11
Wethouder Rijpma kan misschien ingaan op de problemen die zijn of worden aangesneden. De kwes
tie van het parkeren en het parkeergeld komt binnenkort in de raad terug. Ik denk dat het zinnig is om
de problemen die op tafel worden gelegd te inventariseren en deze later met elkaar te bespreken. Op
dat moment kunnen wij ook bekijken of er al dan niet wijzigingen in de verordening moeten worden
aangebracht. Ik wil het vaststellen van de verordening en de problematiek over het parkeerbeleid ont
koppelen. Het gaat in het raadsvoorstel alleen om een formele bevestiging van hetgeen u reeds hebt be
sloten. Mijn vraag is of u met mijn voorstel kunt instemmen. Ik zou u met klem willen vragen dat te
doen, hoewei iedereen natuurlijk het recht heeft om nader op het raadsvoorstel in te gaan.
De heer De Jong: Ik wil even reageren op uw verhaal en met name op uw laatste opmerking. Naar
aanleiding van het besluit van 26 juni 1978 waarbij de Parkeer- en parkeergeldverordening is vastge
steld, hebben wij vaak genoeg brieven vanuit het bedrijfsleven gehad met het verzoek om de verorde
ning op bepaalde punten te wijzigen of aan te passen. Op dat verzoek was steeds weer het antwoord dat
het parkeerbeleid in oktober 1981 zou worden ge'évalueerd en dat na de evaluatie op het verzoek vanuit
het bedrijfsleven zou worden teruggekomen. Nu zegt u dat u nog niets hebt gedaan aan die evaluatie,
maar dat u wel heel duidelijk gaat denken aan die evaluatie. (De Voorzitter: Ik heb niet gezegd dat wij
dienaangaande niets hebben gedaan. U zegt dat nu wel, maar ik heb dat nooit gezegd, mijnheer De
Jong.) Inhoudelijk is de verordening niet gewijzigd. (De Voorzitter: Ik heb niet gezegd dat wij niets
hebben gedaan. Wij zijn druk bezig, mijnheer De Jong.) Akkoord, mijnheer de voorzitter, u hebt er
wel iets aan gedaan: u hebt niets gewijzigd. Laten wij dan vaststellen dat u een heleboel hebt gedaan,
maar dat u niets hebt gewijzigd. (De heer Ten Brug (weth.): Die twee dingen hebben ook niets met el
kaar te maken, mijnheer De Jong.) De hiaten tussen de parkeertarieven zijn nog groter geworden sinds
wij de tarieven voor de parkeergarage hebben gewijzigd. Toen zijn er weer brieven gekomen vanuit het
bedrijfsleven met het verzoek een en ander te herzien. Op dat moment was er ook al duidelijk sprake
van dat het parkeerbeleid in oktober 1981 zou worden geëvalueerd.
Ik wil mij ook graag aansluiten bij de woorden van mevrouw Wïelinga. Het valt volgens mij te be
pleiten dat het parkeertarief voor het parkeerterrein aan de Minnemastraat gelijk getrokken wordt met
het parkeertarief voor het parkeerterrein achter de Beurs. Ik vind de verhouding ten opzichte van de
parkeergarage gewoon een fout gegeven. Wij hadden dolgraag gewild dat een en ander in het voorstel
was opgenomen en gewijzigd. Ik wil hier datgene benadrukken wat in de Overlegcommissie voor het
Midden- en Kleinbedrijf door de functionaris van de Kamer van Koophandel over de parkeertarieven is
gezegd. Deze functionaris heeft gezegd dat onze tarieven ten opzichte van omliggende provincies veel
te hoog zijn. Ik wil er daarom bij u op aandringen, mijnheer de voorzitter, om op korte termijn met
voorstellen te komen over een herziening van de parkeertarieven. Dat is bovendien noodzakelijk omdat
wij heel duidelijk aan de parkeermeters bij de parkeerplaatsen op de Oosterkade, het Hoeksterpad, de
Nieuwekade, de Nieuwe Buren en de Willemskade kunnen zien dat deze parkeerplaatsen praktisch niet
worden gebruikt. Men wil gewoonweg niet op deze plaatsen parkeren, omdat het parkeertarief te hoog
is.
Dit jaar zullen er aan de oostkant van het centrum walmuren worden hersteld. In verband met deze
werkzaamheden zal de parkeergelegenheid op de plaatsen waar de werkzaamheden worden uitgevoerd,
tijdelijk verdwijnen. Ik wil er daarom bij u op aandringen om de parkeertarieven op korte termijn te
herzien en desnoods tijdelijke maatregelen te treffen opdat de omgeving van de oostkant van het cen
trum de parkeergelegenheid behoudt die men nu heeft. Ik wil een en ander met zeer veel klem bij u
aanbevelen
De Voorzitter: Is er enig zicht op, wethouder Rijpma, wanneer de evaluatie van het parkeerbeleid
in de raad komt?
De heer Rijpma (weth.): Ik kan niet zeggen wanneer de evaluatie van het parkeerbeleid in de raad
komt, mijnheer de voorzitter. Ik heb met de dienst en met degenen die mij moeten adviseren afgespro
ken dat volgende week maandag de eerste gesprekken plaatsvinden over de uitwerking van deze evalua
tie. Hoe snel een en ander gerealiseerd zal zijn, hangt af van de hoeveelheid materiaal dat op dat mo
ment beschikbaar is.
De Voorzitter: Wij kunnen misschien wel afspreken dat wethouder Rijpma in de eerstvolgende ver
gadering van de Commissie voor Verkeersaangelegenheden meedeelt welk resultaat het gesprek van vol
gende week maandag heeft opgeleverd. (De heer Rijpma (weth.): Ik kan in de Commissie voor Verkeers
aangelegenheden wel informatie geven over de inhoud van het gesprek dat volgende week maandag
plaatsvindt. Ik denk namelijk dat er naar aanleiding van dat gesprek nog geen resultaten te verwachten
zijn, want daarvoor zal het aantal gesprekken iets groter moeten zijn.) De heer De Jong is veel eerder
tevreden dan u denkt, mijnheer Rijpma!
De heer De Jong: Ik blijf toch nog met één vraag zitten. Waarom had die evaluatie niet in oktober
1981 kunnen plaatsvinden? Als dat toen was gebeurd, dan hadden wij nu de wijzigingen door kunnen
voeren
De heer Rijpma (weth.): Ik wil nog één opmerking maken, mijnheer de voorzitter. In verband met
werkzaamheden die in diverse delen van de stad moeten plaatsvinden zullen wij zeker niet nalaten om
tijdelijke maatregelen, die ten aanzien van het parkeerbeleid moeten worden genomen, te nemen en op
tijd te nemen.
De Voorzitter: Ik moet u eerlijk zeggen dat ik zelf ook nog een beetje met deze zaak in de maag
zit. Ik stel voor om morgen in de vergadering van b. en w. over deze kwestie te praten en na te gaan
wanneer er enig zicht is op de evaluatie. Dat degenen die vanavond over het parkeerbeleid hebben ge
sproken willen weten wanneer de evaluatie in de raad aan de orde komt, kan ik mij indenken. De ter
mijn waarbinnen de evaluatie in de raad aan de orde moet komen is door niemand op een week gezet,
maar er is wel naar een globale termijn gevraagd. Die vraag lijkt mij reëel en die zullen wij bekijken.
Wij weten drommels goed dat er een aantal punten herzien moet worden. Ik zeg u toe dat wij een en
ander zullen overleggen.
Mevrouw Wielinga—Graansma: Wethouder Rijpma zegt dat er tijdelijke maatregelen genomen kunnen
worden. Maar er kunnen naast tijdelijke maatregelen voor een gebied toch ook afwijkende beslissingen
worden genomen? Dat zegt de wethouder er niet bij.
De heer Rijpma (weth.): Wij zullen een zodanig gebruik maken van artikel twee, lid vier, van de
Parkeer- en parkeergeldverordening dat het artikel goed wordt toegepast.
De Voorzitter: Ik zie dat mevrouw Wielinga erg instemmend knikt, dat geeft in ieder geval moed.
Kan de raad ermee akkoord gaan dat de Parkeer- en parkeergeldverordening wordt vastgesteld?
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met inachtneming van de toezeg
ging van de wethouder.
Punt 17 (bijlage nr. 42).
De Voorzitter: Dit punt heet: Financiële medewerking voor de bouw van 34 woningen aan de Oos
terkade in opdracht van de Vereniging voor Volkshuisvesting.
De heer Ten Hoeve: Het gaat hier opnieuw om een complex woningen in de binnenstad voor kleine
huishoudens. Kort geleden heeft de initiatiefgroep Wonen in de binnenstad een inventarisatie gemaakt
van de bouwprojecten. Men komt tot de conclusie dat, wat de nieuwbouw betreft, de verdeling tussen
een- en tweepersoonshuishoudens en gezinnen op het ogenblik 70%-30% is. Wanneer de kazerne bij de
ze verdeling wordt betrokken wordt die, uitgaande van het oude plan, 76%-24%. De nieuwste fase met
betrekking tot de kazerne - deze fase bevat ongeveer 30 woningen meer - en de nieuwbouw gaat al de
richting uit van een verdeling tussen een- en tweepersoonshuishoudens en gezinnen van 80%-20%. Als
wij hierbij ook nog de bejaardentehuizen, die toch in hoofdzaak bestaan uit eenpersoonshuishoudens, in
de binnenstad en de bovenwoningen in de binnenstad betrekken, dan kan men zo'n beetje met de natte
vinger uitrekenen dat op het ogenblik de verdeling tussen een- en tweepersoonshuishoudens en gezinnen
90%-10% is. Een en ander is natuurlijk voor de ontwikkeling van de binnenstad een funeste zaak. Ik
zou er daarom sterk op aan willen dringen om voor de nieuwbouwprojecten die nog op stapel staan op
een inventieve manier gebruik te maken van de subsidieregelingen. Daarbij zal geprobeerd moeten wor
den om zoveel mogelijk woningen in de binnenstad te creëren voor gezinnen, want anders loopt het met
het sociaal klimaat in de binnenstad mis. Een en ander heeft dan onder meer ook tot gevolg dat bepaal
de scholen niet meer kunnen bestaan. Wij hebben daarover al brieven ontvangen. De St. Anthonyschool
bijvoorbeeld hoeft straks geen nieuwbouw meer te plegen, hetgeen ook geldt voor een groot aantal an
dere voorzieningen. Ik zou met klem willen verzoeken om bij nieuwe bouwplannen te proberen zoveel
mogelijk gezinswoningen te creëren.