Ik had een motie in petto voor de financiering van de motie met betrekking tot de werkgelegenheid van de heer Heere en ondergetekende. Uit het ordevoorstel van de voorzitter valt af te leiden dat wij de motie tot morgen kunnen aanhouden. Mevrouw Waalkens: Ik zal niet schermen met goden, donder of bliksem. Ik wil nog even terugkomen op het antwoord van wethouder Ten Brug waarin hij stelt dat mijn ver haal een prachtig theoretisch verhaal is. Hij vraagt zich echter af wat wij eigenlijk met dat verhaal kunnen doen. Ik had juist willen aangeven dat herwaarderen met het rode potlood iets is dat op de korte termijn werkt. Volgens mij kunnen wij niet meer op de korte termijn blijven werken, maar zullen wij iets moeten doen om op langere termijn financieel ons hoofd boven water te houden. In punt 330 van het vraag- en antwoordspel wordt gevraagd waar de grens ligt van toelaatbaar be zuinigen, met andere woorden hoe groot is de rek voordat wij de situatie van een begrotingstekort be reiken. Het college wordt dan gevraagd of het bereid is om in verband hiermee een uitputtende lijst met mogelijke bezuinigingen te maken, opdat de raad weet waarover men praat. Op deze vraag wordt ge woon geantwoord dat, gelet op de termijn waarop de resultaten van de herwaarderingsonderzoeken be kend dienen te zijn, niet gekozen is voor een onderzoek naar alle mogelijkheden tot bezuiniging. Vol gens mij moeten wij wel naar een dergelijk onderzoek toe. Wij staan ook voor dat wij ais raad opnieuw bekijken op welke manier wij kunnen bezuinigen. Wij zullen het college-programma niet mee moeten geven aan de Commissie Meerjarenplanning die dan alvast flink aan de gang gaat, want dan krijgen wij een mooi boekwerkje over de herwaardering. Dat is een vlijtig boekje met de grootste angeltjes, maar het is erg moeilijk om daarin nog eens te wroeten als raad. Men krijgt dan inderdaad suggesties zoals de heer Ten Brug die doet, namelijk dat men maar aan moet geven waar men de dekking vandaan haalt. Wij kunnen dan ook geen kant meer op. Hetzelfde geldt voor punt 354 over het profijtbeginsel. Op de ze vraag geeft u eenzelfde antwoord als op de eerder genoemde vraag. Bij punt 354 wordt gevraagd of u bereid bent om in het kader van de herwaardering na te gaan welke mogelijkheden er zijn voor het toe passen van het profijtbeginsel. Er wordt op geantwoord dat het vooralsnog niet in de bedoeling van het college ligt om alle mogelijkheden na te gaan. Wel zullen in de thans lopende herwaarderingsoperatie in incidentele gevallen de mogelijkheden worden nagegaan om te komen tot het vragen van een hogere bijdrage in de kosten van de geboden voorzieningen. Andermaal zegt het college hier dat het wel zal zien waar met het rode potlood een stip zal worden gezet, hetgeen lijkt op ezeltje prik mij een staartje aan. Het rode potlood wordt op een bepaald plekje gezet en op die post proberen wij dan te bezuini gen. Volgens mij moeten wij het hele beleidsplan doornemen op eventuele bezuinigingen. Ten aanzien van Hippo blijven wij bij ons standpunt dat wij Hippo vorig jaar een kans hebben ge geven en dat de goede wil nu maar eens van de andere kant moet komen. Hippo moet eerst maar eens aantonen dat men in staat is om orde op zaken te stellen in huis. Wij zullen dan beslist wel bereid zijn om hun subsidie alsnog goed te keuren. Op dit moment zullen wij tegen de subsidieverlening aan Hippo stemmen. De Voorzitter: Ik moet nog antwoord geven op één vraag van mevrouw Brandenburg betreffende de kosten van het regiogebeuren. Een vergelijking waar mevrouw Brandenburg om heeft gevraagd kan in concreto alleen worden gegeven voor de DGD, omdat alle andere taken van de regio opnieuw zijn aan gevat. Wij zullen echter een lijst ter inzage leggen met daarop vermeld alle kosten zoals die op de be groting voor de diverse onderdelen van de regio zijn uitgetrokken. Voor de DGD zal een vergelijking worden opgenomen. Er zijn twee moties ingediend over de werkgelegenheid. Aan het adres van de heer Heere zou ik nu iets concreter willen zijn dan ik in eerste instantie ben geweest. Wij staan achter de intentie van de door hem ingediende motie. Het gaat alleen om de vraag in welke vorm wij de problematiek van de werkgelegenheid het beste kunnen aanpakken. Daarover willen wij een preadvies geven en daart i te gelijkertijd een poging doen de elementen die in de motie van mevrouw Van der Werf genoemd zijn hierbij te betrekken. Wellicht is het mogelijk van de beide moties één geheel te maken. Het enige punt waarbij ik een vraagteken zet is de kwestie van de 50.000,waarmee ik niet wil zeggen dat er nooit geld moet worden uitgetrokken ter bestrijding van de kosten van het werkgelegenheidsbeleid. Volgens mij moeten wij eerst nagaan wat wij met elkaar zouden kunnen doen. Hieruit zou later kunnen voort vloeien dat men zonder bepaalde middelen ergens klem loopt. Tegen het punt om op voorhand 50.000,uit te trekken voor eerdergenoemd doel hebben wij duidelijk bezwaar. Overigens zijn wij bereid de problematiek van de werkgelegenheid nader uit te werken met de intentie dat de motie als uitgangspunt zal dienen. In februari zullen wij met een preadvies in de raad verschijnen. De heer Heere heeft ook nog een opmerking gemaakt over prioriteiten voor de politie. Ik moet zeggen dat ik het niet juist vind om op dit ogenblik uitspraken te doen - ik doe dat ook liever niet- 65 over de verschillende punten die de heer Heere heeft gezegd. Toegegeven moet worden dat ik daarop een ietwat algemene reactie heb gegeven; ik deel ook de zorgen die zijn geuit. Wij zijn op het ogen blik echter bezig om in overleg met het Openbaar Ministerie een nogal gecompliceerd stelsel toe te passen waar uit voort moet vloeien hoe de prioriteiten op de meest juiste wijze kunnen en moeten wor den vastgesteld. Over deze materie heb ik ook uitvoerig van gedachten kunnen wisselen met de Com missie voor de Openbare Orde. Een en ander bevindt zich momenteel in een proefperiode. Dit is dan ook de reden dat ik mij liever in deze fase niet concreet over de zaak wil uitlaten, alleen maar om het feit dat er geen verkeerde conclusies worden getrokken. Bij de discussie in februari over de nota over de sociaal-economische problematiek en werkgele genheid zullen wij de concrete opmerkingen dienaangaande van mevrouw Van der Werf ook meenemen. (Mevrouw Van der WerfOok wat betreft het sociaal vestigingsstatuut?) Het lijkt mij juist om datgene wat mevrouw Van der Werf vraagt in het kader van de reeds genoemde nota te betrekken. De heer Bijkersma wil concreet van mij weten hoe het verder met de schuilkelder gaat. Hoewel hij er niet zoveel vertrouwen in heeft, zullen wij ten aanzien van de schuilkelder op de winkel passen. De heer Ten Brug (weth.): Ik ben het met mevrouw Brandenburg eens dat wij de anderstaligen niet zomoeten behandelen dat zij zich aan onze regels moeten aanpassen, maar dat wij moeten proberen onze regels aan te passen aan de gewoonten van de anderstaligen. Mevrouw Brandenburg heeft daarbij als voorbeeld genoemd de kwestie van het bi-culturele onderwijs op één plaats in de stad. Ik moet ech ter zeggen dat dit niet het punt is waarover op dit moment telkens zand tussen de wielen komt. Dit laatste wordt veroorzaakt door de verschillen en de wisselende standpunten van de diverse groeperingen. Ik heb enige hoop dat het onderwijsplaatsenplan van minister Van Kemenade het mogelijk maakt om op meer plaatsen in onze stad dan nu het geval is het bi-culturele onderwijs te doen geven. Op de vraag van de heer Bijkersma waarom ik niet op de rioolbelasting ben ingegaan, kan ik hem meedelen dat ik meen dat deze kwestie bij de herwaardering aan de orde zal komen. Ik ben ook niet ingegaan op de vraag van mevrouw Van der Werf wanneer bepaalde voorstellen te gemoet kunnen worden gezien. Ik heb het idee dat anderen daarop ook niet zijn ingegaan. Ten aanzien van de democratisering en medezeggenschap is het de verwachting dat de Eerste Kamer deze week de Wet op de medezeggenschap zal aanvaarden. Na aanvaarding van deze wet zullen wij in overleg tre den met de bonden en de Vereniging voor Openbaar Onderwijs op welke manier wij een en ander in Leeuwarden zullen invullen. Met deze aangelegenheid zullen wij in het eerste kwartaal van 1982 een eind op stap moeten. (Mevrouw Van der Werf: Dan moet u voortaan in het college-programma zetten dat het college de wettelijke voorstellen afwacht.) Mevrouw Van der Werf weet blijkbaar niet meer wat er gezegd is. In het college-programma is de Wet op de medezeggenschap reeds genoemd. In de richting van mevrouw De Jong wil ik opmerken dat ik niet gezegd heb dat 60.000,op jaarbasis niet niks is. Ik heb alleen maar gezegd dat hier een misverstand in het spel is. Als men inder daad over eenmalig 600.000,spreekt, dan moet men dat vertalen in 60.000,op jaarbasis en dat laatste bedrag vergelijken met de belastingvoorstellen. Over de inrichting van Amicitia heeft mevrouw De Jong de vrees dat het bedrag van zes ton aanmerkelijk hoger uit zal komen. Haar vrees deel ik niet. Zoals het nu lijkt komt het bedrag uit in de buurt van 425.000, Ik heb goede kennis genomen van de opmerking van mevrouw De Jong dat zij niet streeft naar een sluitende begroting tot elke prijs. Dat doet het college ook niet, want wanneer wij de prijs elders kun nen krijgen dan zullen wij, net zoals dat in 1974 het geval was, andere wegen bewandelen. Op dit moment is die er niet en als men dan met een niet sluitende begroting komt maak je de zaak zelf vast. Over de risico-reserve heb ik de heer Pruiksma goed begrepen en de heer Pruiksma heeft mij goed begrepen. Ik protesteer tegen de opmerking van mevrouw Waalkens dat de herwaarderingsoperatie die wij aan beraad hebben voorgelegd en die de raad heeft aanvaard een zaak is van het rode potlood. Dat is ze- kerniet het geval. Het uitgangspunt is mede geweest het college-program. Het college is gebonden aan bat programma en kan daar alleen maar van af stappen als er geen andere wegen op dit punt zijn. Blijk baar stelt het college-program toch meer voor dan wel eens gesuggereerd wordt, want anders zou het voor mevrouw Waalkens op dit moment geen bezwaar zijn. De heer Rijpma (weth.): Ik wil mijn excuus maken aan de heer Bijkersma dat ik een paar vragen van hem niet heb beantwoord. De notitie over de nissenhutten - de heer Heere heeft hier ook om ge vraagd - is inmiddels in de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening behandeld. B. en w. hebben in de zenotitie uiteengezet wat de mogelijkheden en onmogelijkheden met betrekking tot de nissenhutten I zijn en de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening heeft zich met de grootst mogelijke meerderheid bij bie conclusies kunnen aansluiten, zij het dat er bij niemand een gevoel van tevredenheid op alle fa-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 33