12
"De raad van de gemeente Leeuwarden, in vergadering bijeen op 14 decem
ber 1981,
overwegende dat alle krachten moeten worden gebundeld om de bestaande
werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden en nieuwe werkgelegenheid
te stimuleren,
besluit
1. het college van b. en w. op te dragen om in het totale gemeentelijke
beleid de belangen van de werkgelegenheid nadrukkelijk centraal te
stellen, door zowel in de beleidsvoorbereiding als in de beleidsvorming
werkgelegenheidsbelangen extra zwaar te laten wegen;
2. het college van b. en w. uit te nodigen een commissie in te stellen ter
bevordering en begeleiding van deze doelstelling;
3. het college van b. en w. op te dragen om de raad een beleidsnota aan te
bieden inzake een gecoördineerd werkgelegenheidsbeleid, waarin tevens
aandacht wordt besteed aan het arbeidsmarktbeleid in enge zin alsmede
aan de opvang van niet-actieven;
4. voor het begrotingsjaar 1982 een bedrag van 50.000,uit te trekken
ter bestrijding van de kosten van het werkgelegenheidsbeleid;
5. het college van b. en w. uit te nodigen nadere voorstellen te doen inza
ke de verdere financi'éle vertaling van dit beleid en die te betrekken bij
de behandeling van het beleidsplan 1983-1987."
De motie is mede-ondertekend door de heer Pruiksma.
Ik stap nu over op een moeilijk punt: de open jongerencentra. Allereerst Hippo. Al jaren is Hippo
om meerdere redenen een zorgenkind. Ik noem de geluidsoverlast, de drugshandel, de huisvestingsperi
kelen en nu zijn er, naar verluidt, ook nog financi'éle problemen. Een zorgenkind krijgt extra aandacht,
Steeds weer opnieuw werd geprobeerd om in overleg met bestuur en werkers tot oplossingen te komen.
Elke keer opnieuw stuitten die pogingen af. De ene keer was er geen geld, de andere keer te weinig
goede wil of werden gemaakte afspraken niet nagekomen. Op dit moment rijzen de moeilijkheden de
pan uit. Als je hoort wat daar allemaal kan en kennelijk ook mag.Mijn fractie is van mening dat de
grens van het aanvaardbare is bereikt en overschreden. Het gaat om grote belangen van onze jeugd en
om veel gemeenschapsgeld. Wij dringen er bij u met klem op aan met de meeste spoed te komen met
duidelijke voorstellen bij de raad. Daarbij behoort naar onze mening de vraag te worden betrokken of
de koppeling tussen dit jongerencentrum en de drugsproblematiek moet blijven bestaan of dat dit laatste
probleem afzonderlijk moet worden behandeld. Wij neigen daar op dit moment wel toe. Het is in dat
geval wel zeer urgent dat er een duidelijk gemeentelijk drugsbeleid wordt geformuleerd. Wij zien uw
reactie op dit punt met grote belangstelling tegemoet.
De centra Krats en Biels zijn aangemerkt als objecten in de heroverwegingsoperatie. Dat is merk
waardig en navrant, want eigenlijk komt daar niet het meeste uit en over het functioneren zijn geen
klachten. Er is alleen een theoretisch verhaal over doelgroepen. Mijn fractie voelt, alles afwegende,
niets voor het voorgenomen onderzoek in deze vorm. Een totale heroverweging van het beleid in deze
sector, vooral inhoudelijk, komt naar onze mening eerder in aanmerking.
Na de jongeren, nu de ouderen. De bejaardenproblematiek heeft voor Leeuwarden specifieke ele
menten omdat het percentage bejaarden in Leeuwarden boven het landelijk percentage bejaarden uit
steekt. Het percentage bejaarden boven 65 jaar in Nederland is 11,5, in Friesland 12,9 en in Leeuwar
den 14,3. Soortgelijke verhoudingen zijn er ook voor de hoogbejaarden (boven 80 jaar). Landelijk gaat
men er van uit dat 36,5% van de bejaarden een of andere vorm van zorg, verpleging of hulp nodig zal
hebben: 7% opname in een verzorgingstehuis, 4,5% verpleging en 25% aangepaste huisvesting. Omdat
de percentages in onze gemeente ongeveer 25% hoger zijn dan de landelijke, ligt de conclusie voor de
hand dat er hier ook zoveel meer zal moeten gebeuren. Daarbij komt nog dat de prognoses wijzen op
een verdere toeneming van het aantal bejaarden. Het percentage bejaarden in Leeuwarden is nu 14,3 en
zal stijgen tot 19. Het is duidelijk dat het voorzieningenniveau omhoog moet. Het aantal verzorgings
plaatsen moet worden vergroot, een spoedige realisering van meer psycho-geriatrische bedden is nood
zakelijk, er moeten meer aangepaste woningen komen en er moet meer bejaardenhulp worden verleend.
Het merendeel van deze voorzieningen behoeft beslissingen en financiering op rijks- of provinciaal ni
veau. Wij moeten er op blijven aandringen dat die beslissingen worden genomen en uitgevoerd. Intussen
zullen wij er zelf voor moeten zorgen dat wij de overige voorwaarden voor de realisering ervan tijdig
hebben vervuld.
Ik kom nu aan een algemene opmerking over de welzijnssector. Later in deze vergadering stel'en
13
wij het sociaal-cultureel plan 1982-1985 vast. Ik ga daar nu niet op in. Professor Snijders citeerde in
zijn afscheidscollege op 9 september 1980 zijn collega Pen die in "Kijk, economie" schrijft:
"Welzijn kost niets en moet dus altijd worden nagestreefd." Professor Snijders kwam tot de conclusie dat
het daarentegen juist nuttig is om de economische kant van het welzijn te onderstrepen. Hij zegt daar
over verder: "De economische dimensie van welzijn gaat over het niveau van de behoeftenbevrediging.
Moeten de hoogste vruchten uit de boom worden geplukt of nemen wij genoegen met minder hoge? Vast
staat dat het welzijnsstreven zijn begrenzingen kent. Bij overvloed is het: ik kan niet meer. Bij schaar
ste: er is niet meer. In beide gevallen moet de mens om niet tot onwelzijn te vervallen genoegen nemen
met: ik hoef niet meer. Ook welzijnsvoorzieningen bewegen zich in dit spanningsveld tussen meer en ge
noeg. Historisch betekenen zij de erkenning van het recht op meer voor degenen die het minst hebben."
Voor ons als raad zal het er bij de welzijnsplanning in de nabije toekomst om gaan vast te stellen
op welk niveau in redelijkheid kan worden gesproken van genoeg en welke instellingen genoegen zullen
moeten nemen met: er is niet meer. Dit alles uiteraard tegen de politieke achtergrond van de maat
schappelijke relevantie. Voor ons weegt daarbij vooral de zorgsector zwaar.
Ik wil ook nog op enkele andere economische aspecten de aandacht vestigen. Er zal nauwgezet
moeten worden gekeken naar de samenhang van het voorzieningenpatroon, naar het doelmatig gebruik
van de middelen en naar het evenwicht tussen de diverse bestedingselementen. Bij het laatste noem ik
personeel, accommodatie, apparaatskosten en activiteiten. Ten aanzien van de beide eerste elementen,
personeel en accommodatie, staan wij een beleid voor dat spoort met dat van de gemeente. Ook de in
stellingen zullen zuinig moeten zijn met personeel en huisvesting. Onze welzijnsplanning voorziet
slechts ten dele in de behoefte aan een bredere politiek-financiéle afweging. Wij zullen er dieper in
moeten duiken bij het opstellen van onze subsidieverordening. Daarbij zal niet op voorhand mogen wor
den uitgegaan van de vooronderstelde beschikbaarheid van bepaalde bedragen. De juistheid van deze
laatste stelling werd onlangs nog bevestigd door de wel zeer onverwachte mededeling van CRM-zijde
dat op de rijksbijdrage sociaal-cultureel werk voor 1982 een kortingspercentage van 5 d 10 zal wor
den toegepast. In De Nederlandse Gemeente van 4 december j.l. wordt naar aanleiding van deze over
val op de gemeentekas, die het rijk ongeveer 20 miljoen gulden oplevert, geconstateerd dat hier sprake
is van een bestuurlijk misdrijf. De vraag die voor onze gemeente te beantwoorden blijft is wat wij met
een dergelijke manoeuvre nu aan moeten. Liggen onze verplichtingen aan de instellingen voor 1982 al
nagelvast of kunnen wij nog bijsturen? En zo ja, hoe moeten wij dat doen? Het antwoord op die vraag
moet in dit geval wel zeer spoedig worden gegeven. Hoe denkt het college hierover?
Energiebesparing is al enige jaren een aandachtspunt in onze gemeente. Een zeer belangrijk maar
ook gedurfd besluit is dat over de stadsverwarming geweest. Uit kranteberichten en andere informatie
kunnen wij opmaken dat inmiddels de daarbij toe te passen methoden en technieken een snelle ontwik
keling hebben doorgemaakt. Wij hebben indertijd als raad uiteindelijk ingestemd met het stadsverwar
mingsproject, omdat van rijkswege belangrijke subsidiebedragen konden worden verkregen. Dat het rijk
dit deed, vonden wij juist omdat energiebesparing, met name besparing van aardgas, een nationaal be
lang is. Indien het waar is dat de investeringen, die in de toekomst zullen moeten worden gedaan ter
vervanging van de vuilverbrandingsinstallatie, veel hoger zouden uitvallen dan verwacht werd op het
moment waarop ons besluit werd genomen, kan dan ook op een verhoudingsgewijs hogere rijksbijdrage
worden gerekend? Of draait de gemeente er alleen voor op en wat betekent dat dan financieel? Verder
zijn wij benieuwd naar de plannen voor andere energiebesparende maatregelen die ons nog zullen berei
ken. Wanneer kunnen wij die tegemoet zien?
Ik kom nu aan de afronding van mijn betoog. Wij constateren met instemming dat het college in de
inleiding op het beleidsplan vaststelt dat de hoofdpunten van beleid in belangrijke mate kunnen worden
gehandhaafd. Onder de genoemde voorstellen tot aanvulling of verbetering van het bestaande voorzie
ningenniveau zijn er enkele waarvan wij ons afvragen of de financiering niet aanmerkelijk ongunstiger
zal kunnen uitpakken dan tot nu toe wordt aangenomenTe denken is bijvoorbeeld aan de zuidtangent,
aan de stadsverwarming, aan de automatisering en aan de exploitatie van ijshal en evenementenhal. Wij
willen het college met klem vragen over deze en andere projecten zeer klare wijn te schenken op een
zo vroeg mogelijk tijdstip, opdat de raad zich tijdig kan beraden op mogelijk noodzakelijke aanpassin
gen of prioriteitswijzigingen.
Een woord van dank spreek ik namens mijn fractie uit aan alle ambtenaren die in het afgelopen jaar
zich grote inspanningen hebben getroost voor onze gemeente. Zij verdienen ons aller grote waardering.
Ik neem zonder meer aan dat wij ook in de moeilijke jaren die voor ons liggen op hen kunnen blijven
rekenen. Wij staan, elk in onze eigen functie en binnen onze beperkte bevoegdheid, voor een zware
taak. Hoe zwaar die taak zal zijn weten wij misschien zelf nog niet op dit moment. Wij zullen moeten
werken met de inzet van al onze vermogens en in saamhorigheid. Mijn fractie heeft het vertrouwen dat
wij ei dan uit kunnen komen. Wij kunnen dat naar onze overtuiging niet alleen. Daarom besluit ik deze
beschouwing met de bede dat God ons bij onze arbeid moge helpen en bijstaan.