22 en regering. Daar worden deze punten ter discussie gesteld en die instanties hebben wij derhalve onmid dellijk geschreven. In de motie werd gezegd dat het college kenbaar moest maken wat de raad bij meer derheid, bij motie, heeft uitgesproken. (Mevrouw Van der WerfEr staat niet in de motie dat het college het raadsstandpunt kenbaar moet maken. Er staat duidelijk dat de motie ter discussie moet worden inge bracht en ik zou daarom graag willen dat het college in de lijn van de motie probeert een discussie over dit onderwerp op gang te brengen binnen de VNG en de VFG.) Ik zal dit punt in het college aan de orde stellen. (De heer Bijkersma: Ik ben het met het standpunt van de voorzitter eens. Het college heeft het standpunt schriftelijk ingebracht en dat is wel voldoende.) Laat ik dit concreet stellen. Wij hebben wel brieven geschreven, maar niet aan de VNG en de VFG, omdat wij weten dat deze problemen daar op dit moment niet aan de orde zijn. Nu mevrouw Van der Werf aangeeft dat het de bedoeling is ook nog een brief naar de VNG en de VFG te sturen, zal ik dit punt in het college bespreken. Er zijn ook enkele vragen gesteld over de punten 79 en 80. De heer Siemonsma wil weten wat wij doen om te weten te komen of in Leeuwarden oorlogstuig, zoals het in de vraag wordt genoemd, wordt geplaatst. Ik moet zeggen dat wij geen pogingen doen hierover iets te weten te komen. Ik denk ook dat men ons dergelijke zaken niet vertelt. Het zijn militaire geheimen en als de heer Siemonsma meent dat wij moeten proberen te weten te komen wat er zoal gebeurt, zullen enkele leden van het college, zo zij daartoe bereid zijn, eens moeten proberen 'snachts op de basis te komen. Zij moeten voorbij de honden zien te komen die daar rondlopen en kijken wat men aan het doen is. (De heer Siemonsma: Mis schien kan dit een van uw laatste daden als burgemeester zijn, mijnheer de voorzitter.) Daarop moet ik nee zeggen. Als burgemeester doe ik het niet. Wat ik na mijn pensionering doe, weet ik nog niet. Ik zeg u echter toe dat ik het u zal meedelen als ik ergens achter kom. Naar aanleiding van het antwoord op vraag 80 wil de heer Siemonsma graag weten of het college helemaal geen ondersteuning wenst te geven aan acties tegen kruisraketten en dergelijke. Wij zijn in derdaad van mening, ook in verband met de consequenties, dat wij dat niet moeten doen. Als college van b. en w. zullen wij niet meewerken aan de zojuist door mevrouw Vlietstra genoemde vredesbetogin- gen die in de herfst zullen plaatsvinden. Dat betekent echter niet een weergave van onze gezamenlijke mening. Als wij actief aan de demonstraties willen meedoen, zullen wij dat, ieder op onze plaats in de politieke partij waartoe wij behoren, moeten doen. Wij menen dat dit niet een taak van het college is. (De heer Siemonsma: Ik wil graag het punt van de ondersteunende maatregelen ten aanzien van acties tegen de plaatsing van kruisraketten voorlopig en onder voorbehoud claimen.) Ik heb het genoteerd. De Voorzitter: Wij gaan thans over naar de beleidssector Overige Uitgaven en Inkomsten. Ik ver zoek de leden van de afdeling, die met deze beleidssector te maken hebben, hun plaatsen in te nemen. PAR. 15. BELEIDSSECTOR OVERIGE UITGAVEN EN INKOMSTEN. A. Beleidsprioriteiten en uitgangspunten van beleid. De heer Schagen: In het antwoord op vraag 363 zegt het college dat er zal worden nagegaan in hoeverre er mogelijkheden zijn om gesubsidieerde instellingen te stimuleren op meer actieve wijze in zicht te verschaffen ten aanzien van de vraag welke bevolkingsgroepen van hun diensten gebruik maken. Ik denk thans dat het college dat niet of nooit meer behoeft na te gaan. De komende subsidieverorde ning op het gebied van het welzijnsterrein geeft hier uitstekende aanknopingspunten en ik verwacht dan ook dat het college die zonder meer zal gebruiken. De Voorzitter: De subsidieverordening komt bij dit onderwerp zeker aan de orde. B. Algemene financiële aspecten van beleid. Mevrouw Van der Werf: In de vragen 367 en 368 gaat het over een punt dat wij al eerder aan de or de gesteld hebben, maar dat nog steeds niet duidelijk wordt. In het collegeprogram wordt gezegd dat men op dit moment kiest voor een sluitende begroting, daarmee aangevend dat er kennelijk een moment kan komen waarop dat niet meer kan. In punt 368 geeft het college aan dat er naar zijn oordeel nauwe lijks rek meer in de gemeentebegroting zit, hoewel deze opmerking naar mijn idee in tegenstrijd is met de voorgaande zin, namelijk dat de genoemde extra kortingen niet noodzakelijkerwijs consequenties be hoeven te hebben voor het "nieuw beleid". Waar het om gaat is dat wij als raad nooit voldoende inzicht hebben in wat precies de rek in de begroting nog is. Bij elke nieuwe herwaardering worden wij ermee geconfronteerd dat er nog her te waarderen valt, maar een totaaloverzicht van een en ander hebben wij niet. Dat betekent dat wij elke keer opnieuw alleen maar kunnen praten over de herwaarderingsprojec 23 ten voor de bedragen zoals die ons op dat moment worden voorgeschoteld. Een zinnige discussie over het tijdstip wanneer de ondergrens is bereikt is derhalve niet mogelijk, maar kennelijk heeft het college daarover toch wel een opvatting, hoewel het zich met een naar mijn idee uiterst vage zin van de beant woording afmaakt door te zeggen dat de ondergrens is bereikt op het moment dat wij onze verantwoorde lijkheden niet meer kunnen waarmaken. Gezien de uitspraken in het collegeprogram mag ik aannemen dat het college over het wel of niet hebben van een sluitende begroting en het bereiken van een onder grens een veel duidelijker opvatting heeft. Ik zou daarom graag opnieuw de mening van het college hierover willen horen en bovendien als raad een totaal-inzicht willen hebben in wat er her te waarderen valt. In ieder geval willen wij graag weten wat er aan vaste verplichtingen ligt en wat voor het college een uiterste ondergrens is. Dit maakt de discussies in volgende herwaarderingsronden veel beter en ook veel politieker. De Voorzitter: Ik wil graag in het algemeen enkele opmerkingen maken. Ik begin met voorop te stellen dat wij inderdaad geen duidelijke ondergrens hebben aangegevenNiet omdat wij dit gegeven vaag willen houden, doch alleen omdat het schier onmogelijk is een exacte ondergrens aan te geven. Ik kan u zeggen wat onze algemene filosofie is. Voorop staat dat wij, helaas, onvoorstelbaar weinig keuze hebben. Ik heb dit in het verleden, ook in discussies met mevrouw Van der Werf, al gezegd. Als wij geen sluitende begroting hebben kunnen wij, uitgezonderd bestaande lopende uitgaven, niets doen. Zo staat het in de wet en dat is derhalve de geweldige rem die wij hebben. In het verleden was er nog de outlet van artikel 12. Formeel is die er nog, maar men kan uitsluitend een beroep doen op artikel 12 als men kan aantonen dat men te maken heeft met structuurverstorende omstandigheden die niet voor ge meenten in zijn algemeenheid gelden. Men moet derhalve kunnen aantonen bij het Ministerie van Bin nenlandse Zaken dat er omstandigheden zijn die elders niet gelden. Op grond daarvan zou men een ex tra uitkering ex artikel 12 kunnen verstrekken. Zoals u weet is de gemeente Leeuwarden in de zeventi ger jaren even in de zogenaamde artikel 12-situatie terecht gekomen. De regering heeft toen niet aan vaard dat er in Leeuwarden structuurverstorende elementen waren en heeft ons geen uitkering gegeven. Men heeft ons alleen de kans gegeven onze financiële huishouding weer op peil te brengen en heeft ons gedurende drie jaar een aflopende uitkering gegeven. Die uitkering ontvingen wij onder zeer stringente voorschriften van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Wij moesten binnen die drie jaar drastisch sa neren en heffingen en belastingen moesten worden opgeschroefd. Dat waren de voorwaarden voor deze in drie jaar aflopende uitkering. Een echte uitkering ex artikel 12 hebben wij echter niet gekregen. Een en ander betekent dat wij als b. en w.maar ook u als raad, in feite niet de keuze hebben om op een bepaald moment te stoppen met herwaarderen. Als wij werkelijk zouden besluiten geen maatregelen meer te nemen, zouden wij waarschijnlijk terechtkomen in de situatie die ik u zojuist schetste. Wij hebben dan geen sluitende begroting meer en kunnen niets uitgeven. Op alles wat wij aan nieuw beleid voordragen, wordt geen fiat gegeven. Wij kunnen alleen salarissen uitkeren en onze investeringslasten uitbetalen, want dat staat men toe. Voor het overige wordt al les wat wij op de rails zetten afgehouden Ook gedeputeerde staten mogen geen goedkeuring meer aan plannen geven. Zo is de situatie. In het verleden is de indruk wel eens gewekt als zou een uitkering ex artikel 12 wel mogelijk zijn, doch ik verzeker u dat een gemeente in Nederland in feite die keuze niet heeft. Het enige dat wij, alleen of sa men met anderen, kunnen doen is brieven schrijven aan regering en parlement als wij menen dat in be paalde gevallen de grenzen zijn bereikt. Wij zijn ons ervan bewust dat wij als individuele gemeente daarmee weinig succes zouden kunnen hebben, maar wij doen het toch zo nu en dan. Bovendien geven wij onze inbreng in dit kader op drie andere plaatsen, namelijk bij de VFG, de VNG en in de verschil lende politieke discussies. Verschillende raadsleden en fractievoorzitters nemen aan dit soort discussies deel. Ook de leden van het college worden in die discussies met deze problematiek geconfronteerd en kunnen dan argumenten naar voren brengen waarom naar hun mening bij bepaalde problemen heel be denkelijke grenzen zijn bereikt. Op deze manier bouwen wij constructief mee om de motivatie aan te geven waarom op een zeker moment de uiterste grens is bereikt. Naar mijn mening zullen wij hiermee doorgaan. Wij verkeren als gemeentebestuurderen met elkaar in de situatie dat er zaken worden afge remd of afgebroken waarvan wij zeggen dat die per se niet zouden moeten worden afgebroken, doch wij hebben weinig keus. Na de herwaardering van vorig jaar van ongeveer 17 miljoen zijn wij thans bezig met de miljoenen van dit jaar en het volgende jaar moeten wij weer 0,9 tot 6 miljoen gulden bezuini gen. In deze situatie verkeren wij en ik kan u geen concreter beeld geven dan ik nu heb gedaan. U weet nu het algemene uitgangspunt van het college ten aanzien van deze problematiek. Ik denk dat wethouder Kessler ook wel de behoefte heeft hierover iets te zeggen. De heer Kessler (weth.): Ik wil graag een paar aanvullende opmerkingen maken. Ik had eveneens genoteerd dat een ondergrens altijd een relatieve zaak blijft. Een dergelijke grens wordt op een bepaald

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 12