40 blijven besteden. Niet alleen in de regioraadscommissies moeten regioproblemen aandacht krijgen, doch ook in de andere meer functionele commissies en zonodig in de raad zelf. Ik kan u verzekeren dat er van regiozijde alles aan wordt gedaan om terug te koppelen naar de gemeenten en de individuelege- meenten volledig op de hoogte te houden van alles wat in regioverband aan de orde is. Het moet echter wel door de gemeenten zelf worden opgepakt, maar daar ontbreekt het helaas nogal eens aan. Mis schien moeten onze vertegenwoordigers in de verschillende regio-organen en -commissies en ons ambte lijk apparaat zich er meer op instellen dat tijdig en volledig naar de eigen gemeentelijke commissies wordt teruggekoppeld. De regio-aangelegenheden behoeven dan niet achter de horizon te verdwijnen, zoals mevrouw Brandenburg dat uitdrukte; dat mag ook niet. Overigens zijn wij het ermee eens - dit geldt ook voor andere gemeentebesturen - dat noodzakelijke bezuinigingen waar mogelijk zich ook zul len moeten uitstrekken tot taken die gezamenlijk worden aangepakt. Wat de verdeling van de diverse kosten over de gemeenten betreft, mag ik opmerken dat daarover een uitvoerige explicatie en toelich ting wordt gegeven in de begrotingen van de Regio Friesland-Noord die op de Leeskamer ter inzage lig gen en die - als u dat wenst - in bepaalde commissies behandeld kunnen worden. Mochten daarover nog vragen zijn, dan zullen wij daarop zeker nader willen ingaan. Aan de suggestie van mevrouw Branden burg om in bepaalde gevallen onze diensten taken voor de regio, op kostprijsbasis, te laten uitvoeren, wordt reeds gevolg gegeven. In dat verband mag ik wijzen op de zogenaamde sociale controleurs. De methode die voor die werkzaamheden wordt toegepast, zal ook worden gevolgd bij de geluidmetingen. Aan het onderbrengen van de sociale werkvoorziening bij de regio's - mevrouw Brandenburg heeft hier op in haar betoog gedoeld - wordt gewerkt. Inderdaad is een en ander een moeizame zaak gebleken. Direct bij de schappen betrokken gemeentebestuurders schijnen soms gemakkelijk te vergeten wat in meer algemene kaders wordt afgesproken. De molen staat echter niet stil. Mevrouw Brandenburg heeft voorts enige opmerkingen gemaakt over een mogelijke herschikking van een aantal diensten. Wij zullen haar kanttekeningen dienaangaande mede betrekken bij de beoordeling van de situatie die als gevolg van de door haar genoemde ontwikkelingen ontstaat. Mevrouw Branden burg heeft de suggesties aangeduid als mogelijke voorbeelden om zo efficiënt mogelijk te werken. Wij zijn het wat dat betreft met haar eens. Ook de heer Bijkersma heeft nogal wat aandacht besteed aan het betrachten van de nodige efficiëntie. Of wij daarbij het accent moeten leggen op het uitbesteden van bepaalde werkzaamheden aan het particuliere bedrijfsleven, waag ik te betwijfelen. Er zijn taken waarbij door middel van uitbesteding kostenbesparend kan worden gewerkt, vooral wanneer het inciden teel uit te voeren taken betreft. In die gevallen doen wij het dan ook. Ik geloof echter niet dat uitbe steding van werkzaamheden als algemene stelregel moet worden toegepast; dit college streeft er in ie der geval niet naar. Overigens heb ik geconstateerd dat de heer Bijkersma niet een erg hoge dunk heeft van de zakelij ke instelling van het college. Dit college heeft echt wel meer gedaan dan alleen maar "op de winkel" passen, hetgeen mij voor goede waarnemers niet zo moeilijk lijkt te constateren. (De heer Ten Brug (weth.): Wij hebben zelfs puin geruimd.) De interruptie van de heer Ten Brug is op dit moment niet ter zake doende. Andere woordvoerders hebben dienaangaande minder kritische geluiden laten horen. Overigens meen ik te moeten opmerken dat het besturen van een gemeente iets anders is dan het bestu ren van een bedrijf. Niet alles kan en mag men in het openbaar bestuur afmeten aan de factor efficiën tie, hoe belangrijk die factor ook moge zijn. Ook andere factoren moeten worden afgewogen bij het nemen van de eindbeslissingen. Het afwegen kan verschillend gebeuren en daarover zullen de meningen wel niet gelijkluidend zijn. Dat is ook logisch, omdat de verschillende inzichten mede ingegeven wor den door de politieke zienswijze die men heeft. Besturen zonder het hebben van een politieke visie lijkt mij geen juiste zaak. Wat dat betreft ben ik het eens met mevrouw Van der Werf. De politieke vi sie van mevrouw Van der Werf verschilt nogal eens van die van andere partijen in deze raad en van het college, maar dat is een heel andere zaak. De heer Bijkersma heeft gevraagd om in de verschillende commissies plaatsvervangers te benoemen. Deze kwestie kan aan de orde worden gesteld in de Commissie Een Goede Raad. De ervaring met plaatsvervangende leden in commissies is echter over het algemeen niet denderend. De heer Heere heeft gevraagd of op blijvende financiële steun van het rijk kan worden gerekend bij de regionalisatie van de brandweer. De minister heeft besloten de rijksbijdragen te handhaven tot het jaar volgende op het jaar waarin de nieuwe brandweerwet van kracht wordt, maar dat kan nog wel enige jaren duren. Daarna zullen de bijdragen worden opgenomen in de algemene uitkeringen voor de gemeenten en langs die weg door de gemeenten moeten worden betaald. Verschillende spreeksters en sprekers hebben aandacht besteed aan het vraagstuk van de openbare orde. Mevrouw Brandenburg heeft gezegd dat minister Van Thijn heeft meegedeeld dat het idee voor een provinciale politie van de baan is. Ik hoop dat de minister dat standpunt moedig volhoudt. Van de zijde van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, maar ook van vele anderen, kan hij daarbij op 41 grote steun rekenen. Ik ben blij dat ook de heer Heere heeft opgemerkt dat bij het politievraagstuk geen provincialisering past. Ik hoop dat hij dienaangaande nog wat zending wil bedrijven, want in zijn politieke club zijn er met name vanuit Friesland nog wat bezwaren. (De heer Heere: Inwendige zending dus.) Ik ben bijzonder verheugd dat verschillende spreeksters en sprekers zich in positieve zin hebben uitgelaten over de wijze waarop in Leeuwarden getracht wordt het politiegebeuren nauwer te betrekken bij het bestuurlijk gebeuren in het algemeen. Ook voor de politie zelf is het geen goede zaak wanneer zij zich in een isolement zou bevinden. Ook ik maak mij zorgen over een aantal ontwikkelingen waar op verschillende spreeksters en sprekers hebben gedoeld, met name ten aanzien van het toenemen van verruwing, vandalisme, drank- en drugsgebruik. Als wij een en ander bekijken in het raam van de som bere perspectieven ten aanzien van vrede en werkgelegenheid, zien wij een ontwikkeling dat de politie in steeds mindere mate in staat is te voldoen aan het beroep dat op haar wordt gedaan, zowel ten aan zien van bestrijding van misdrijven en voorkoming daarvan als ten aanzien van de hulpverlening. Ge tracht wordt door het stellen van prioriteiten zo goed mogelijk op de situatie in te spelen. De heer Heere heeft ook daarop in zijn betoog gewezen. Noch uit maatschappelijke noch uit financiële over wegingen kan de oplossing worden gevonden in aanmerkelijke uitbreiding van de sterkte van de politie. Ook mevrouw Brandenburg heeft zich in die zin uitgelaten. Enige uitbreiding van de sterkte van het politiekorps moet echter wel als urgent worden aangemerkt, want al jarenlang heeft het Leeuwarder po litiekorps dezelfde sterkte, terwijl de taken zich gestadig maar zeker uitbreiden. Voor de politie wor den er doeluitkeringen gegeven. In de huidige financiële situatie lijkt het mij een onmogelijkheid om aan de algemene middelen die aan de gemeente ter beschikking worden gesteld meer geld te onttrekken voor de openbare orde dan het geld dat Leeuwarden dienaangaande reeds besteedt aan parkeerpolitie, reinigingspoli tie en gedragswetenschappelijk medewerker. De heer Bijkersma zou een en ander wel wil len overwegen, maar het college zal bij de herwaardering geen voorstellen in die richting kunnen doen. Dat er van verschillende zijden waardering is geuit voor het Leeuwarder politiekorps stel ik bijzonder op prijs. Tot slot wil ik de verschillende spreeksters en sprekers namens het college van b. en w. dankzeg gen voor de prijzende woorden die zij hebben gewijd aan de inzet van al onze medewerkers. De heer De Beer is inmiddels ter vergadering gekomen. De heer Ten Brug (weth.): Ik zal, zoals gebruikelijk is bij de begrotingsbehandeling, eerst ingaan opeen aantal opmerkingen die zijn gemaakt ten aanzien van het algemeen beleid en daarna op opmer kingen die zijn gemaakt ten aanzien van het gevoerde onderwijsbeleid. Mijn opmerkingen met betrek king tot het financieel beleid zullen globaal en algemeen zijn. Ik neem aan dat mijn collega-wethou ders op die specifieke opmerkingen zullen ingaan die tot hun portefeuille behoren. Het kon niet anders dan dat de opmerkingen die zijn gemaakt bij de opening van de financiële be schouwingen duidelijk teruggaan naar de vergadering van zes juli jl. Sommige spreeksters en sprekers hebben de opmerkingen die toen gemaakt zijn herhaald. Andere spreeksters en sprekers hebben een aan tal opmerkingen gemaakt waarvan men zou kunnen zeggen dat die in het verlengde liggen van de op zes juli jl. gemaakte opmerkingen. Met uitzondering van de PAL-fractie hebben de overige fracties zich met het college op het standpunt gesteld dat wij moeten streven naar een sluitende begroting in het ka der van een sluitend beleidsplan. Over een en ander hebben wij op zes juli uitvoerig gesproken. Op de vraag in hoeverre een artikel twaalf-aanvraag een oplossing van de problemen zal geven zijn wij in de memo-ie van antwoord uitvoerig ingegaan. Ik kan daaraan nog wel toevoegen dat intussen de staatsse cretaris van Binnenlandse Zaken heeft meegedeeld dat de procedure om artikel twaalf-gemeente te wor den sterk zal worden verscherpt. Uit de woorden van de voorzitter zal het de raad duidelijk zijn dat wij in zijn algemeenheid niet zullen ingaan op de herwaarderingsoperatie zoals wij die op zes juli jl. met elkaar hebben vastgesteld en waarvan de resultaten in de vergadering van 19 april 1982 aan de orde zullen komen. Op dat punt zijn overigens weinig nieuwe opmerkingen gemaakt. De PAL-fractie is te ruggekomen op wat men noemt het politiek antwoord op de bezuinigingen. Ik heb bij het verschijnen daarvan reeds een kwalificatie daaraan gegeven en ik handhaaf die kwalificatie. De heer Bijkersma heeft een groot aantal bezwaren aangevoerd tegen de onderwerpen die in de herwaarderingsoperatie onderwerp van bespreking zijn. Dat is uiteraard zijn goed recht. Ik heb echter wel duidelijk een concreet tegenvoorstel gemist in de vorm van een nieuw dekkingsplan waarmee wij als raad uit de voeten zouden kunnen. Als algemeen punt is de opmerking gemaakt - dit punt is echter niet nieuw - dat voorstellen tot belastingverhoging erg moeilijk voor de raad zullen zijn. De vorige keer is gezegd dat een en ander niet anders mag zijn dan een sluitpost van de hele operatie. Dat is geen nieuw standpunt. Ook het college deelt dat standpunt. Ik moet hierbij echter wel de opmerking maken dat het Mijns inziens een illusie is dat wij er zonder de belastingverhoging - welke soort belasting dan ook - uit zouden kunnen komen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 21