24
zou zijn gehouden om van haar oorspronkelijke subsidiebedrag af te stappen. Wij hebben hierover over
leg gevoerd met een van de leden van het college van Gedeputeerde Staten. Wij hebben wat gestoeid
met de cijfers en na rapportage hierover in het college van b. en w. hebben wij gemeend de zaak aan u
te moeten voorleggen zoals wij hebben gedaan. Mevrouw Waalkens voert als argument bij haar betoog
aan dat veel meer mensen hun vakantie in eigen land zullen gaan doorbrengen en dat steeds meer men
sen hun activiteiten zullen zoeken in het Friese waterland en in de stad Leeuwarden. Ik ben dat wel met
haar eens, maar men zou aan dit gegeven ook een andere conclusie kunnen verbinden, namelijk dat de
werfkracht van de VVV dan niet zo bijzonder meer behoeft te worden geprikkeld. In dat geval zal men
met een lagere activiteitenradius toch tot dezelfde resultaten kunnen komen. Wij staan derhalve op het
standpunt dat wij ons voorstel moeten handhaven en dat wij de leden van de raad moeten ontraden in te
stemmen met de motie van mevrouw Waalkens en de heer Bijkersma.
De heer Pruiksma heeft een opmerking gemaakt over de privatisering van de botenverhuurinrichting,
die wij op het ogenblik nog vrij sterk hebben gebonden aan de situatie van de functionaris die bij de
Dienst Sport en Recreatie aan de zuidoever van de Grote Wielen zijn métier uitoefent. Wij kunnen de
heer Pruiksma toezeggen dat wij in 1986 de zaak in een blanco situatie opnieuw met elkander zullen
bekijken.
Mevrouw Van der Werf merkte op dat de verhoging van de gebruikerstarieven voor sportaccommoda
ties er nogal in tikt voor de sportverenigingen. Dat is tot op zekere hoogte juist. Het zal de kunst zijn
een redelijk evenwicht te zoeken tussen de kosten die de gemeente moet maken en de tarieven die zij in
rekening moet brengen. Die tarieven mogen natuurlijk nooit zo hoog zijn dat daardoor jonge mensen van
het beoefenen van sport worden afgehouden. Wij zullen in de nabije toekomst ten aanzien van nut en
offer met elkander nog eens nadere onderzoekingen moeten doen en vergelijkingen moeten treffen met
omliggende gemeenten. Ik kan u echter wel zeggen dat Leeuwarden met betrekking tot de aan de sport
verenigingen in rekening gebrachte lasten voor het gebruik van sporthallen bepaald niet in de voorhoede
ligt. Het tegenovergestelde is eerder waar en datzelfde geldt ook voor het gebruik van de sportvelden.
In dat opzicht belasten wij, in vergelijking met de omliggende gemeenten, de sportverenigingen perse
niet onredelijk en ik heb derhalve de indruk dat de thans door ons voorgestelde verhoging nog alleszins
binnen de redelijke marges ligt.
Naar mijn idee heb ik met mijn opmerking over de afwijzing van het vakantietarief voor de zwem
baden ook antwoord gegeven op de opmerking van mevrouw De Jong over verhoging van liggelden voor
pleziervaartuigen. Wij willen de opmerking van mevrouw De Jong echter wel meenemen want wij weten
ook nog niet wat er na deze bezuinigingsronde komt. In de volgende ronde zou de bel wel eens kunnen
luiden voor de hier gedane suggesties en wij kunnen de door haar genoemde mogelijkheid dan wellicht
bitter nodig hebben.
De heer Miedema (weth.): Ik heb slechts enkele kleine punten te beantwoorden. Mevrouw Van der
Werf heeft een vraag gesteld over de openbare verlichting. Zij vraagt zich af of het verschuiven van de
vervangingsgrens van lampen inhoudt dat straks een op de vier lampen niet meer brandt. Ik denk dat dit
niet zo is en ik hoop het ook niet. Wij hebben in Leeuwarden altijd gekozen voor een zo optimaal mo
gelijke verlichting. Wij zaten op een vervangingsgrens van lampen van 6.000 branduren. Er is echter
een aantal gemeenten dat een langere brandtijd aanhoudt. Over het algemeen neigt men tot de mening
dat een grens van 8.000 branduren toch wel aanvaardbaar is, alhoewel er dan wel iets meer storingen
zijn te verwachten. Het toenemen van de storingen zal extra werkzaamheden wegens vervanging van
lampen met zich meebrengen en het bedrag dat hiermee gemoeid is, is geraamd op 42.000, Het
geheel is echter een proef om te proberen tot hoever wij kunnen gaan. De veronderstelling is dat het
voorstel aangaande de branduren van lampen reëel is en het college is graag bereid dat reële voorstel te
volgen. Wij hopen dat het aantal kapotte lampen minimaal zal zijn.
De heer Meijerhof heeft gesproken over de bezoldigde nevenfuncties van ambtenaren en heeft met
mevrouw Brandenburg een motie ingediend, waarin het college wordt opgedragen voor de komende be
grotingsbehandeling te komen met een concreet voorstel met betrekking tot de regeling van deze func
ties. Momenteel wordt door het Centraal Orgaan een uniforme landelijke regeling voorbereid met be
trekking tot de bezoldigde nevenfuncties van ambtenaren en wij willen graag dit rapport afwachten, zo
dat wij één lijn blijven volgen met andere gemeenten en niet een uitzonderingspositie innemen. Zouden
wij echter de motie moeten uitvoeren binnen het tijdsbestek dat ons daarin wordt gegeven, dan zouden
wij zelf initiatieven moeten nemen en zelf standpunten moeten bepalen. Wij menen echter dat het beter
is het rapport van het Centraal Orgaan dienaangaande af te wachten. Ik heb begrepen dat de heer
Meijerhof begrip heeft voor dit standpunt van het college en ik ben hem daarvoor ook erkentelijk. Mer
is bezig met het onderzoek naar de bezoldigde nevenfuncties van ambtenaren en zodra wij iets naders
weten komen wij bij de raad terug. De toezegging dat dit voor de volgende begrotingsvergadering zal
zijn kunnen wij echter niet doen en daarom moeten wij de raad adviseren de genoemde motie niet aan te
nemen.
25
De heer Geerts (weth.): Als eerste komt aan de orde de bezuiniging van 120.000,die zal moe
ten worden opgevuld door herschikking van taken van het COL en de SSKWL, zoals de raad in de juli
vergadering van het vorige jaar heeft aangegevenIk denk dat de raad, evenals het college, daarbij
-edacht heeft dat er, door het gezamenlijk laten optrekken van het COL en de SSKWL wat betreft orga
nisatie en administratie, toch een bezuinigingsmogelijkheid aanwezig moest zijn. Wij hebben onder
zocht of die mogelijkheid inderdaad bestond en om die reden zijn gesprekken gevoerd met beide instel
lingen. Deze gesprekken hebben evenwel niet tot resultaten geleid omdat het COL en de SSKWL niet
bereid waren aan te geven hoe de bezuinigingen moesten plaatsvinden. Men zag een nauwe samenwer
king niet zitten omdat, naar men zei, de doelstellingen en aanpak van de instellingen heel verschillend
zijn en men betwistte ook de legitimiteit van de bezuinigingen gezien het feit dat de werksoorten waar
om het hier gaat prioriteit hebben gekregen, oftewel accent, zoals dat heet in het jargon van het Soci
aal-Cultureel Plan. Het is waar dat aan het sociaal-cultureel werk prioriteit is gegeven, maar dat was
ook de reden waarom deze instellingen niet zijn gekort bij de 6% korting op het accres voor alle niet-
>ersonele kosten. Dat gold voor het opbouwwerk, het buurtwerk, het emancipatiewerk en het vormings-
en ontwikkelingswerk. Naar mijn mening ligt de legitimiteit van het feit dat er moet worden bezuinigd
in de toestand van de gemeentelijke middelen. Die toestand is zodanig dat wij zelfs moeten gaan bezui
nigen op prioriteit-gebonden activiteiten.
Zo liggen de feiten en dit is denkelijk ook de reden waarom de raad heeft gezegd dat wij een en
ander in de derde fase van de bezuinigingsronde zouden moeten bekijken. De instellingen geven zelf
niet aan hoe de bezuiniging moet plaatsvinden en daarom heeft de volgende afweging plaatsgevonden.
De subsidie bestaat uit vier componenten. Ten eerste de huisvesting. De huisvesting is een vaste compo
nent en de lasten daarvan zijn vrijwel volledig te beschouwen als vaste lasten. Hierop valt derhalve
weinig te bezuinigen. In de tweede plaats zijn er de activiteiten. Op de activiteiten zou wel kunnen
worden bezuinigd maar die zijn natuurlijk de ziel van het werk dat de instellingen doen. Als het werk
wordt opgezet zonder dat er geld is voor activiteiten, blijft er alleen een dure organisatie over die niets
kan doen omdat er geen geld is. In de derde plaats komt de organisatie, maar dat is ook min of meer een
vast punt, tenzij de instellingen zouden zeggen dat men kan bezuinigen door samen te werken. De heer
Meijerhof noemt in dit verband zelfs het woord fusie. Als vierde punt blijft dan het personeel over. Dat
punt is in dit geheel de meest flexibele factor en daarom heeft het college ook het voorstel geformuleerd
om de bezuiniging van 120.000,over beide instellingen te verdelen naar rato van het totale subsi
diebedrag dat zij ontvangen. In het collegevoorstel wordt gesproken over een vacaturestop. Men zou
ook kunnen zeggen vacaturebeheersing. De uiteindelijke bedoeling is dat na afloop van de beleidsperi
ode door vermindering van personeel de voorgestelde bezuiniging is gerealiseerd. Ik kom op dit punt
straks nog even terug als ik de opmerkingen van de sprekers afwerk.
Het volgende punt is de fusie van Krats en Biels. Het belangrijkste discussiepunt is hier vermoede
lijk dat deze instellingen pleiten voor drie beroepskrachten, terwijl het voorstel van het college inhoudt
dat er twee beroepskrachten worden aangesteld. Ik wil nogmaals naar voren brengen dat ik bewondering
;eb voor de wijze waarop deze instellingen elkaar hebben gevonden. Een heleboel goede wil heeft
hieraan ten grondslag gelegen. Men heeft op korte termijn een beleidsplan gemaakt dat eveneens invul
ling heeft gegeven van de ideeën van de raad hieromtrent. Het is inderdaad waar dat in de groep jonge
ren waarop men zich onder anderen richt, namelijk LBO en MAVO, veel werkloosheid voorkomt. Dat
zelfde is echter het geval bij andere instellingen die voor het open jeugd- en jongerenwerk werkzaam
zijn; alleen denk ik daarbij wel aan een ander soort groepering, bijvoorbeeld aan 't Vliet. Wat bij de
ze bezuinigingen een rol heeft gespeeld is de overweging dat a) er moet worden bezuinigd, b) de be
zuinigingen voornamelijk moeten worden gevonden in een sector die in het Sociaal-Cultureel Plan niet
die hoge prioriteit heeft, hoewel wij het werk eveneens zeer belangrijk vinden, als een aantal andere
sectoren en c) het aantal instellingen op het gebied van het jeugd- en jongerenwerk, namelijk Krats,
iiels. Hippo en Vliet, voor een stad als Leeuwarden vrij veel was. Naar mijn mening is het gedane
voorstel dan ook een logisch voorstel geweest. Het punt is nu of men op een fatsoenlijke manier kan
draaien met twee stafkrachten of dat het er drie moeten zijn. Ik kan mij voorstellen dat de instelling het
een zeer belangrijke zaak vindt om met drie stafkrachten te draaien. Men heeft het ons ook prima voor
gerekend en men vindt dat wij dat maar moeten accepteren. Wij kunnen ook een ander uitgangspunt ne
men. Wij kunnen zeggen dat wij 300.000,beschikbaar hebben en dat Krats en Biels het eerst maar
eens voor dit bedrag moeten proberen. Het oorspronkelijke budget was 446.000, Wij spreken der
halve over een bezuiniging van 146.000, Het college is echter nog wel bereid eens te bekijken
!ioe een en ander zich ontwikkelt. Daarnaast hebben wij een verzoek ingediend bij het ministerie om de
administratieve kracht, die in het kader van het ISP-arbeidsplaatsenplan ter beschikking was gesteld van
lippo en die niet in functie kan treden omdat Hippo failliet is zoals u weet, over te hevelen naar Krats
en Biels. Verder ben ik van mening dat het helemaal geen uitzonderlijke situatie is als een instelling als
r