32 De heer Pruiksma: Mijn fractie stelt er prijs op afzonderlijke financiële beschouwingen te houden naar aanleiding van het voor ons liggende beleidsplan 1982-1986 en de daarbij behorende begroting 1982. Wij hebben daar uiteraard een reden voor. Die reden is, dat zal u niet verbazen, de financiële positie waarin wij als gemeente zijn komen te verkeren. Daarnaast is er ook enige zorg dat het automa tisme, dat onverbiddelijk in beleidsplannen pleegt te zijn opgesloten - overigens volstrekt conform de wensen van deze raad -, de lezer van begrotingen uitnodigt zich niet langer druk te maken over de cij fermatige inhoud van het hele gebeuren, omdat de actualiteit van beslissingen over een voorliggende begroting op het moment van het nemen van de beslissing reeds achterhaald is door de effecten van die beslissing in de rest van de vierjarige beleidsperiode. Immers, wat tussen de regels staat, is vaak van grotere importantie dan de letterlijke betekenis van de regel zelf. In dit verband mag ik wellicht wijzen op de discussie in deze raad van 6 juli inzake de samenvoe ging van Krats en Biels. Tegen de zin van de toen nog gloednieuwe wethouder van Welzijn werd een motie-Boelens aangenomen, waarvan het effect eerst op termijn zichtbaar zal zijn. Nu te zeggen dat die motie niets voorstelde, is in volstrekte tegenspraak met de door die wethouder in de wandelgangen aan de dag gelegde agitatie. Elk vak moet leren. Gelet op de bestaande differentiatie binnen ons on derwijs zal ook dat probleem zich waarschijnlijk tussen de coulissen oplossen. Dat betekent echter geenszins dat de rest van de financiële Bühne geheel ontvolkt is. Waar Terpsichore nog steeds geen PAL is gaan heten noch de kenmerken van die club is gaan vertonen, zodat waarneming van de realiteit ge boden blijft, zal onze aandacht zich op het totaal en op onderdelen van het spektakel dienen te rich ten. Daarbij zullen wij niet verzuimen op te merken dat het Canossa van de financiële naïviteit is gele gen buitendijks, dat wil zeggen in heel diep en erg koud water, waar de temperatuur het vermogen tot nadenken in negatieve zin beïnvloedt. Of zoals Vondel het wist uit te drukken: Wat van verre komt ge vlogen wordt hier wonderlijk onthaald. Kortom: op verbazing van onze kant behoeft niet te worden ge rekend. (De heer Ten Brug (weth.)Misschien van deze kant!) Toen ik sprak over het automatisme dat zich beleidsmatig in beleidsplannen pleegt te incorporeren, bedoelde ik niet te zeggen dat mijn fractie in enig opzicht bezwaren heeft tegen het systeem van het opzetten van een begroting in het raam van een meerjarig beleidsplan. Wij bedoelden slechts te wijzen en te attenderen op de omstandigheid dat in dat systeem, veel meer dan voorheen, het effect van een op het oog eenmalige beslissing zich vaak over een langere periode doet gevoelen. Nu beslissen betekent meer dan voorheen zich voor een langere periode vastleggen. Het college heeft dat naar ons oordeel juist vertaald door in de discussie van dit moment te betrekken de nota Nadere voorstellen tot herwaar dering. Over de inhoud van die nota komen wij straks nader te spreken. Eerst willen wij graag wat zaken van meer algemeen karakter in de beschouwingen betrekken. Een revolutie betekenen die overigens niet, want mijn fractie heeft in commissievergaderingen, in de raad zelf en in afdelingen van de raad van jaar tot jaar consequent de punten aangestipt die naar het oordeel van de fractie in financieel opzicht van belang waren. Een recent voorbeeld daarvan treft u aan in de raadsvergadering van 23 november van dit jaar, toen op het punt van grondaankopen de fractie overwe gende bezwaren had en zij met de reactie van het college geen genoegen kon nemen. Wij zeggen u toe in de toekomst even consequent en even kenbaar te zullen blijven opereren. De structuur van de gemeentelijke middelenvoorziening vanaf rijksniveau staat momenteel sterk in de belangstelling. De rijksoverheid, althans de minister van Financié'n, althans de thesaurier-generaal van dat departement, heeft tussen neus en lippen laten weten dat op landelijk niveau wordt gedacht aan een herschikking van de methoden waarop de gemeente financieel vanuit Den Haag wordt gevoed. Meer concreet schijnen die signalen in te houden dat sterk overwogen wordt het oerwoud van rijksbijdragen en doeluitkeringen uit te dunnen - het gaat daarbij voor ons om circa 90 verschillende geldstromen - met een gelijktijdige verhoging van de algemene uitkering uit het gemeentefonds ter compensatie. Men be hoeft waarlijk geen groot rekenmeester te zijn om te kunnen bevatten dat een dergelijke maatregel voor de gemeente in de toekomst hoogstwaarschijnlijk een financiè'le aderlating zal betekenen. Immers, de ervaring van de laatste jaren heeft geleerd dat juist de hoogte van die algemene uitkering zich bij uit stek leent als kostendrager van landelijke bezuinigingen. Tot op heden zijn de smeekbeden van de VNG en de Raad voor de Gemeentefinanciè'n terzake onverhoord gebleven. Het is dan vervolgens het intrap pen van een open deur op te merken dat de toon, waarop de wethouder van Financié'n pleegt te spreken, de laatste tijd steeds zorgelijker van karakter is geworden. Zijn bezorgdheid delen wij ten volle. (Dë heer Ten Brug (weth.)Dat hoeft niet, hoor.) Het zou kunnen helpen, mijnheer Ten Brug. Nu de constatering dat het voor de gemeenten in financieel opzicht in de toekomst alleen maar pro blematischer zal worden niet meer genialiteit vraagt dan een simpel rood potlood biedt, komt ooi iet tijd stip naderbij dat wij als gemeente meer en meer op onze eigen financiële mogelijkheden en beperkingen zullen zijn teruggeworpen. In dat verband rijst dan de vraag welke onze mogelijkheden zijn. Over een van die mogelijkheden hebben wij in afdeling VI al gesproken, namelijk de gewenste of aanvaardbare 33 stand van de risicoreserve van de algemene dienst. Uitspraken over die gewenste of aanvaardbare hoogte hebben wij daar niet gedaan en ook hier zullen en kunnen wij dat niet doen. Toch mag deze zaak naar ons oordeel niet onbesproken blijven, te meer daar onze fractie in het verleden en ook nu nog het stand- punt heeft ingenomen dat belastingverhoging voor ons pas als laatste mogelijkheid geldt. Niet alleen om- I dat verzwaring van de fiscale lasten zo'n beroerde indruk op de burgers maakt, maar vooral omdat de ma- cro-economische situatie ertoe heeft geleid dat de koopkracht voor een groot deel van de bevolking re- eel gedaald is. Dat soort effecten doet zich nu eenmaal versterkt voelen in gemeenten met een, ten op zichte van het gemiddelde, afwijkende sociale bevolkingsopbouw. Daarbij komt dat onze gemeente be paald geen aanspraak kan maken op het predikaat goedkoop, als je het lastenniveau vergelijkt met om liggende gemeenten en gemeenten die qua grootte met Leeuwarden vergelijkbaar zijn. Al met al bete kent dat naar het oordeel van mijn fractie dat lastenverzwaring in de fiscale sfeer pas in laatste instan tie in de overwegingen behoort te worden betrokken. Juist daar blijkt de problematiek van de risicore serve te spelen. Immers, het college stelt voor een bedrag van 500.000,aan de risicoreserve te ont trekken. Op pagina 6 van de nota herwaardering deelt het college mee een onttrekking van een half mil joen verantwoord te vinden. Wijselijk laat het college daar een motivering van dat oordeel achterwege. De vraag rijst dan hoe het college kans heeft gezien de berekening zo keurig op dat half miljoen te hebben kunnen laten uitkomen. Waarom is in dit kader een half miljoen verantwoord te achten naar het oordeel van het college en waarom bijvoorbeeld niet een bedrag van 2.500.000,Die laatste vraag wordt interessant tegen de achtergrond van de omstandigheid dat in dat laatste geval verhoging van be lastingen op gemeentelijk niveau achterwege zou kunnen blijven of tot geringere bedragen zou kunnen worden doorgevoerd, al naar gelang de te kiezen hoogte van de onttrekking. Naar het oordeel van mijn fractie kunnen onttrekkingen van deze omvang aan onze financiè'le buf fer slechts op verantwoorde wijze plaatsvinden indien, voorafgaande aan de onttrekking op eenduidige wijze, wordt onderzocht welke de noodzakelijke hoogte van een dergelijke reserve voor een gemeente als Leeuwarden is. In het verleden, bij de vorige begrotingsbehandeling om precies te zijn, hebben wij gevraagd op dit punt eerst een onderzoek in te stellen. Uitkomsten en resultaten van een zodanig onder zoek zijn, althans ons, nog niet bekend. Voorzover mijn informatie strekt is dat onderzoek ook nog niet afgerond. Ik verzoek het college mede te delen wanneer die resultaten aan de raad, althans aan de Commissie voor de Financié'n, kunnen worden meegedeeld. Zolang geen nadere gegevens bekend zijn valt met geen mogelijkheid een zinnig oordeel te geven over dit deel van de financiè'le voorstellen van het college. Maar dat is dan ook werkelijk de enige reden waarom wij er thans van afzien een motie in te dienen die de onttrekking op een hoger bedrag dan het nu voorgestelde zou stellen. Het betekent echter wel dat naar ons oordeel punt II op pagina 6 van de nota herwaardering weinig comfortabel in de lucht is komen te hangen. Het betekent tevens dat mijn fractie zich in de toekomst tegen verdere verla ging van de nominale stand van de risicoreserve zal verzetten als niet eerst heeft kunnen komen vast te staan welke stand voor ons als gemeente als absoluut minimum moet gelden. Ik begrijp best dat sommige politieke opvattingen deze reserve maar al te gaarne onmiddellijk naast de kruik van de weduwe van Sarfath situeren, maar het is financieel-technisch niet de plaats die haar rechtens toekomt. In dit verband wil ik wel de financiering van het voorstel in de motie van mijn fractievoorzitter en ondergetekende aan de orde stellen. Deze motie spreekt met zoveel woorden in een van haar onderdelen uit dat een bedrag van 50.000,dient te worden uitgetrokken voor de ontwikkeling van een funda mentele visie op de bestrijding van de werkloosheid op ons eigen gemeentelijk niveau. Mijn fractie stelt in dit verband voor de 50.000,extra te onttrekken aan de risicoreserve van de algemene dienst. Voor zover het college, althans de wethouder van Financiën, althans de wethouder van Sociale Zaken, van plan is daartegen bezwaar te maken, merk ik nogmaals op dat financieel-technische argumenten zich er dienaangaande niet tegen kunnen verzetten, gelet ook op de door het college voorgestelde ont trekking. Daar boven is, gezien de ernst van de problematiek van de werkloosheidsbestrijding, een ver hoging van de onttrekking aan de risicoreserve zeker gerechtvaardigd. Er zal nu iets moeten worden ge daan en daarom is deze verhoging zeker, in onze visie, verantwoord te achten. Op pagina 2 onder punt 4 van de nota herwaardering merkt het college op dat vertraging van de grondaankopen in de nieuwe bouwlocatie geen direct structureel financieel voordeel oplevert. Drie we ken geleden is gebleken dat de raad daar vrijwel unaniem anders over denkt, hoewel ik niet wil verhe len dat terzake meerdere wegen naar Rome leiden. Het is bovendien niet juist wat het college daar stelt. 'Jaartoe hoef ik slechts te wijzen op de omstandigheid dat verlaging van de calculatorische rente in bestemmingsplannen met 2% ten opzichte van de werkelijke marktrente van het moment, de koopsom men van grond algebraïsch 5 jaar eerder doet verdubbelen. Het is te naïef te veronderstellen dat dit de gemeente bij gelijkblijvende uitgangspunten ten aanzien van de doelstelling niet enorme bedragen zou gaan kosten. De discrepantie tussen ministerie-calculatie en de werkelijke situatie op de kapitaalmarkt en de stelling van het college is ons inziens afdoende weerlegd. Voor de Thomassen onder ons hoeft

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 17