9¥ ook met een formele zaak beginnen, namelijk met de juridische verschillen tussen woonerven en normale verkeerssituaties. Op de wegen in een woonerf mogen overal voetgangers lopen en mogen kinderen spe len. Auto's, bromfietsen en fietsen moeten stapvoets rijden in een woonerf. Alle verkeer van rechts, ook fietsers, heeft voorrang. Parkeren mag alleen daar waar een P op straat is aangebracht of daar waar het bekende blauwe bord met een P staat. Auto's, fietsen en brommers mogen voetgangers niet hinderen, maar omgekeerd mogen voetgangers auto's ook niet hinderen. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft in 1976 een aantal minimum eisen gesteld waaraan een woonerf dient te voldoen. Deze eisen kun nen worden gekarakteriseerd als inrichtingseisen. In het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens staat dat de gemeenten de borden "woonerf" uitsluitend mogen plaatsen als aan de minimum eisen is vol daan. Men kan zich nu afvragen wat de gevolgen zijn als een gemeente de borden "woonerf" plaatst zonder dat aan die eisen wordt voldaan. De gevolgen zijn tweeërlei. Ten eerste de administratiefrech telijke kant. Het plaatsen van borden is een verkeersmaatregel die moet worden gepubliceerd. Een be roep hierover staat open bij de Kroon. Iemand die een beroep instelt zal misschien kunnen aantonen dat hij in zijn belangen wordt geschaad als gevolg van de gebrekkige en ondeugdelijke inrichting van het gebied. De Kroon toetst de bezwaren en kan eventueel het besluit van de gemeente laten vernietigen. Ten tweede is er de burgerrechtelijke kant. Er kan een ongeval plaatsvinden in een gebrekkig of on deugdelijk ingericht woonerfgebied. Degene die schade heeft geleden kan wellicht aantonen dat de schade het gevolg is van het niet goed ingericht zijn van de betreffende straat. Hij kan dan de wegbe- heerder, te weten de gemeente, aansprakelijk stellen voor de schade. Ik geef u hier het formele beeld van de situatie. De heer Timmermans voert aan dat er wel regels zijn die voor interpretatie vatbaar zijn en hij zegt ook dat hij zich een minimumniveau van de uitvoering van die regels kan voorstellen. Mijn mening is dat ontwikkelingen in de maatschappij niet moeten worden tegengehouden door te formele toepassing van regels en ik ben dan ook wel bereid te bevorderen dat binnen de minimumregels een wat flexibele interpretatie aan die regels kan worden gegeven opdat wij het instellen van woonerven kunnen bevorderen. Wij moeten daarbij echter uitgaan van de gestelde minimum eisen. De Voorzitter schorst, om 21.05 uur, de vergadering voor de pauze. De Voorzitter heropent, om 21.30 uur, de vergadering. Punten 150 en 151. De heer Niemeijer: Punt 151 gaat over het inzetten van kleine bussen in de binnenstad. Klein, kleiner, kleinst. Sommige mensen gaan er prat op dat zij de grootste hebben, het college blijkbaar dat zij de kleinste hebben, maar er zijn toch nog iets kleinere bussen dan die waarvan de stadsdienst nu ge bruik maakt en daar doelden wij op. Een en ander heeft te maken met de ontsluiting van de binnenstad en die ontsluiting levert nog wel eens problemen op. Een voorbeeld hiervan mag zijn het knelpunt dat in de komende raadsvergadering zal worden besproken. De bedoeling van onze vraag is te bekijken of er een invalshoek is om met een heel klein type bus, die tot ver in de binnenstad kan penetreren, een stuk van het openbaar vervoer zinvoller inhoud te geven. Een suggestie voor de aanpak ervan is bijvoorbeeld het ontwikkelen van een initiatief samen met de winkeliers. Die hebben al meer samen met de gemeente erover gedacht hoe men op wielen in de binnenstad, bijvoorbeeld bij een parkeergarage, kan komen. De iets grotere bus zou wellicht uit het centrum kunnen worden gehaald en in de gebieden rondom het centrum kunnen rijden. Dit is de strekking van onze vraag. Als ik hem zo vertaal, kan de wethouder dan misschien een ander antwoord geven? De Voorzitter: Zou de heer Niemeijer mij kunnen zeggen wie volgens zijn filosofie met de bussen moet rijden? De heer Niemeijer: De strekking van de vraag is juist dat dat moet worden onderzocht. De Voorzitter: Het stadsvervoer wordt, zoals u weet, betaald door het rijk. Ik wil daarom graag van u weten of u deze heel kleine busjes in het kader van het stadsvervoer wilt laten rijden of dat u an dere mogelijkheden op het oog heeft. Het belangrijkste punt is natuurlijk wie de vervoerskosten betaalt. De heer Niemeijer: Als invalshoek heb ik genoemd een initiatief van de gemeente samen met de winkeliers. De Voorzitter: Ik begrijp dat u de winkeliers wilt laten betalen in plaats van het rijk. De heer Niemeijer: Nee, de gemeente samen met de winkeliers was alleen qua organisatie het uit gangspunt. Ik verwacht echter dat die samenwerkingsvorm niet binnen de huidige opzet van het open baar vervoer, waarbij het rijk toestemming voor allerlei zaken moet geven, past en daarom zal een wat andere regeling moeten worden getroffen. Misschien is de stichtingsvorm een mogelijkheid. Ik meen dat er ook een stichting parkeergarage is. De Voorzitter: Ik wil graag dat u concreet zegt of u de minibusjes binnen of buiten het stadsvervoer wilt laten rijden. De heer Niemeijer: Die vraag moet nader worden onderzocht. Zelf denk ik dat er een regeling bui ten het stadsvervoer moet worden getroffen. Op een bepaald moment kan men een filosofie hebben over de vraag hoe men de binnenstad wil ontsluiten en welke middelen daarvoor zouden moeten worden ge bruikt. De bestaande regelingen passen niet altijd op het plaatje dat men heeft en het aardige is dan om toch middelen te vinden om het doel te bereiken. Ik besef heel goed dat deze kleine busjes niet binnen de huidige regeling van het openbaar vervoer kunnen rijden. Het is iets dat daarnaast staat. In hoeverre daarnaast moet worden bekeken. De Voorzitter: Wilt u even heel rustig naar mij luisteren? De kosten van het openbaar vervoer wor den in grote lijnen voor een derde gedeelte betaald door degenen die er gebruik van maken en voor twee derde gedeelte door het rijk. Ik verzeker u daarom dat u elke poging om een stukje vervoer te rea liseren dat niet in het openbaar vervoer wordt ingepast, wel kunt vergeten, want het is onbetaalbaar. Bent u het daarmee eens? De heer Niemeijer: Ja, ik ben het in zoverre daarmee eens, dat ik weet dat er een heleboel onren dabele lijnen zijn waarop ook buiten de spitsuren zeer frequent wordt gereden. Ik was niet van plan dit busje voor de binnenstad na zes uur 'savonds te laten rijden zoals u kunt begrijpen en ook niet voor winkelopeningstijd. Een dergelijk busje zou op bepaalde, rendabele tijden moeten rijden en welke tij den dat zijn moet dan worden uitgezocht. Ik weet dat een en ander geld kost, maar de parkeergarage kost ook geld en die hebben wij ook met zijn allen gerealiseerd, dus wat dat betreft stel ik niets raars voor. Wij hebben dit idee van een heel klein busje in de binnenstad nog niet als voorstel ingediend; wij hebben alleen gevraagd of het college bereid is de mogelijkheid van het inzetten van zo'n busje te wil len onderzoeken. Ik begrijp uit het antwoord van de voorzitter dat het college daartoe niet bereid is en dat vind ik jammer De Voorzitter: In principe zijn wij altijd bereid aangegeven mogelijkheden te onderzoeken. Wat deze suggestie betreft moet ik u echter concreet zeggen dat elke poging die wij zouden willen onderne men om een dergelijk stukje vervoer ingepast te krijgen in het openbaar vervoer zou mislukken. Wij hebben de grootste moeite gehad om de thans in gebruik zijnde 17 kleine bussen in Leeuwarden te krij gen. Ik ben zelfs verbaasd dat wij dat rond hebben gekregen. Het is op dit ogenblik onmogelijk - dat weet ik uit andere hoofde - in het kader van het stadsvervoer in Leeuwarden een ander formaat bussen ingelast te krijgen. De heer De Jong: Ik wil ook nog graag een vraag stellen ten aanzien van het openbaar vervoer. Op dit moment is de situatie zo dat er langs de route Hoeksterpad/Oosterkade elke 20 minuten en 'savonds om het half uur vier bussen van respectievelijk de lijnen 1, 3, 4 en 5 achter elkaar aan rijden. De bus sen zijn 'savonds na half zeven praktisch leeg, vervoeren hoogstens vier of vijf mensen. Ik vraag mij af of er niet een andere route kan worden vastgesteld, waardoor er 'savonds na half zeven een bepaald aantal bussen niet meer door de binnenstad hoeft te rijden, 'sAvonds is er niet genoeg aanbod in de bin nenstad en het is zonde die bussen elke avond praktisch leeg te laten rijden, zowel de stad in als de stad uit. Als wij over onrendabele lijnen praten stel ik mij voor dat deze dat zijn, alleen heb ik daar van geen concrete cijfers. Zou er een keer kunnen worden bezien of de genoemde route dusdanig kan worden gewijzigd dat er geen vier bussen meer door de binnenstad hoeven te rijden. De heer Geerts (weth.): Ik kan op de vraag van de heer De Jong geen enkel redelijk antwoord ge ven, want ik weet niet hoe de lijnvoering in elkaar zit. Ik weet echter wel dat de FRAM altijd erg nauwgezet bekijkt of de inzet van bussen op bepaalde lijnen verantwoord is volgens de normen die men heeft. Ik kan mij niet voorstellen dat men een probleem zoals de heer De Jong schetst niet zou hebben onderkend en niet op een eenvoudige manier zou hebben proberen op te lossen. Ik ken het probleem niet, maar wij zullen er aandacht aan geven. Ik vermoed echter dat dit allemaal wel heel degelijk is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 22