4
Sub K.
De Voorzitter: Dit punt luidt: Brief van 18 januari 1983 van de heer N. Hovinga met betrekking tot
het plaatsen van kruisraketten in de gemeente Leeuwarden. De tweede zin van het antwoord van het
col lege moet nog worden aangevuld met van mevrouw VI ietstra
De heer Siemonsma: De brief van de heer Hovinga komt bij ons niet zozeer over als een verzoek tot
stellingname van de raad inzake de kwestie van de kruisraketten en alles wat daarmee samenhangt. De
ze brief houdt volgens ons veel meer in, namelijk een mogelijke concretisering en uitwerking van de
stellingname die de raad heeft ingenomen. Om de heer Hovinga als antwoord op zijn brief enkel de mo
tie, die is aangenomen ter kennisgeving te doen toekomen lijkt ons wel een beetje mager. Wij hebben
bij de schriftelijke vragen met betrekking tot het ontwerp-beleidsplan 1983-1987 en de ontwerp-begro-
ting voor 1983 ook vragen gesteld over een verdere uitwerking van het vredes- en veiligheidsbeleid.
Deze brief zou volgens ons betrokken kunnen worden bij de plannen voor een eventuele uitwerking van
de besluiten die wij destijds hebben genomen.
De Voorzitter: Ik heb er geen enkel bezwaar tegen om de brief aan te houden tot na de vergadering
van de betreffende afdeling van de raad. Als uit die vergadering geen andere aspecten naar voren ko
men, dan kan worden gehandeld zoals nu wordt voorgesteld. Zouden er wel andere aspecten uit die ver
gadering naar voren komen dan kunnen wij daarop inhaken. Ik constateer dat de raad ermee instemt dat
wij de brief aanhouden tot na de vergadering van de betreffende afdeling van de raad.
Punt 3 (bijlage nr. 71).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Advies inzake de beslissing op het beroepschrift van de heer
H.A. de Boer.
De heer De Beer: Op bladzijde vier van de raadsbrief staat dat de Raadsadviescommissie voor de
Beroep- en Bezwaarschriften de raad in overweging geeft b. en w. te verzoeken om bedoeld overleg met
de heer De Boer te voeren. Van mijn kant wil ik op dat overleg aandringen. Is het college ook bereid
om het in de raadsbrief bedoelde overleg te voeren?
De heer Miedema (weth.): Het is erg reëel dat dat overleg gevoerd wordt, mijnheer De Beer, en wij
zullen dat dan ook voeren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de Raadsadviescommissie voor de Beroep
en Bezwaarschriften met inachtneming van de toezegging van de wethouder.
Punten 4 t.e.m. 9 (bijlagen nrs. 62, 79, 61, 65, 53 en 63).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
Punt 10 (bijlage nr. 67).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Verkoop van een ten zuiden van en aan Wismastate (plangebied
Camminghaburen, deelgebied VII) gelegen perceel bouwterrein.
De heer Bijkersma: Wij zijn tegen artikel zeven van de verkoopvoorwaarden, mijnheer de voorzit
ter.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van b. en w. met aantekening dat de VVD-
fractie wenst te worden geacht te hebben gestemd tegen artikel zeven van de verkoopvoorwaarden.
Punten 11 en 12 (bijlagen nrs. 56 en 55).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w.
5
Punt 13 (bijlage nr. 69).
De Voorzitter: Dit punt luidt: Uitgangspunten woonschepenbeleidZoals reeds in de brief van 16
februari 1983 aan de raad is meegedeeld is dit punt van de agenda afgevoerd.
Punt 14 (bijlage nr. 78).
De Voorzitter: Aan de orde is thans: Voorbereidingsbesluit ex artikel 21 van de Wet op de ruimte
lijke ordening voor de percelen Oldegalileën 42 en Tuinen 36 te Leeuwarden en voor het perceel de
Pol Ie 6 te Goutum. Ten aanzien van het perceel de Pol Ie 6 te Goutum is een brief binnengekomen van
20 februari 1983 van de heer W.K. Brouwer die op uw tafels is neergelegd. Deze brief kan bij de dis
cussie worden betrokken.
De heer Timmermans: Ik wil beginnen met te constateren dat mijn fractie instemt met de punten I
en III van het besluit.
Een meerderheid van de fractie heeft bezwaar tegen punt II van het besluit, namelijk het nemen
van een voorbereidingsbesluit voor het perceel Tuinen 36. Dit agendapunt is ook in de Commissie voor
de Ruimtelijke Ordening aan de orde geweest. De meerderheid van de commissieleden heeft dienaan
gaande negatief geadviseerd. Het college heeft via wethouder Geerts een vijftal argumenten naar voren
gebracht in de vergadering van de Commissie voor de Ruimtelijke Ordening die pleiten voor het nemen
van het voorbereidingsbesluit. Ik wil deze vijf argumenten graag even doornemen.
Het eerste argument is dat de verkeeraantrekkende werking van een bar-dancing niet onevenredig
groot moet worden geacht, althans niet veel groter moet worden geacht dan de verkeeraantrekkende
werking van de groothandelsfunctie die in principe in dit perceel denkbaar is. Uit dien hoofde behoeft
er geen bezwaar te bestaan tegen het nemen van het voorbereidingsbesluit. Wij zijn het daarmee wel
eens, maar wij vinden dat dit argument geen argument is voor het vestigen van een bar-dancing.
Als tweede argument wordt de redenatie gehanteerd dat het voorbereidingsbesluit niet strijdig is met
de h uidige woonfunctie van het gebied. Wij hebben hiertegen een soortgelijk bezwaar als genoemd bij
het eerste argument. Immers, het pand Tuinen 36 heeft op dit moment geen functie, dus zou het pand
ook een groothandelsfunctie kunnen hebben. Ook deze redenatie is geen argument voor het nemen van
het voorbereidingsbesluit.
Het derde argument is dat het pand Tuinen 36 al enige tijd leeg staat, hetgeen juist is. Wij vragen
ons af of dit argument wel een argument is. Men kan zich afvragen of een dergelijk pakhuis - dat is dit
pand in feite - ook kan worden aangewend als een soort verzamelgebouw ten behoeve van opslag van
goederen voor winkels. Er zijn in de binnenstad op dit moment nogal wat voormalige woonhuizen die ten
onrechte als pakhuis worden gebruikt, hetgeen met name het geval is in buurten waar een duidelijk re
habilitatieprogramma gaande is. Wij kunnen ons voorstellen dat het bestaande pand voor een soort pak
huisfunctie in aanmerking komt, want het blijkt dat daar wel vraag naar is. Ook de woonfunctie van dit
pand moet niet uitgesloten worden geacht. Een en ander blijkt ook wel een beetje uit het feit dat in het
bouwplan van de initiatiefnemer aan wonen in het pand wordt gedacht. Ik zie niet in waarom het gehele
pand niet voor een woonfunctie in aanmerking kan komen.
Dan kom ik bij het vierde argument. Het gaat hier om een meer belangrijke overweging van het
college, namelijk de twijfel of het gebied is gelegen in een horecavrije zone. Bij mij bestaat de indruk
dat de gemeentelijke Drank- en Horecaverordening met name bedoeld is voor gebieden waarvoor geen
bestemmingsplan aanwezig is dan wel op korte of op middellange termijn geen bestemmingsplan aanwe
zig zal zijn. Voor dit gebied is een bestemmingsplan aanwezig en ik vind dat dat dan ook een zwaarde
re juridische status moet hebben dan het argument dat er toevallig een drank- en horecaverordening is
waaronder dit gebied overigens niet valt. Het argument dat dit gebied niet vrij is van drank- en horeca-
vestigingen is geen argument om te zeggen dat dan alle panden in een dergelijk gebied automatisch in
aanmerking zouden kunnen komen voor de functie van café, bar en wat dies meer zij.
Als wij kijken naar het te voeren beleid voor dit gebied, want daar gaat het in wezen om, dan wil
ik toch wel even teruggaan naar het Structuurplan voor de binnenstad waarin voor dit gedeelte van de
binnenstad is vastgesteld dat de primaire bedoeling van het gebied is het vestigen en het versterken van
de functie "wonen" en de secundaire bedoeling het handhaven van de gemengde bebouwing. Er wordt
absoluut niet gesproken over het al dan niet vestigen van horecabedrijven in dit gebied. De laatste tijd
is er met name in het weekend in de binnenstad sprake van een structurele overlast van café's en bars.
Als gemeente zijn wij niet bij machte om daarop op dit moment 'snachts enige controle uit te oefenen
dan wel enige controle uit te oefenen die afdoende is. Het Structuurplan voor de binnenstad vermeldt
ten aanzien van het horecabeleid dat het de bedoeling is te komen tot een concentratie van horecaves-