20 genwoordig nemen wij aan dat de horecaman zelf zijn bedrijf om een, twee of drie uur sluit. Uit erva ring is mij gebleken dat de agenten die in het weekeinde op route zijn niet de tijd en de gelegenheid hebben deze controle uit te oefenen. Zou het niet dienstig zijn nog eens aandacht aan dit punt te schenken? De ervaring leert ons dat sluitingstijden van een, twee of drie uur niet te hanteren zijn zon der dat er enig toezicht op is. De Voorzitter: Ik wil daar het volgende van zeggen. Ik ben mij ervan bewust dat ik al heel lang burgemeester ben, want als ik nu zeg "toen ik hier kwam", is dat al een hele tijd geleden. Toen ik hier kwam hadden wij nog enkele agenten wiens taak het was elke avond langs de horecabedrijven te gaan en aan te kondigen dat het de hoogste tijd was om te sluiten. De caféhouders vonden dat erg leuk, want zij behoefden zelf niets te regelen. Daarvoor kwam de politie. Als de agent een goede bui had, bleef men nog tien minuten zitten, maar daarna gingen de gasten de deur uit. Zo ging het aan het einde van de zestiger jaren. Ik moet u zeggen dat ik het echt interessant vind u dit te vertellen. Inmiddels is er een aantal horecabedrijven bij gekomen - sommigen zeggen dat dat mede een gevolg is van het feit dat ik hier burgemeester ben - en hebben wij de tijd er niet meer voor elke avond alle bedrijven af te lopen. Bovendien zou het niet meer kunnen om financiële redenen. De verantwoorde lijkheid de zaak op tijd te sluiten ligt ook niet bij de politie, maar bij de horecamensen zelf en dat we ten zij ook erg goed. Ik verzeker u ook dat de politie regelmatig controleert of men wel of niet op tijd dicht is. Als er gevallen zijn waar men een nachtvergunning heeft en wij constateren dat men niet op tijd dicht is, geven wij één keer een waarschuwing. De tweede keer wordt de vergunning ingetrokken. Dit is al enkele keren gebeurd. Diegenen van u die nogal eens erg laat op straat komen zullen zich af vragen of dat waar is, want zij merken dat er soms mensen 'smorgens om vijf of zes uur uit een café ko men. Ik moet u daarop zeggen dat er horeca-ondernemers zijn die er via mazen in de wet in slagen aan bepaalde sluitingstijden te ontkomen. Er zijn nogal wat mogelijkheden om een besloten club te maken en sommige mensen zijn zo vindingrijk op dit terrein dat wij daartegen niet kunnen optreden. Dit is het constateren van een feit. Samenvattend kan ik zeggen dat, waar het bedrijf voor het publiek geopend is, regelmatig wordt gecontroleerd en, zo nodig, ook wordt opgetreden. Het vervelende bij deze pro blematiek is echter dat dit volk zich in toenemende mate iets minder om de wet bekommert. Ik heb dat bij de beantwoording van de vorige vraag ook al gezegd. Hierdoor wordt het voor ons steeds moeilijker handelend op te treden, doch er wordt gecontroleerd. Als de heer De Jong het vermoeden zou hebben dat wij niet naar sluitingstijden kijken, moet ik hem verzekeren dat wij dat wel doen. Er is zelfs een systeem voor, volgens welk men steekproefsgewijze een aantal bedrijven controleert. U kunt zich voor stellen dat wij niet meer in staat zijn ten aanzien van de controle op de sluitingstijden het systeem van de zestiger jaren nog te volgen. (De heer De Jong: Ik heb toch de indruk dat de controle dit wintersei zoen niet zo intensief gebeurt als wel zou moeten volgens uw woorden.) Die indruk is dan verkeerd! (De heer De Jong: Ik meen dat ik als binnenstadbewoner toch wel enige notie heb van de bestaande situ atie.) U draait de wereld om. De controle is niet verminderd, maar de houding van het volk ten op zichte van de voorschriften is veranderd. (De heer Timmermans: Ik moet de heer De Jong gelijk geven. Ik woon nu een aantal jaren in de binnenstad. Enkele jaren gelden kwam het niet voor dat café's - ik heb er meerdere om mij heen - na sluitingstijd nog functioneerden. De laatste jaren is dat wel het ge val.) Dat laatste ontken ik ook niet. De heer Bijkersma: Ik kan mij begrijpen dat u zich zorgen maakt omdat de mensen vandaag de dag zich anders gedragen dan een aantal jaren geleden. Ik lees regelmatig in de krant dat de politie over dag verkeerd geparkeerde auto's wegsleept. Gebeurt dat ook in de weekenden? De heer Jorna: Ja, met name bij excessen zoals bij het geparkeerd staan voor uitritten of op heel erg verkeersgevaarlijke plaatsen. Dan worden ze weggesleept. Ook 'savonds en 'snachts. (De heer Bijkersma: Worden auto's die in het weekeinde op het trottoir staan geparkeerd ook weggesleept?) Nee, dat valt niet onder de parkeerexcessenverordening(De heer Bijkersma: Het is maar net hoe u het noemt.) (De Voorzitter: Niet hoe het genoemd wordt, maar hoe het in de verordening staat.) (De heer Bijkersma. Misschien dat de verordening dan nog eens kan worden aangepast.) B. Rampenbestrijding, Vrede en Veiligheid. Mevrouw Van der Werf: In vraag 78 is ingegaan op het standpunt van de raad met betrekking tot met-mil itaire oorlogsvoorbereiding. De raad heeft dienaangaande op 13 december 1982 een duidelijk standpunt ingenomen, dat ter kennis zou worden gebracht van de regering, de Tweede Kamer en het provinciaal bestuur en ter discussie zou worden ingebracht in de VNG en de VFG. Op onze vraag of dit al is gebeurd, antwoordt het college dat zal worden gewacht met het inbrengen van dit raadsstandpunt bij de VNG en de VFG tot het moment dat deze problemen daar aan de orde worden gesteld. Op het tijdstip dat deze motie werd aangenomen, wisten wij reeds dat de VNG haar standpunt over de ontwerp- Rampenwet al aan de Tweede Kamer kenbaar had gemaakt. Desondanks meenden wij dat deze discussie opnieuw in de VNG gestart zou moeten worden. In de motie staat heel duidelijk dat de motie ter dis cussie ingebracht dient te worden en wij zijn derhalve van mening dat het college hier een tamelijk af wachtende houding aanneemt door te wachten totdat de problemen weer aan de orde komen. Wij vinden dit een te voorzichtige interpretatie van de motie en wij willen het college dan ook dringend verzoeken hier zelf het initiatief te nemen. De heer Siemonsma: Ik wil graag enkele opmerkingen maken naar aanleiding van de beantwoording van de vragen 79 en 80. 13 december ligt nog in het vrij recente verleden en daarom zal ik nu niet her halen wat toen besproken is. Intussen is de situatie er naar mijn mening echter niet florissanter op ge worden. Er is sprake van verontrustende ontwikkelingen. Uitgelekt is dat de Verenigde Staten het doel bewust aangaan van een beperkte kernoorlog nu al overwegen om hun superioriteit te bewijzen. Ook de ontwikkelingen in West-Duitsland, waar ook bepaald geen regering te voorschijn zal komen die een veiligheidsbeleid zal voeren dat in de buurt van onze raadsuitspraak komt, zijn zeer verontrustend. Er is echter ook een verheugende ontwikkeling en die is dat burgemeesters van Nederlandse gemeenten elkaar opzoeken en zich beraden over vrede- en veiligheidsbeleid. Zij willen bekijken hoe zij om zouden moeten gaan met ontwikkelingen die strijdig zijn met raadsuitspraken die zijn gedaan. In een eerdere discussie is ter sprake geweest of het maken van bestemmingsplannen een oplossing zou kunnen zijn om met de ontwikkelingen om te kunnen gaan. Wat ons betreft mag het niet bij uitspraken blijven, maar zullen aan die uitspraken consequenties moeten worden verbonden. In dat verband ben ik ontevreden over de antwoorden op de vragen 79 en 80 en ten aanzien van het antwoord op 79a wil ik graag nog een concreet antwoord hebben. Ik wil graag weten op welke wijze het college er achter denkt te komen of nuclearisering van de F-16 wordt overwogen. Ten aanzien van vraag 80 wil ik graag weten welke on dersteunende maatregelen, die niet in de vraag worden genoemd, het college denkt te kunnen verbinden aan de raadsuitspraak van 13 december 1982. Of bedoelt u in dit antwoord te zeggen dat er geen enkele ondersteunende maatregel denkbaar is? Mevrouw Vlietstra: Ik ben eveneens van mening dat de antwoorden op de vragen in dit hoofdstuk re delijk passief zijn. De intentie van de motie was wel iets actiever. Ik zou dan ook het verzoek van me vrouw Van der Werf om de kwestie van de niet-militaire oorlogsvoorbereiding zelf ter discussie in te brengen in de VNG en de VFG, zoals in de motie stond, willen ondersteunen. Wat betreft het antwoord op vraag 80 kan ik mij voorstellen dat de gemeente niet vergader- en manifestatieruimte gratis ter be schikking stelt omdat daarmee een soort precedent zou kunnen worden geschapen naar andere organisa ties toe die ook manifestaties organiseren. Ik zie niet in wat er op tegen zou zijn om als college de be volking op te roepen deel te nemen aan de vredesdemonstraties die in oktober weer worden gehouden. Dit is meteen een manier om publiciteit te geven aan de raadsuitspraak. Ik zou daarom dit in vraag 80 gedane verzoek willen herhalen. De Voorzitter: Ik zal eerst ingaan op vraag 78. Naar mijn mening zijn wij echt niet redelijk passief geweest, zoals mevrouw Vlietstra zojuist opmerkte. De raad heeft een uitspraak gedaan en wij hebben de zaken die het college daarin werden opgedragen correct uitgevoerd. Wij hebben onmiddellijk brie ven geschreven naar de instanties die in de motie zijn genoemd en wij hebben op die brieven ook al antwoord ontvangen. Die antwoorden zijn ter inzage gelegd. Wij hebben alleen ten aanzien van de VNG en de VFG gesteld dat deze kwestie daar zal worden ingebracht op het tijdstip dat deze proble matiek ter discussie wordt gesteld. Tot nu toe heeft men deze discussie bij de VNG en de VFG nog niet aan de orde gesteld en wij hebben daarom ook nog geen brieven geschreven. Zodra dit onderwerp aan de orde komt, zullen wij ons raadsstandpunt bekend maken. (Mevrouw Van der Werf: De bedoeling van de motie was juist dat deze zaken wèl ter discussie komen bij de VNG en de VFG en ik kan mij voor stellen dat het college daartoe zelf het initiatief neemt.) Wij willen best een keer een brief schrijven met het verzoek deze kwestie ter discussie te stellen, maar men doet dat op dit moment niet. Men is van mening dat het beleid aangaande de niet-militaire oorlogsvoorbereiding, dat wil zeggen de civiele ver dediging, geen taak is van de VNG en de VFG. Zodra men deze problematiek wel ter sprake brengt, zullen wij het standpunt van onze raad ter discussie inbrengen. (Mevrouw Van der Werf: Is het wel of niet ter discussie brengen van deze problematiek niet te bei'nvloeden door een afzonderlijke gemeente?) Naar mijn mening niet. Als mevrouw Van der Werf echter denkt dat het college tekort is geschoten in zijn taak, kan de bedoelde brief nog wel aan de VNG en de VFG worden gestuurd. Het is ons echter bekend dat deze problemen daar niet aan de orde worden gesteld. Iets anders ligt het bij Tweede Kamer

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 11