50
het provinciaal bestuur is besloten dat primair zou worden nagegaan of de gemeenten deze taak zelf
zouden kunnen verrichten. Het provinciaal bestuur staat ook achter deze beslissing. Zou men de taak
niet zelf kunnen verrichten, dan kan men op grond van wettelijke voorschriften terugvallen op de pro
vincie. Consequentie is dan wel dat de provincie meer moet investeren. Wethouder Geerts heeft volko
men gelijk als hij zegt dat het gros van de kosten uit arbeidskosten bestaat. De investeringen zijn rela
tief gering. De provincie zou dezelfde uren maken als de gemeenten. (Mevrouw Wielinga—Graansma:
Enkele gemeenten houden de apparatuur die zij reeds hebben. In artikel drie, lid twee, staat namelijk:
"Ten behoeve van de gemeenten Franeker, Franekeradeel, Harlingen en Leeuwarden zullen uitsluitend
geluidmeet- en rekenwerkzaamheden worden uitgevoerd voor zover deze niet met de in die gemeenten
aanwezige integrerende geluidniveaumeter kunnen worden verricht." Andere gemeenten doen het op eer
andere manier, maar er gebeurt hetzelfde.) Helaas is een en ander erg gecompliceerd. De grotere ge
meenten hebben wat meer apparatuur dan de kleinere gemeenten. Dit betekent dat de kleinere gemeen
ten bijna volledig - behoudens voor eenvoudige zaken - op de regio zijn aangewezen. De gemeenten
Franeker, Franekeradeel, Harlingen en Leeuwarden hebben al een iets uitgebreider apparatuur en zullen
de geluidmetingen ook zelf verrichten. In een gering aantal gevallen zijn deze gemeenten op de regio
aangewezen. De kosten voor de hulp door de regio worden berekend op grond van het aantal uren dat
men gebruik heeft gemaakt van de diensten van de regionale geluidmeetdienst. De grotere gemeenten
hebben dus geen dubbele investeringen, maar zij kunnen iets meer met eigen apparatuur doen. (Me
vrouw Wielinga—Graansma: :lk dacht dat men op die manier ook met de provincie kan werken, maar u
heeft al gezegd dat dat niet kan.) Ik zou kunnen filosoferen over hetgeen de heer Van den Eist verteld
heeft, maar dat doe ik niet. (Mevrouw Wielinga—Graansma: :lk vraag het alleen maar, omdat er steeds op
gehamerd wordt dat wij moeten bezuinigen.) (De heer Ten Brug (weth.): Dat heeft er niets mee te ma
ken.)
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w.
Punt 35 (bijlage nr. 477).
De Voorzitter: Dit punt heet: Herstructurering stuurgroep project Mensen zonder werk.
Mevrouw Van der Werf: Er zitten aan het voorliggende voorstel enkele goede kanten. Met name het
feit dat het beleid nu meer gericht gaat worden op de ontwikkeling van werkgelegenheidsprojecten,
heeft onze instemming. Ik wil nog wel een paar kanttekeningen plaatsen. Ten eerste een opmerking over
de wijziging van artikel 36 van de Wet WerkloosheidsvoorzieningHet beleid van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid richt zich er op in de toekomst activiteiten te ontplooien die uit
sluitend betrekking hebben op de instandhouding van de arbeidsgeschiktheid en bevordering van de her
intreding in het arbeidsproces. Op zich staat het nieuwe artikel 36-beleid haaks op de feitelijke situa
tie op de arbeidsmarkt. Het gaat in onze ogen voorbij aan het structurele karakter van de werkloosheid
en lijkt gedacht vanuit het idee dat werkloosheid maar een tijdelijk iets is met vrij direct uitzicht op
werk. Een en ander is vooral schrijnend zolang er geen goed afgewogen perspectieven biedend werkge
legenheidsprogramma tegenover staat. Scholing op zich vinden wij een goede zaak, mits die gecombi
neerd is met het perspectief van het krijgen van werk. Dat perspectief gaat voor grote groepen mensen
zonder werk steeds langduriger ontbreken. Daarom zijn wij niet zo gelukkig met het nieuwe artikel 36.
Met deze opmerking wil ik niet zeggen dat wij ons als samenleving moeten neerleggen bij de enorme
werkloosheid en dat het werkloosheidsbeleid gericht moet zijn op de aanvaarding van de situatie van het
hebben van geen werk. Integendeel, wij zullen moeten blijven werken aan het creëren van nieuw werk
en aan het eerlijk verdelen van het aanwezige werk. Wat ik wel wil zeggen is dat wij er voor moeten
oppassen, met een beleid van instandhouding van de arbeidsgeschiktheid en herintreding, werklozen de
valse illusie voor te houden dat ze daardoor op korte termijn weer aan de slag zouden kunnen. Tegen
deze achtergrond wil ik er voor pleiten dat de nieuwe stichting Mensen zonder werk vooral prioriteit
gaat leggen bij het zelf een steentje bijdragen aan het bieden van perspectief op het verkrijgen van
werk. Dat er prioriteiten gelegd moeten worden is volgens mij wel duidelijk, als men naar de hoeveel
heid werk kijkt die de stichting krijgt te doen. Met andere woorden, de stichting moet prioriteit geven
aan het opzetten van de werkgelegenheidscreërende projecten en ook prioriteit geven alleen aan die
scholingsactiviteiten die gericht zijn op het kunnen functioneren in genoemde projecten. De stichting
moet dus geen prioriteit geven aan willekeurige arbeidsgerichte cursussen. Voor deze arbeidsgerichte
cursussen is misschien wel veel subsidie te verkrijgen op grond van de nieuwe regeling, maar zij bieden
voor werklozen geen houvast. Vanuit deze intentie zou onze fractie artikel 36 willen benutten. Ik zou
graag van het college horen of het deze prioriteit voor arbeidsprojecten deelt en bereid is dit als ge
51
meentelijk toetsingscriterium te hanteren in de beleidsafweging. Overigens ben ik nog steeds van me
ning dat, willen de door de stichting Mensen zonder werk aan te vatten nieuwe activiteiten goed afge
wogen kunnen worden, het van belang is dat de gemeente met een eigen visie komt op de werkgelegen-
heidsproblematiek in de gemeente Leeuwarden.
Dan nog een tweetal opmerkingen met betrekking tot de doelstelling zoals die in de statuten staat
omschreven. Zowel de activiteiten als de doelstelling zijn uitsluitend naar de subsidieregels van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toe geschreven. Ik vind dit niet terecht, want ook de
gemeente en het Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk dragen financieel fors bij
aan dit project. Voor de uitvoerende activiteiten zijn er naast de gelden van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid ook andere subsidies te verwerven, bijvoorbeeld van het Europees Sociaal
Fonds. In die zin is het ook niet nodig dat dit hele verhaal en deze doelstelling zo toegeschreven wor
den naar de subsidieregelingen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Mijn kritiek
is ten eerste dat de activiteiten te eng worden omschreven. De activiteiten zijn alleen maar gericht op
herintreding in het arbeidsproces, terwijl activiteiten, die meer algemeen de verbetering van de positie
van mensen zonder werk in de samenleving beogen, ten gevolge van de herformulering uit de boot val
len. Weliswaar staat er in de raadsbrief dat een aantal van de huidige activiteiten op het gebied van
voorlichting en informatie voorlopig ondergebracht kan worden bij de nieuwe sitchting, maar mijns in
ziens moet uit de doelstelling van de stichting blijken dat een en ander tot het pakket blijft horen.
Het tweede punt is dat de doelgroep te eng is omschreven. Mensen met een uitkering ingevolge de
WW, de WWV, de RWW en de AWW komen in het bijzonder in aanmerking, hetgeen in onze ogen bete
kent dat daar de prioriteit gelegd wordt, als er prioriteiten gelegd moeten worden. Wij zijn het daarmee
niet eens. Mensen zonder een uitkering, die wel ingeschreven staan bij het Arbeidsbureau of die in ie
der geval wel graag willen werken, vallen uit de boot. Van dit laatste zijn vooral de gehuwde vrouwen
het slachtoffer. Ten aanzien van het tweede punt heb ik een motie gemaakt die als volgt luidt.
"De raad van Leeuwarden, in vergadering bijeen op 24 november 1981, be
sluit artikel twee van de statuten van de op te richten stichting Mensen zon
der werk te wijzigen in die zin dat de woorden: in het bijzonder voor de ca
tegorie uitkeringsgerechtigden ingevolge de WW, de WWV, de RWW, de
WAO en de AAW, worden geschrapt.
De motie is mede-ondertekend door de heer Van der Wal
Mevrouw Otsen: De herstructurering van het project Mensen zonder werk is al enkele malen in de
Commissie voor Welzijnsaangelegenheden aan de orde geweest. Ik denk dat een en ander een goede
zaak is geweest. Wij hebben daarbij ook al onze waardering uitgesproken voor het raadsvoorstel zoals
het nu voor ons ligt. Aanzet en uitvoering van sociaal-culturele activiteiten en niet-arbeidsgerichte
cursussen hebben goed gewerkt en zullen in het vervolg door andere instellingen moeten worden overge
nomen. Nadruk zal komen te liggen op de arbeidsgerichte cursussen en projecten, hetgeen ons een goe
de zaak lijkt. Aan deze cursussen en projecten zal, gezien het hoge en nog hoger wordende percentage
werkzoekenden en werklozen, uiteraard maar een beperkt aantal mensen mee kunnen of willen doen.
Desalniettemin biedt een en ander toch voor een zekere groep mensen kansen om waarschijnlijk weer
zinvol aan de slag te kunnen. Wij hebben wel enige twijfel of één aan te trekken persoon alle werk
zaamheden die de stichting zal moeten verrichten, aan zal kunnen. In dit stadium is het denk ik te
vroeg om daarop een zinnig antwoord te geven. Wij hopen in ieder geval dat het project in deze vorm
- dus arbeidsgericht - effectief zal blijken te zijn in het scheppen van werkgelegenheid, zij het op een
bescheiden schaal
ten kanttekening zou ook ik willen plaatsen bij artikel twee voor wat betreft de doelgroep. Het
gaat - zoals mevrouw Van der Werf ook al heeft opgemerkt - om de groep uitkeringsgerechtigden. Wij
hebben daarover al uitgebreid gediscussieerd in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden. Het bete
kent inderdaad dat gehuwde vrouwen niet onder de doelgroep vallen omdat zij, na een half jaar werk
loos te zijn geweest, geen uitkering meer ontvangen of omdat zij, wanneer zij zich weer op de arbeids
markt aanmelden, niet voor een uitkering in aanmerking komen. Heel stringent uitgelegd betekent een
en ander dus dat de groep gehuwde vrouwen als laatste van de arbeidsgerichte projecten van de stichting
gebruik zal kunnen maken. Ik zou de wethouder willen vragen er bij de stichting op aan te dringen deze
groep niet uit het gezichtsveld van het project te laten verdwijnen. Inmiddels heb ik onze eigen Kamer
leden gevraagd om bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegen
heid aan te dringen op verruiming van de groep personen die hieronder zou kunnen vallen. Ik zou willen
vragen of er een brief naar het ministerie verstuurd kan worden waarin ook door de gemeente op een en
ander wordt aangedrongen, zodat de verruiming van de groep personen die van deze voorziening gebruik