21
20
sluitend beleidsplan willen komen. Mevrouw Waal kens heeft daarbij wel een aantal bezwaren genoemd
tegen diverse collegevoorstellen. Ik denk dan met name aan de subsidie aan de VW Friesland-Leeuwar
den en aan haar grote aarzeling ten opzichte van belastingverhoging en dan specifiek de rioolbelasting,
maar dat lijkt mij een punt van latere discussie. Sommige bezwaren zijn voor ons wel begrijpelijk maar
het feit blijft dat er geen mogelijkheden tegenover staan om de eventuele verliezen, die het honoreren
van de bezwaren met zich mee zou brengen, in dit beleidsplan op te vangen. (Mevrouw Waalkens: Ik
heb de secretaresse voor de Commissie voor Emancipatie-aangelegenheden genoemd.) Ja, die noemt u
inderdaad maar ik heb begrepen dat u daarvoor weinig steun zult krijgen in de raad. Mocht het wel zo
zijn, dan kom ik hierop nog terug, maar mocht het niet zo zijn, dan liggen de kaarten duidelijk op ta
fel
Mevrouw Waalkens heeft ook gesproken, in navolging van wat de heer Meijerhof hierover heeft ge
vraagd, over de financiële en personele uitgaven van de Gemeentelijke Sociale Dienst. Dit is niet een
specifieke GSD-zaak, maar een specifieke dekkingszaak. Wij hebben in ons beleidsplan 1982-1986 een
aanzienlijke bijdrage gedacht van het rijk te krijgen in de extra kosten die bij toenemende werkloosheid
voor rekening van de gemeente komen. De heer Meijerhof heeft gevraagd wat wij op dit moment daarvan
binnen hebben. Wij hebben voor 1982 rond de 200.000,binnengekregen. Deze zaak heeft in het
totaal van de gemeenten en ook in de besprekingen tussen de gemeenten en het rijk voortdurend de aan
dacht. Wij zijn niet de enige gemeente, om het maar eens populair te zeggen, die van mening is dat het
rijk terecht moet opdraaien voor de extra kosten die de toenemende werkloosheid met zich meebrengt.
Ik heb ook inderdaad het gevoel dat van rijkswege hiervoor meer geld zal komen, te meer omdat het een
geweldig probleem is waarvoor het rijk de eerste bedragen in 1982 op tafel heeft gelegd en derhalve er
kent dat, door de bijzondere situatie waarvoor de gemeenten worden geplaatst, hier ook een rijkstaak
ligt.
Mevrouw Van der Werf heeft datgene herhaald wat zij in juli en in december 1981 heeft gezegd
met betrekking tot de totale aanpak van bezuiniging en herwaardering. Dat is uiteraard haar goed recht,
maar het lijkt mij weinig zinvol de toen gevoerde discussie te herhalen, althans van mijn kant bestaat
daaraan geen behoefte. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het verhaal van mevrouw Van der Werf wel conse
quent vind, maar helaas leidt het tot niets en dan heeft men zo weinig aan die consequentie. (Mevrouw
Van der Werf: Leidt het tot niets?) Neen, het leidt tot niets. (Mevrouw Van der Werf: Kunt u dat verder
beargumenteren?) Ik kan u dezelfde argumentatie geven die ik u de vorige keer ook al heb gegeven:
Als wij met een niet-sluitend beleidsplan komen, wordt de begroting niet goedgekeurd en kunnen wij
verder geen uitgaven doen. Als wij zouden worden aanvaard als een artikel 12-gemeente, zouden alle
verhogingen, met name de belastingverhoging waarop u op dit moment zo tegen bent, ons worden voor
geschreven en dan zijn wij na een lange omweg even ver als wij nu zijn. Nu kunnen wij nog zelf be
slissen en ook onze eigen prioriteiten stellen. (De heer Van der Wal: Straks moeten wij het doen met een
lager voorzieningenniveau. Dan hebben wij niets meer in te leveren en staan wij met de rug tegen de
muur.) De narigheid is echter dat u tegen een muur staat die niet sterk is en u kunt er daarom niet tegen
leunen! Ik heb indertijd al met betrekking tot de PAL-voorsteIIen - het PALternatief meen ik - gezegd
dat ik daarmee geen kant uitkon, dat ze irreëel waren. Ik heb er indertijd een andere omschrijving van
gegeven, maar die wil ik niet herhalen want dat zou vervelend zijn, maar voor mij is het uitgangspunt
van PAL niet reëel en omdat ik dat uitgangspunt niet aanvaard, kan ik met de consequenties uit de
voorstellen die op dat uitgangspunt zijn gebaseerd, ook geen kant uit.
Mevrouw De Jong heeft gezegd dat de aanpak van de herwaarderingsvoorstellen overwegend apo
litiek is. Ook haar moet ik verwijzen naar de uitspraken en besluiten van de raad die in twee instanties
zijn genomen en dat waren geen apolitieke uitspraken. Dat waren voorstellen en besluiten die uit de
raad zelf kwamen, weliswaar gegrond op de uitgangspunten van het collegeprogramma, maar uiteraard
wel geactualiseerd in de nieuwe situatie waarin wij ons als gemeente op dit moment bevinden. Overi
gens heb ik van mevrouw De Jong geen redelijk alternatief voor het collegevoorstel gehoord. Zij heeft
tegen enkele posten bezwaar geuit en, als ik het goed heb opgeteld, ik kom dan op een gat in het be
leidsplan van 3,2 miljoen. Zij heeft daar enkele zaken tegenover gesteld en als ik de bedragen die
daarmee gemoeid zijn optel, kom ik ruwweg gerekend op vijf ton. Als wij deze vijf ton aftrekken van
de 3,2 miljoen, blijft er een gat van 2,7 miljoen. In feite betekent dit dat wij dan niet met een slui
tend beleidsplan kunnen komen en dat al onze voorstellen zouden worden geblokkeerd door een niet-
goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
Tenslotte wil ik nog even wijzen op de laatste opmerking van mevrouw De Jong. Zij zegt dat wij
de rest, de 2,7 miljoen, wel zouden kunnen dekken uit het fonds extra afschrijvingen. Wij hebben al
een paar keer over het fonds extra afschrijvingen gesproken en ik denk dat het de raad zo langzamer
hand wel duidelijk is dat wij de ruimte, die wij door extra afschrijvingen hebben ingebracht, al beste
den. Die ruimte zit al in de plannen; met die cijfers is al rekening gehouden. Ik wil niet zeggen dat er
niet enige ruimte in de extra afschrijvingen zit, maar dan praten wij zeker niet over miljoenen maar
hooguit over enkele tienduizenden guldens of misschien een ton. Ik denk dat dit punt een onderdeel
moet zijn van de nota die wij u hebben beloofd en die inderdaad rondom de jaarwisseling of begin vol
lend voorjaar zal verschijnen. Uit het voorgaande blijkt echter duidelijk dat er geen soelaas is voor
dekking van het wijzigingsvoorstel van mevrouw De Jong.
Mijnheer de voorzitter, ik kom hiermede aan het einde van mijn beantwoording van de algemene
opmerkingen. De voor mij resterende opmerkingen hebben betrekking op de Schooladviesdienst en de
belastingen.
De Voorzitter: Ik hoef maar een enkele opmerking te maken, want over het hoofdstuk Algemeen Be
heer zijn niet veel vragen gesteld. Ik zou aan het adres van de heer Meijerhof een enkele opmerking
willen maken naar aanleiding van zijn woorden over het functioneren van onze landelijke organisatie
van gemeenten, de VNG. Hij vroeg zich af of het niet beter zou zijn dat deze organisatie een federa
tie zou worden die zou steunen op verschillende groepen gemeenten. Ik ben echter van mening dat die
weg heilloos zou zijn. Tot dusverre is de VNG in ons totale bestel een vreselijk sterke organisatie, die
met zijn voorstellen zowel bij regering als parlement een zeker gezag heeft en dat komt vooral omdat
men tot dusver steeds kans heeft gezien één lijn te trekken en op te treden namens alle gemeenten. Ik
geef toe dat, nu de omstandigheden moeilijker worden, de spanning in het eigen huis ook groter wordt.
Een gevaarlijke ontwikkeling vind ik, en velen met mij die in het Haagse circuit mee ronddraaien, ech
ter toch wel dat op het ogenblik de vier grote gemeenten, los van de VNG, op eigen houtje allerlei
overleg voeren met de centrale overheid. Wanneer dan uit politieke overwegingen aan die gemeenten
bepaalde, geld kostende, concessies worden gedaan, is het niet zo moeilijk te bedenken dat dit op be-
aalde punten wel eens ten laste kan gaan van andere gemeenten. Er wordt dan ook met klem bij de
grote vier aangedrongen op het primair behandelen van hun problemen binnen het kader van de VNG,
maar men kan hen natuurlijk het recht niet ontzeggen rechtstreeks met de regering overleg te plegen
over hun specifieke problemen. Wij moeten ook erkennen dat de problemen in de vier grote steden ont
zaglijk groot zijn. Ik geloof echter niet dat wij, wat de VNG betreft, de kant van een federatie uit moe
ten. De VNG streeft er echter reeds naar om, voordat men tot een eindbeslissing komt, in de kerncom
missies dan wel in het bestuur met groepen gemeenten die specifieke problemen hebben een grondiger
vooroverleg te voeren. Op zich gebeurt dit reeds met de grote steden maar ook, zoals u waarschijnlijk
weet, met de kleinste gemeenten. Bij deze gemeenten is al een veel frequenter overleg dan in het ver
leden het geval was. Ik kan u zeggen dat op het ogenblik ook gesprekken in deze richting worden ge
voerd met, als ik het zo mag noemen, de steden los van de grote vier, want die kunnen wel eens eigen
problematieken hebben waarvan het zinvol is om ook die eens grondig door te spreken voordat ze aan de
algemene voorraad van de VNG worden toegevoegd. Een federatie zou ik te allen tijde afwijzen, want
dat zou het standpunt van de gezamenlijke gemeenten alleen maar ernstig verzwakken.
Een ander punt is de kwestie van de autokostenvergoedingsregeling voor wethouders en ambtenaren.
Naar aanleiding van de in vorige raadsvergaderingen uitgesproken wens van de raad hebben wij hier een
voorstel gedaan om de autokostenvergoeding in zoverre te corrigeren dat uitsluitend nog vergoeding, op
declaratiebasis, zal worden gegeven voor de werkelijk gemaakte kilometers. Ons voorstel is om deze
regeling in drie jaar af te bouwen, zodat wij in 1985 het eindstadium bereiken. Ik geef toe dat het
technisch mogelijk is de regeling in één keer af te bouwen, maar uit psychologische overwegingen heb
ben wij dat niet gedaan. De vergoeding is immers een, wat wij dan noemen, verworven recht en behoort
tot de secundaire arbeidsvoorwaarden van een groep ambtenaren die ontstellend hard voor de zaak werkt
doch die niet in aanmerking komt voor overuren. Zo is het in de loop der jaren gegroeid. Wij hebben
echter gehoor gegeven aan de wens van de raad om deze vergoeding ongedaan te maken. Structureel
levert het niets op of de vergoeding nu in één keer of in drie keer in deze beleidsperiode wordt afge
bouwd en ik zou u daarom willen vragen met ons voorstel in te stemmen.
Mevrouw Waalkens heeft gevraagd waarom wij voorstellen de vergoeding van raadsleden en de pre
sentiegelden voor commissieleden per 1 september 1982 te laten ingaan en de autokostenvergoeding per
1 januari 1983. Het lijkt ons logisch, nu er een nieuwe raad wordt gelhstalleerd, om de vergoedingsre
geling op hetzelfde tijdstip te laten ingaan. Als dat niet zou gebeuren, hadden wij zeker ook voorge
steld de regeling per 1 januari 1983 te laten ingaan. Wij vonden het onlogisch om bij de nieuwe raad
nog een paar maanden met de oude vergoedingsregeling te werken en dan over te gaan op de nieuwe re
geling.
Ik wil ook nog een opmerking maken over het vlagvertoon. In de bestaande regeling is niets veran
derd voor wat betreft de data waarop wordt gevlagd. Wij zullen alleen het uitsteken van vlaggen beper
ken tot het stadhuis en de Oldehove. Vooral de Oldehove natuurlijk, omdat dan alle Leeuwarders kun
nen zien dat er wordt gevlagd. Onze beperking belet de Leeuwarder bevolking niet om ontstellend veel