Zl[ C. Financiële opzet van het beleidsplan. De heer Pruiksma: Ik heb een vraag naar aanleiding van het antwoord op punt 348. Bij vorige gele genheden, met name in de afdelingsvergadering van vorig jaar, zijn - niet door mij noch door leden van mijn fractie overigens - vragen gesteld over het bestaan en de grootte van de risicoreserve. Daar is toen een redelijk theoretisch om niet te zeggen academisch antwoord op gekomen en ik denk ook dat in die omstandigheden nauwelijks een ander antwoord was te geven. Gelet echter op de Nota Nadere voor stellen tot herwaardering, waar aan het eind van de rit toch het saldo moet worden rondgemaakt door te putten uit de risicoreserve, vraag ik mij allereerst af of het niet tijd wordt dat wij een vrij fundamentele discussie opzetten over de wenselijke c.q. aanvaardbare hoogte van de risicoreserve. Ik zou niet weten welk uitgangspunt zou moeten worden gekozen, of het de wenselijke hoogte of de aanvaardbare hoogte moet zijn. Om aan de veilige kant te blijven zal het wellicht de aanvaardbare hoogte moeten zijn, te meer omdat waarschijnlijk na verloop van jaren zal blijken dat onze enige beleidsruimte, als het gaat om het wel of niet doorvoeren van belastingverhoging op locaal niveau, waarschijnlijk juist uit de risi coreserve zal moeten worden geput. Ik begrijp best dat het college nu op deze vraag geen concreet ant woord kan geven, maar ik zou graag horen of men bereid is dit fundamentele onderzoek te starten en, zo ja, op welke termijn dit redelijkerwijs inzichten zou kunnen opleveren in de materie. Ik vraag niet naar een concrete datum, maar naar een tijdsvak. De heer Ten Brug (weth.): Het antwoord op deze vraag kan de heer Pruiksma bij punt 353 vinden. Wij stellen ons voor deze discussie mee te nemen tijdens de vergadering over de uitkomsten van het her- waarderingsonderzoek, zoals wij de raad hebben toegezegd tijdens de vergadering van 6 juli 1981. (De heer Pruiksma: Ik wil toch iets concreter worden, mijnheer de voorzitter. Wordt de discussie gehouden voor maart/april 1982?) (De Voorzitter: Niet ervoor, op datzelfde moment.) E. Belastingen. De heer Knol: De laatste vraag die ik wil stellen gaat over de in punt 361 genoemde hoevee heid bezwaarschriften die zijn ingediend tegen de aanslagen onroerend goedbelasting. In het antwoord wordt aangegeven dat ongeveer 1/3 deel van het aantal bezwaarschriften is gericht tegen de heffingsgrondslag en dat is in dit geval de waarde van de onroerende goederen in het economisch verkeer. Nu doet zich het kwade feit voor dat twee overheden belasting heffen naar deze grondslag, ten eerste de rijksover heid via de inkomstenbelasting en ten tweede de locale overheid via de onroerend goedbelasting. Bij burgers komt het echter heel merkwaardig over dat het begrip "waarde in het economisch verkeer" bij de rijksoverheid heel anders wordt vertaald in geld dan bij de locale overheid. Ik zou ervoor willen pleiten dat het college via de VNG eens ging polsen in hoeverre afstemming van deze waarde bij rijksoverheid en locale overheid mogelijk is, want er zitten naar mijn mening aardige verschillen tussen de heffings bedragen. Een burger kan zich natuurlijk moeilijk voorstellen dat de economische waarde van zijn huis bij de ene belastingheffer heel anders is dan bij de andere belastingheffer. De heer Ten Brug (weth.): Wij stellen de economische waarde van een onroerend goed vast op basis van onze verordening en onze verordening sluit aan op de bepalingen volgens de Gemeentewet en net Besluit gemeentelijke onroerend goedbelastingenIk kan mij best voorstellen dat de heffingsgrondslagen niet in alle door het rijk vastgestelde wetten gelijk zijn. De heffingsgrondslag die bij de inkomstenbe lasting wordt gehanteerd kan wel anders zijn dan die bij de belastingen op successierechten. (De heer Knol: Het gaat om het begrip "waarde in het economisch verkeer" van een huis. Naar mijn idee is dit begrip maar voor één uitleg vatbaar en wordt dat vertaald in een bedrag. Dat heeft verder niets te ma ken met verordeningen en wat dies meer zij.) Jawel. Bij het vaststellen van de economische waarde hanteren wij de waarde van een huis op basis van vrij te aanvaarden en verder volgens de richtlijnen zoals die in de verordening zijn vastgelegd. (De heer Knol: Dat is de economische waarde.) Ja, dat is een nadere omschrijving van de economische waarde. Een economische waarde kan ook een algemene handelswaarde zijn. (De heer Knol: Het gaat mij erom dat de burgers van Leeuwarden worden gecon fronteerd met een aanslag inkomstenbelasting waarop eveneens een economische waarde van hun huis wordt vermeld.) (De heer De Boer: Bij de inkomstenbelasting neemt men de waarde van het huis in be woonde staat; deze wordt gesteld op 60% van de verkoopwaarde in onbewoonde staat.) (De heer Knol: Ja, 60%. Die waarde is afgeleid van de economische waarde. Daar gaat het juist om. Ik vraag alleen of het college bereid is door middel van de VNG stappen te ondernemen om te proberen op dit terrein tot een gecoördineerd beleid te komen.) Ik wil dit punt wel eens bij de VNG aankaarten. De VNG zou zich dan tot de betreffende ministeries moeten wenden om te vragen of er van rijkswege maatregelen 9/? kunnen worden genomen om een en ander onder één noemer te brengen. Ik weet niet of men op dit mo ment bij het rijk daarvoor erg ontvankelijk zal zijn, want u weet dat de heffingsgrondslagen van de on roerend goedbelasting, zijnde economische waarde of oppervlakte van het onroerend goed, momenteel in discussie zijn. Men moet zeker eerst uit dit probleem zijn gekomen voordat men - als het begrip eco nomische waarde blijft gehandhaafd bij de onroerend goedbelasting - kan bekijken of coördinatie van de verschillende begrippen economische waarde mogelijk is. Verder ben ik van mening dat de heer Knol in een onderling gesprek met de heer Pruiksma nog wel wat meer over dit onderwerp zou kunnen vernemen, want die is op dit punt beter ingevoerd dan ik. (De heer Pruiksma: Ik laat mij hier niet interpelleren hoor! Ik had niets willen vragen maar nu haalt de ene vraag toch de andere uit. Als dan toch bij de VNG naar enige zaken wordt geïnformeerd zal het waarschijnlijk zinvol zijn eens te inventariseren met welke taxatieopdracht de taxateurs op stap zijn gestuurd, want ik denk dat dat de kruk tot het probleem is. Het is namelijk niet zinvol te veronderstellen dat er verschillende waarden economisch verkeer zou den bestaan als men praat over de waarde leeg opleverbaar.) De Voorzitter: Wij hebben kennis genomen van deze opmerking van de heer Pruiksma. Wij zijn hiermede aan het einde van de laatste afdelingsvergadering gekomen. Ik dank u allen hartelijk voor uw medewerking en wens u wel thuis. De Voorzitter sluit, om 22.30 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 44