dit punt in een van de eerstvolgende vergaderingen van de Commissie voor het Georganiseerd Overleg aan de orde te stellen. Ik ben van mening dat de commissie misschien wat gedegener dan wij als raad een besluit kan nemen op dit punt. Het lijkt mij een soort tussenvoorstel en ik zou dit graag toegezegd krijgen. De heer Miedema (weth.): Ik heb reeds in de afdelingsvergadering gezegd dat het houden van exit interviews in het kader van de totale werkzaamheden vermoedelijk vrij moeilijk ligt en ik heb dit ook bij de afdeling Personeelszaken gecheckt. In het rapport waarover mevrouw Otsen spreekt wordt een aantal zaken, zoals functiewaardering, selectiecode en dergelijke, met name genoemd. Dit zijn alle maal zaken waaraan men, in goed overleg met de Commissie voor het Georganiseerd Overleg, meer prioriteit gaf dan aan de exit-interviews, alhoewel deze in het rapport ook met name werden genoemd, Mevrouw Otsen komt nu met de vraag deze kwestie opnieuw aan het GO voor te leggen. Dat zou kun nen, alleen moeten wij wel weten wat wij doen. Op dit moment werkt onze afdeling Personeelszaken onder hoogspanning, want men moet voor uiterlijk volgend jaar november rond zijn met de functiewaar dering. Ook is men bezig met het uitwerken van voorstellen voor de selectiecode, waarnaar al een paar maal is gevraagd. Ik heb er daarom grote moeite mee nu weer met voorstellen te komen die weer meer beslag leggen op de tijd van deze afdeling. Als ik mevrouw Otsen toezeg dat ik bereid ben dit punt weer in het GO aan de orde te stellen, houdt dat niet in dat ik naar het GO ga met de mededeling dat om het houden van exit-interviews is gevraagd, dat de raad van mening is dat het een goede zaak is en dat het eigenlijk zou moeten gebeuren. Ik ben best bereid dit punt opnieuw in een vergadering van het GO aan de orde te stellen, maar dan wel in samenhang met andere prioriteiten, zoals de selectiecode. Wij zijn gewend met exacte voorstellen naar het GO te gaan, waarna het GO dan, het een en ander overwogen hebbende, zijn reacties geeft. Zo is besloten voorlopig geen exit-interviews te houden om dat andere zaken op dit moment belangrijker zijn. Ik heb reeds gezegd dat de afdeling Personeelszaken onder hoogspanning werkt en ik denk, dit alles wetende, dat mevrouw Otsen er verstandig aan doet haar voorstel een jaartje te laten rusten. Als de werkzaamheden met betrekking tot de functiewaarde ring zijn beëindigd, komt er weer wat meer ruimte. Ik wil dan ook een beroep doen op mevrouw Otsen op dit moment niet van de raad te vragen een uitspraak te doen over het houden van exit-in ter views, want ik vermoed dat dit de nodige moeilijkheden zal opleveren. Mevrouw Otsen: In tweede instantie wil ik zeggen dat ik wel begrijp dat functiewaardering en se lectiecode een zwaar beslag leggen op de afdeling Personeelszaken. Ik heb echter begrepen dat deze zaken reeds op gang gebracht zijn. De voorbereiding voor het houden van exit-interviews vergt uiter aard wel enige tijd. Men zou daarbij gebruik kunnen maken van gegevens van gemeenten of provincies die dergelijke interviews al houden. Vooral de verwerking van de gegevens die uit de interviews naar voren komen zal tijd gaan kosten. Een en ander zal echter pas over ongeveer een jaar behoeven te ge beuren, want men kan niet binnen een jaar zoveel gegevens verzamelen van de mensen die weggaan dat men er wat aan heeft. Nogmaals, de effecten van het houden van ex it-in ter views zullen pas op langere termijn zichtbaar zijn en men zal met die gegevens dan ook op langere termijn iets kunnen doen. Ik ben ook van mening dat de raad hierover geen uitspraak moet doen om het overleg in de Commissie voor het Georganiseerd Overleg niet te doorkruisen. Ik zou echter toch willen vragen het punt aan de orde te stellen in de eerstvolgende commissievergadering, zodat daar kan worden bekeken of het al of niet zin vol wordt geacht een begin te maken met het houden van exit-interviews. De Voorzitter: Ik stel voor om, zoals wethouder Miedema ook al heeft gezegd en mede gelet op de andere prioriteiten die wij hebben, dit punt aan de orde te stellen in de Commissie voor het Georgani seerd Overleg. Hoe de discussie is verlopen, kunt u dan zien in de verslagen van het GO die voor de raad ter inzage liggen. Zoals gisteren afgesproken, slaan wij paragraaf 2 even over. Dit punt zullen wij vanavond behan delen. De heer De Vries (weth.) is inmiddels ter vergadering gekomen. Par. 3. Beleidssector Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken, Verkeer en Vervoer. De Voorzitter: De heer Bijkersma zal spreken over de ontruiming van het bij een autosloper in ge bruik zijnde terrein aan de BI eekerstraat. 70 De heer Bijkersma: Bij het uitspreken van mijn zorgen omtrent de situatie aan de Bleekerstraat in de desbes treffende afdelingsvergadering, heeft de voorzitter reeds een aantal antwoorden gegeven. Aange zien die antwoorden mij op dat ogenblik niet voldeden, heb ik toch deze zaak geclaimd voor de begro tingsvergadering. Met steun van het ambtenarenapparaat - ik wil daarvoor uitdrukkelijk mijn waarde ring uitspreken - heb ik omtrent dit gebeuren een zeer dikke bundel papieren vergaard. De bundel om vatwei een 50 tot 60, misschien wel 100 brieven aangaande deze zaak. Men heeft deze brieven in de juiste volgorde aan mij overhandigd en dat maakte het mij gemakkelijk een goed overzicht te verkrijgen van deze moeilijke en toch ook wel wat trieste zaak. Ik heb er behoefte aan alsnog op twee gedeelten van de antwoorden die de voorzitter heeft gege ven tijdens de afdelingsvergadering in te gaan. De voorzitter antwoordde dat indertijd, toen de tijde lijke oplossing aan de Bleekerstraat werd gevonden, geen regels zijn gesteld omdat alles in verband met de heersende noodsituatie zeer snel moest geschieden. Als ik echter de papieren die ik heb gekregen nasla, kan ik mij met het antwoord van de voorzitter niet verenigen. Het blijkt namelijk dat reeds op 19september 1962 is besloten dat het omstreden terreingedeelte zou worden bestemd als voorlopige standplaats van op de voormalige Wilhelminabaan geplaatste woonwagens van kermisexploitanten. Ver volgens verlopen er een aantal maanden, waarin wordt geregeld hoe het terrein wordt ingericht en wie toezicht zal houden. Bij dat alles lag het in de bedoeling omstreeks november 1963 alle verplaatsingen van de Wilhelminabaan te hebben gerealiseerd. Als ik dat zo nazie, dan ligt er een jaar tussen het af komen van de beslissing dat het terrein zou worden ingericht en de daadwerkelijke verplaatsing. Een jaar lang is men bezig geweest de zaken daar te regelen en ik meen toch te moeten constateren dat een jaar niet een kwestie is van een korte spanne tijds waarin men iets niet kon regelen. Ik kan mij derhal ve niet verenigen met dat antwoord van de voorzitter. Wij kijken eens verder. Ik heb al gezegd dat het terrein was bestemd als winterkwartier voor ker misexploitanten en niet als standplaats voor woonwagenbewoners. Wat gebeurt er dan? In oktober 1967 komt een niet-kermisexploitant vragen of hij zijn woonwagen op het terrein mag neerzetten. Ik kom nu weer toe aan een antwoord van de voorzitter dat mij in de afdelingsvergadering zo bevreemdde, want juist deze persoon kreeg een formulier waarop duidelijk regels waren gesteld. Het contract vermeldde dat van een woonwagenbewoner, die niet aan een aantal regels voldeed, de stavergunning zou worden ingetrokken. Een zeer normale, acceptabele zaak. Wat gebeurt er echter? Degene die verzoekt op het terrein te mogen gaan staan, voldoet niet aan alle in het contract van oktober 1967 gestelde eisen. Men zou dan van een gemeentebestuur dat zich zelf respecteert mogen verwachten dat het de zaken rechttrekt. Regels worden niet voor niets gesteld. Ik heb er alle begrip voor dat men niet binnen een dag orde op zaken kan stellen. Er kan wel eens het een en ander worden besproken en het hoeft dan niet rr ?teen van dik hout zaagt men planken te zijn, maar ik ben toch van mening dat men, als men ie mand op zijn gebreken wijst, ook achter het wijzen op die gebreken moet staan. Naar mijn mening is opdat moment de ellende begonnen. Vanaf het ogenblik dat werd geconstateerd dat de woonwagenbe woner zich niet hield aan de in het contract gestelde regels, heeft de gemeente alsmaar brieven naar betrokkene gestuurd waarin gedreigd werd met maatregelen. En wat deed de gemeente? Totaal niets! De zaak bleef voortsudderen tot januari 1980. Op dat tijdstip diende een aantal bewoners van de Spanjaardslaan een klacht in bij de gemeente. Er is toen weer een onderzoek ingesteld en weer kwam men tot de conclusie dat het op de Bleekerstraat niet allemaal ging zoals het moest zijn, maar weer bleven daden uit. Toen gebeurde er iets pijnlijks voor het gemeentebestuur. In het kader van het inge stelde onderzoek naar aanleiding van klachten van de bewoners van de Spanjaardslaan verscheen op een gegeven moment ook de veroorzaker van de slechte situatie aan de Bleekerstraat met een advocaat. Die advocaat zei, ik wil dat even citeren: "Er valt niet te ontkennen dat betrokkene handelt in strijd met bet bepaalde in artikel H2 van de Algemene Politieverordening. Anderzijds is de overtreding jarenlang door de gemeente gedoogd. Dat is een feitelijke situatie. Het bestuursfatsoen brengt met zich mee dat betrokkene in ieder geval een redelijke termijn wordt gegund voor het zoeken van een oplossing van zijn probleemDit was in maart 1980Sindsdien zijn de problemen nog niet opgelost. Ik begrijp wel dat de situatie heel moeilijk is, maar ik ben toch van mening dat de gemeente zichzelf, juist door dat jarenlang gedogen, in deze positie heeft gemanoeuvreerd. Ik geloof dat het verstandiger was geweest, eigens ijk in den beginne al, dat de gemeente de door haar gestelde regels had gehanteerd en gehand haafd. Achteraf is het natuurlijk makkelijk praten, dat begrijp ik ook wel. Besturen is geen gemakke lijke zaak en orde en gezag handhaven is nog veel moeilijker, maar het zal toch moeten gebeuren. Een groot aantal mensen heeft last van de autosloperij. Ik begreep uit het antwoord van de wethouder dat er een Arob-procedure is aangespannen in dezen. Ik kan op dit ogenblik niet overzien of het verzoek ont vankelijk zal worden verklaard. Ik ben wel van mening dat er op korte termijn iets moet gebeuren en ikza! u hieromtrent dan ook een motie overhandigen. De motie luidt als volgt:

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 36