloofd.
Ik geef toe dat wij hadden kunnen volstaan met alleen de laatste zin te schrijven van het antwoord op
vraag 12. De heren Buising en Jansma vragen hoe wij ons de verdere gang van zaken wat betreft het
jverleg met de functionele raden voorstellen. Zodra de ontwerp-discussienota van de Commissie Een
Goede Raad klaar is - sommigen van u weten dat hierover de vorige week het laatste gesprek is geweest
en dat de eindredactie van de nota nu wordt vastgesteld - wordt zij toegestuurd aan de functionele ra
den, met het verzoek hun zienswijze daarover te geven. Wanneer b. en w. beschikken over de nota plus
het commentaar van de functionele raden daarop, zullen zij een raadsbrief opstellen en het voorstel aan
de gemeenteraad formuleren. Ik kan u nu reeds zeggen dat bij de functionele raden inderdaad ongerust
heid bestaat over de inhoud van deze nota. Uit het uitvoerig overleg, dat b. en w. hebben gehad met de
functionele raden, bleek zonneklaar dat deze raden in het algemeen duidelijk van mening zijn dat zij
goed en nuttig werk verrichten en dat zij zouden moeten voortgaan met hun taken. Vandaar dat ik aan
neem dat de binnenkort verschijnende discussienota wel de nodige teleurstellingen zal geven bij de
functionele raden, want daarin komt een ander geluid naar voren. De functionele raden krijgen echter
olie gelegenheid hun zienswijze kenbaar te maken en b. en w. zullen deze zienswijze mee in ogen
schouw nemen bij het formuleren van de voorstellen aan de raad. Bovendien zullen b. en w. ervoor zor
gen dat de raad eveneens de commentaren van de functionele raden krijgt, opdat de raad bij de beoor
deling van de voorstellen van b. en w. de commentaren van de functionele raden in de discussie kan be
trekken. Zo stellen wij ons de afhandeling van dit punt voor. In het verleden is er zo'n goed overleg ge
weest met alle betrokkenen, dat verder overleg niet erg zinvol meer is. De raad gaat straks een principi
ële keus maken.