97 aanvaarde uitgangspuntennota waarin beleidsaccenten worden gelegd naar werksoort, werkniveau, werk wijze en naar bepaalde gebieden en doelgroepen, bevat de hoofdlijnen voor het gemeentelijk sociaal- culturele terrein in de komende vier jaar. Ik ga nu in op enkele discussiepunten van het plan die met name ook genoemd worden in de nade re standpuntbepaling die aan het plan is toegevoegd. Wij hebben hierover in de Commissie voor Wel- zijnsaangelegenheden ook al iets gezegd, maar ik zou dat nu ook nog graag even doen. Het voorstel om ten behoeve van decentrale voorzieningenstructuur tot plangebiedorganisaties te komen achten wij gewenst. Wij willen hier echter wel benadrukken dat wij deze niet zien als een doelstelling op zich, maar vooral vanwege de inhoudelijke motieven die eraan ten grondslag liggen, als een middel om via overleg binnen een bepaalde buurt of wijk tot afstemming van sociaal-culturele activiteiten te komen. Dat een plangebiedorganisatie daarnaast als overlegkader naar de gemeente toe zou kunnen fungeren, achten wij op dit moment van meer ondergeschikt belang. Zoals ook reeds door ons in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden naar voren is gebracht, vinden wij dat de nodige flexibi liteit moet worden betracht als het gaat om schaal en indeling van de plangebieden en de plangebied- organisaties. Wij vinden dat het opleggen van een bepaalde structuur steeds moet worden voorkomen. Wij zijn het ook eens met het principe van de rechtstreekse subsidiëring. Het zijn vooral, zoals u in het commentaar op de bezwaarschriften schrijft, principiële overwegingen geweest om hieraan vast te houden. Wij achten een en ander juist. Toch doet zich hierbij een probleem voor met betrekking tot het voeren van de administratie zoals uit de brief van het Centraal Orgaan Leeuwarden (COL) dd. 10 september wordt aangegeven. Het principe dat bewonersorganisaties vrij moeten kunnen blijven beschikken over de subsidie in de administratiekosten leidt ertoe, of zou ertoe kunnen lei den, dat de continuïteit en het structureel maken van de functie van administrateur daarmee on mogelijk wordt gemaakt. Men zou echter kunnen stellen dat het systeem van pooling met betrek king tot de verdeling van de tijd, die men besteedt aan opbouwwerk en cultureel werk binnen wijk- organisaties, ook zou kunnen opgaan voor deze administratieve ondersteuning. Men kan deze verge lijking ook doortrekken. Als een wijk geen gebruik wenst te maken van de tijd van de opbouwwerker of van de cultureel werker, omdat men een en ander als wijkorganisatie zelf wil doen via een aardige vrijwilliger of vrijwilligster, dan moet men hiervoor ook het budget niet krijgen. Waarom dan wel de vrijheid om over die administratiekosten te beschikken, is mijn vraag aan de wethouder. Mijns inziens kan het principe van de rechtstreekse subsidiëring daar toch mee overeind worden gehouden. Ik kan kort zijn omtrent uw commentaar op de bezwaarschriften van het Kreativiteitscentrum en het Leeuwarder Jeugd-, Tamboer-, Pijpen- en Lyrakorps (LTJ)Uw stelling dat het werk op het ter rein van deze werksoorten in een behoefte voorziet, onderschrijven wij. Wij onderschrijven echter ook de constatering dat er beleidsmatig gezien een pas op de plaats moet worden gemaakt, aangezien beide werksoorten in het komende beleid als niet-prioriteiten worden aangemerkt. Uw reactie op het bezwaar van de speel-o-theek komt wat hard aan. Er is door de speel-o-theek in de afgelopen jaren een project opgebouwd, dat volgens ons waardering verdient. Denkt u maar eens aan uitleenmogelijkheden in buurten als Achter de Hoven, Schieringen, Wielenpolle en Bilgaard. Via subsidies en giften heeft men steeds de begroting sluitend kunnen maken. Het doet vreemd aan als nu de Stichting Sociaal Kultureel Werk Leeuwarden (SSKWL) als stimulator van deze activiteit hiermee wordt gekort op haar subsidie. Ik zou dan ook willen voorstellen om een en ander bij de vaststelling van de jaarprogramma's nog eens te bekijken. Het blijkt niet eenvoudig te zijn om een coördinatiepunt ten behoeve van het vormings- en ont wikkelingswerk tot stand te brengen. In de nota wordt het belang van zo'n punt gemeld, maar hoe dat in de praktijk gestalte zal moeten krijgen en wie daarvoor in de planperiode de verantwoording dient te nemen blijft vaag. Wellicht kan de wethouder hierop ook een antwoord geven. Het afwijzen van de post deskundigheidsbevordering in het plan - de deskundigheidsbevordering is met name bedoeld voor vrijwilligers - roept bij ons de vraag op of die afwijzing wel juist is. Wij zijn van mening dat ook aan de vrijwilligers in dit plan de nodige aandacht moet worden besteed. Dan kom ik bij de peuterspeelzalen waarover in de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden al het nodige is gezegd. Ik denk zelfs dat, wanneer iedereen alle informatie heeft gelezen, ieder een voldoende op de hoogte moet zijn van de inhoudelijke kant van het peuterspeelzaal werk. Ik wi! beginnen met te zeggen dat ik het teleurstellend vind dat met betrekking tot de subsidiëring van het peuterspeelzaalwerk de principiële motieven om tot beroepsmatige erkenning van deze werksoort over te gaan ontbreken. Vooral budgettaire redenen om het peuterspeelzaalwerk niet als beroepsmatige werksoort te erkennen liggen hieraan ten grondslag. Het is ontzettend jammer dat er nauwelijks naar de inhoud van het werk is gekeken en dat de zo noodzakelijk geachte continuiteit in dit werk niet afhankelijk wordt geacht van professionele leiding. Als argument wordt dan aangevoerd dat het in het algemeen toch maar gaat om niet meer dan twee dagdelen per week. Ik vind het een miskenning 98 van het peuterspeelzaalwerk en ik wil dan ook de huidige situatie van dit werk schetsen. In Leeuwar den zijn 28 peuterspeelzalen. Aan een groot aantal medewerksters vindt al betaling plaats, hetzij in de vorm van het minimum loon, hetzij in de vorm van een vergoeding, hetzij via een fooi. Wij vin den een en ander een ongewenste situatie. Wij beogen een beroepsmatige erkenning van de werksoort peuterspeelzaalwerk; het moet intussen duidelijk zijn dat wij daarin niet alleen staan. Voor alle dui delijkheid wil ik stellen dat wij daarmee de eisen niet zo hoog op zouden willen schroeven dat men bij wijze van spreken een hbo-opleiding nodig heeft om dit werk te kunnen uitvoeren, integendeel. Wij vin den dat het werk van degene die het peuterspeelzaalwerk begeleidt - een kleuterleidster of een ouder die via een aantal cursussen of via literatuur zich aldus die deskundigheid heeft eigen gemaakt - als beroeps matige werksoort moet worden erkend, waarbij arbeidsverhouding, betaling, taakomschrijving enz. worden geregeld. Volgens ons komt het voorstel van b. en w. er in feite op neer dat het peuterspeel zaalwerk wordt aangemerkt als vrijwilligsterswerk. De pas naar professioneel betaalde krachten wordt hierdoor afgesneden. In de Commissie voor Welzijnsaangelegenheden heb ik al gesteld dat er een scheve situatie be staat. Een lappendeken wat dat betreft. Ook kan er worden geconstateerd dat er globaal gesproken momenteel totaal 150.000,aan peuterspeelzalen wordt uitgekeerd. Een en ander betekent een ongelijke situatie. In ongeveer zes peuterspeelzalen zijn reeds volledig gesubsidieerde krachten werk zaam, terwijl dat in andere peuterspeelzalen niet zo is. Bestaat er bij het college het voornemen om de subsidie af te bouwen? Hoe stelt het college zich dat in de komende planperiode voor? Betekent dit in feite toch niet dat wij de klok terugdraaien, terwijl daar niets of nauwelijks iets tegenover staat? Als wij de mooie doelstellingen voor wat betreft het vormings- en ontwikkelingswerk en het emanci patiewerk willen bereiken, dan is een goede kinderopvang toch een van de voorwaarden om aldus vrou wen met jonge kinderen aan dit werk deel te laten nemen. Ook peuterspeelzalen maken het voor de vrouwen mogelijk om aan cursussen of activiteiten mee te doen. De opzet van de peuterspeelzaal be hoort dan echter wel gedegen te zijn. Wij hebben grote twijfels of wij met de standpuntbepaling van b. en w. daarin op de goede weg zitten. Een gevolg kan zijn dat er meer particuliere peuterspeelza len zullen worden opgezet, waardoor de ouderbijdrage onevenredig hoog komt te liggen en waardoor deze voorziening voor mensen met een gering inkomen onbetaalbaar zal blijken te worden. Ik heb het dan nog niet gehad over de werkgelegenheidseffecten met betrekking tot dit werk. Wij moeten constateren dat een toenemend beroep op vrijwilligsters ook hier wordt gebruikt om vrouwen als gratis werkneemsters in te schakelen. Eigenlijk moet men er ontzettend boos over worden als er steeds geknokt moet worden om dit soort zaken goed te kunnen regelen. Het moet u duidelijk zijn dat wij in grote lijnen het plan onderschrijven zoals het voor ons ligt. Wij hebben echter wel bedenkingen tegen de manier waarop het plan wordt uitgevoerd in de komen de planperiode, zeker wat de financiële onderbouwing betreft die hiermee op losse schroeven komt te staan, tenminste als het gaat om een bezuiniging die, zoals de wethouder gisteren al zei, zal worden doorgevoerd. Wij vinden toch dat wij dit plan als zodanig moeten goedkeuren. Ten aanzien van het peuterspeelzaalwerk is het volgens mij geen onredelijke eis die gesteld wordt als het gaat om erkenning van het werk zoals in de brief van de peuterspeelzaalleidsters wordt aange geven. Een inventarisatie met als aandachtspunten een gelijkwaardige honorering, huisvesting, sprei ding en ouderbijdrage, zou kunnen leiden tot een betere structuur. Uitgaan van een budgettair neu trale situatie is toch eigenlijk een meer dan redelijk voorstel dat van de peuterspeelzaal leidsters zelf is gekomen. Wat dit punt betreft wil ik graag een motie indienen die als volgt luidt: "De raad der gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 15 december 1981, besluit dat bij de vaststelling van het sociaal-cultureel plan 1982-1985: a. vanwege principiële, inhoudelijke motieven het peuterspeelzaalwerk als be roepsmatige werksoort dient te worden erkend; b. de mate van eventuele subsidiëring door de gemeente in de komende planpe riode wordt afgewogen tegen alle andere prioriteiten binnen het sociaal-cul tureel werk, met inachtneming van de subsidiegelden die nu reeds aan het peuterspeelzaalwerk worden besteed." De motie is mede-ondertekend door mevrouw De Haan-Laag land. De Voorzitter schorst, om 20.55 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21 .15 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1981 | | pagina 50