34
De heer Van der Wal: Mijn fractie beoordeelt het voorstel, vervat in de nota Bewoners werken aan
hun straat, vanuit haar principiële stellingname dat macht verlegd moet worden naar de bewonersorgani
saties positief. Wij hebben echter wel een aantal opmerkingen. Ons inziens is de principiële vraag niet
zozeer of de begeleiding moet plaatsvinden door deskundigen van de eigen organisatie, terwijl de ge
meente haar deskundigen houdt, of door deskundigen van de locale overheid. Volgens ons gaat heter
om of de positie van de bewoners versterkt kan worden ten opzichte van de gemeente en dan met name
in de fase van straatverbetering zoals die hier nu aan de orde is. Voor een echte versterking van de be
wonerspositie moeten wij afstappen van het fabeltje van gescheiden verantwoordelijkheden, waarbij de
bewonersverantwoordelijkheid in de praktijk vaak tot nul gereduceerd wordt. De macht blijft immers
eenzijdig bij het gemeentebestuur en zijn ambtenaren liggen. Door het systeem van gescheiden verant
woordelijkheden op te heffen en de beslissingsbevoegdheid zoveel mogelijk bij de bewonersorganisaties
zelf te leggen, vervalt de noodzaak van eigen deskundigen van bewoners. Gemeente-ambtenaren zullen
uitvoering moeten geven aan de door de bewoners opgestelde plannen. Zolang wij blijven geloven in
het sprookje van de gescheiden verantwoordelijkheden, zullen er altijd weer dubbele plannen op tafel
komen. De bewoners zullen dan in het algemeen het onderspit delven. In die zin is de afwijzing door
het gemeentebestuur van dit voorstel eigenlijk heel erg verwonderlijk. Wanneer het gemeentebestuur
echt zou geloven in de verantwoordelijkheid van de bewoners, dan zou het gemeentebestuur de bewo
ners de mogelijkheden en ook het instrumentarium moeten geven om een en ander waar te maken, onder
andere door eigen deskundigen. Uit de afwijzing wordt heel duidelijk dat de gemeente ook zelf niet in
de eigen verantwoordelijkheid van de bewoners gelooft. Bewoners hebben immers slechts inspraak en
daarvoor kunnen zij best gebruik maken van de diensten van gemeente-ambtenaren. De opstelling van'
de meerderheid van de PvdA-fractie is wat dat betreft ook zeer raadselachtig. Aan de ene kant zijn zij
de grote pleitbezorgers van het systeem van de gescheiden verantwoordelijkheid en - althans in woor
den - van de versterking van de positie van de bewonersorganisatie. Aan de andere kant trekken zij in
de praktijk niet de consequenties van die gescheiden verantwoordelijkheid, namelijk om die bewoners
dan ook het instrumentarium en de deskundigheid te geven om die gescheiden verantwoordelijkheid ook
onder eigen verantwoordelijkheid waar te maken. Zolang de PvdA-fractie en de meerderheid van de
raad vasthouden aan de inspraakgedachte en niet werkelijk verantwoordelijkheid aan de bewonersorga
nisaties willen geven, zullen bewonersorganisaties terecht gaan vragen dat zij eigen deskundigen wen
sen om hun posities te versterken. Het is ons inziens onjuist om te stellen dat een en ander de ideale si
tuatie zal opleveren. Een bewonersorganisatie met eigen deskundigen kan namelijk even onmachtig blij
ven als een bewonersorganisatie zonder eigen deskundigen, wanneer in de gemeenteraad de arrogantie
van de macht blijft heersen. Wij beslissen over en voor allen tot in de kleinste details. Het college van
b. en w. toont met zijn antwoord aan hoe weinig de gescheiden verantwoordelijkheid in de praktijk in
houdt. Op zich is dit zeer verhelderend. Ook wij denken niet dat er heel veel gaat veranderen wanneer
bewoners hun eigen deskundigen krijgen. Zolang wij echter in het systeem van ongelijke macht zitten
wordt de positie van de bewoners wellicht iets versterkt en kunnen wij instemmen met een eigen stede
bouwkundig bureau voor de Leeuwarder bewonersorganisaties. Wij zien een en ander als een eerste stap
- een soort overgangsmaatregel - op weg naar een systeem waarin de nu aan te trekken bewonersdeskun
digen gewoon gemeente-ambtenaren zijn, maar dan wel werkend onder verantwoordelijkheid van bewo
nersorganisaties.
Tenslotte nog een enkele opmerking over de wel zeer uitvoerige raadsbrief. Het college constateert
terecht en met spijt een gebrek aan vertrouwen. Er volgt dan een romantisch verhaal over het naar el
kaar toegroeien en het elkaar willen en kunnen begrijpen van projectgroep en bewoners. Verder stelt
het college dat de bewoners niet teveel babbels moeten hebben, want daar is geen geld voor. Geen
fratsen, want daar kunnen wij toch niet mee uit te voeten. Als er maar goed - wat goed dan is wordt
nergens uitgewerkt - wordt voorbereid en er nauw overleg is, dan komt het wel goed, zoniet dan zijn
het kinderziekten. Deze benadering - de wethouder voor de Ruimtelijke Ordening gaf in de Commissie
voor de Ruimtelijke Ordening waar dit onderwerp ook aan de orde was een soortgelijke benadering - is
gelukkig weerlegd door de recente brieven van de wijkorganisaties en het OSO. Met name de brief van
de wijkorganisatie Oldegalileën laat aan duidelijkheid niets te wensen over. Ik kan het niet nalaten om
een aantal citaten uit deze brief voor te lezen. (De Voorzitter: Dat hoeft niet, want iedereen heeft de
brief voor zich liggen.) Oldegalileën is juist de wijk waar op dit moment de straatverbeteringen in volle
gang zijn. Ik citeer: "Wij betwijfelen in hoge mate de redenering dat de bewonersorganisaties met hulp
van gemeentelijke medewerkers een goed instrumentarium aangereikt krijgen. De bereidheid om als zo
danig te functioneren is wel eens twijfelachtig te noemen voor gemeentelijke medewerkers waar w' mee
moeten werken. Dit geldt nog sterker voor hoofden van diensten die blijkbaar wars van hetgeen in het
projeet-/contactgroepensysteem gebeurt hun eigen inbreng het belangrijkst vinden en doordrukken dan
wel opleggen." Even verder valt te lezen: "Het open en constructief overleg beperkt zich vaak tot het
dwingend opleggen van meningen van deskundigen of inzichten van hoger niveau." Verderop in de brief
staat: "In Oldegalileën zijn het regelmatig de bewoners geweest die overleg op ambtelijk niveau gere
geld hebben en zeer teleurgesteld raken dat uit dit overleg voortvloeiende afspraken niet of in gewij
zigde vorm werden uitgevoerd zonder dat dit werd teruggekoppéld naar andere disciplines die deel had
den genomen aan het genoemde vooroverleg." Concluderend stelt de wijk Oldegalileën dat er in de
praktijk nogal eens wat misgaat in het project-/contactgroepensysteem en daar dit systeem reeds enige
jaren is ingevoerd kan er niet meer gesproken worden van kinderziekten. Daarom meent de wijk Olde
galileën ook dat het preadvies voor stroomlijning van het systeem een fata morgana is. Het is naar hun
mening veel meer een kwestie van mentaliteit. Zo gaat de brief nog even door. Er staat ook nog iets in
over verziekte toestanden bij de DSO.
Ik moet opmerken dat deze brief ondertekend is door mensen die op het ogenblik volop in het
straatverbeteringswerk zitten en, zo schrijven zij zelf, daarmee enorme teleurstellingen opdoen. Uit het
recente verleden kan ik ook even het voorbeeld van Blok Geel aanhalen. Dat plan was volledig met de
contactgroep, de projectgroep en alle disciplines samengesteld. Wederzijds waren er concessies gedaan.
Het plan komt in de Commissie voor Openbare Werken met vanuit b. en w. de oekaze: onderhoud door
de helft. Een en ander betekent dat er een totaal ander plan moet worden gemaakt. Gelukkig is dat er
op dat moment niet doorgekomen, maar het tekent wel hoe b. en w. om willen gaan met dit soort plan
nen.
"Hoe dan wel?" is de titel van een hoofdstuk in de raadsbrief. Ik heb deze passage met veel span
ning gelezen. Maar men komt al weer niet verder dan nog betere voorbereiding c.q. voorlichting c.q.
werkafspraken, nog nauwer(e) of intensiever(e) overleg/terugkoppeling, enz. Weinig of geen concrete
zaken dus. Geen enkele poging om het gebrek aan vertrouwen op te heffen. Die opheffing zou concreet
gestalte kunnen krijgen door waarnemers uit de bewonersorganisaties c.q. de contactgroep toe te laten
bij projectgroepen. Zelfs binnen het systeem van gescheiden verantwoordelijkheid moet dit mogelijk
zijn. Elders in het land is het al gebruikelijk dat bewonersorganisaties c.q. de contactgroep bij de pro
jectgroepen worden toegelaten. Wethouder Geerts schudt nee, maar in andere steden heeft men name
lijk vaak niet eens contactgroepen. Daar zit men allemaal in de projectgroep en is een contactgroep
ook niet nodig. (De heer Geerts (weth.): Dat was in Hoorn ook het geval en u hebt gehoord, mijnheer
Van der Wal, hoe eigen mensen over dit systeem spraken.) Ja, dat was heel duidelijk. (De Voorzitter:
Wij kunnen zo nog wel een tijdje doorgaan, maar vorig jaar is er in deze raad een duidelijke uitspraak
geva ien hoe het hele systeem werkt.) (Mevrouw Van der Werf: Als wij daar niet eens op in mogen
gaan!) (De Voorzitter: Ik zeg helemaal niet dat er niet op in mag worden gegaan!) (Mevrouw Van der
Werf: U zit te roepen dat wij een beetje op moeten schieten. Het is onze schuld toch niet dat er een
agenda ligt met 55 punten?) (De Voorzitter: Ik heb het niet over opschieten. Ik zeg alleen dat deze her
haling niet erg zinvol is omdat de raad al een uitspraak heeft gedaan.) Waarom komt u dan met een
weet ik hoeveel pagina's tellende raadsbrief over een op zich eenvoudige zaak? Dat lokt dan toch dis
cussies uit? Ik kan het ook niet helpen dat er 55 punten op de agenda staan. Ik ben trouwens aan het
eind gekomen van mijn betoog. Als u even geduld had gehad, dan had ik al lang weer gezeten.
Concluderend kan ik zeggen dat wij er op deze manier geen vertrouwen in hebben. Ook zijn wij
tegen de voorstellen zoals die aan het eind van de raadsbrief genoemd zijn. In een later stadium zullen
wij hier wel op terugkomen.
Mevrouw De Jong: Ik wil beginnen met te stellen dat ook ik mij in het verleden heb uitgesproken
voor de gescheiden verantwoordelijkheden. Maar als ik-bedenk hoe vaak de plannen van projectgroepen
en de wensen van de bewoners haaks op elkaar staan, ontkom ik er niet aan om een enorme kloof te
constateren. Dat blijkt ook wel, want anders was deze nota natuurlijk nooit geschreven. Er is sprake
van een financieel risico bij direct en onverkort inwilligen van wensen zoals deze zijn neergelegd en
dat weegt zeker nu erg zwaar. Maar toch.De directe betrokkenheid van de buurtbewoners bij straat
verbetering moge minder lijken dan bij woningverbetering. Iedere planoloog en stedebouwkundige weet
dat er tussen beide een nauwe functioneel ruimtelijke wisselwerking is. Een en ander weerspiegelt zich
ook in het integrale karakter dat bestemmings- en stadsvernieuwingsplannen dienen te hebben. Het
woont nu eenmaal plezieriger in een aardige woning in een rustige en prettige wijk dan in een zelfde
soort woning bij een industrieterrein langs een drukke autoweg. De waarde van de woning wordt dus me
de bepaald door zijn ligging. De manier waarop hun straat en directe woonomgeving zijn ingevuld, gaat
de bewoners rechtstreeks aan, zowel uit het oogpunt van leefbaarheid als, waar het eigenaars betreffen,
het financieel aspect. Dat dit verband de laatste jaren onderkend is, wordt onderstreept door het ver
schijnsel woonerf. Het woonerf is niet alleen meer een juridisch verkeerstechnisch begrip, maar meer
een uitdrukking van wat ik zojuist schetste. Dat de bewoners op dit aspect van het plangebeuren een
stevige greep willen hebben, is dan ook een logische zaak. Terecht merkt de nota op dat in de eerste