I8 ft 19 L/Ly uitgezocht, gezien de nauwgezetheid waarmee de FRAM met haar lijnvoering bezig is. (De heer De Jong: Ik stel het zeer op prijs dat u een en ander wilt uitzoeken. Uw laatste zin zet wel enigszins een domper op uw belofte, maar hoe de situatie precies is zal te zijner tijd wel uit het onderzoek blijken.) Ik heb erg veel vertrouwen in de FRAM en dat is de reden waarom ik deze woorden heb uitgesproken. J. Bouw— en Milieutoezicht. Punten 154 t.e.m. 156. De heer Timmermans: Ik lees in het antwoord van het college op vraag 154 dat het college niet voornemens is de bouwverordening te wijzigen voor zover die betrekking heeft op het sloopvergunnin genstelsel. Voorts wordt in het antwoord op vraag 155 gesteld dat de bouwverordening voor de in de vraag bedoelde gevalien geen procedure voorschrijft. Nu kunnen wij naar aanleiding hiervan vanavond natuurlijk weer een uitgebreid juridisch steekspel gaan houden. Ik zou er echter op willen wijzen dat in de stukken, ook in de stukken die over deze materie ter inzage hebben gelegen, nergens een verwijzing staat naar de toelichting bij de artikelen in de bouwverordening zoals wij die hebben opgesteld. Deze toelichting beoogt wenken te geven hoe zaken dienen te worden geïnterpreteerd. Ik wil volstaan met het citeren van een regel: Gedeeltelijk slopen - en dan is slopen het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan - zal vaak het veranderen van een bouwwerk betekenen en dat is bouwen in de zin van de Woningwet. Hiervoor is dus een bouwvergunning vereist. Met andere woorden: De bouwverorde ning hoeft helemaal niet te worden gewijzigd. De kwestie is alleen of men de uitleg zoals die in de toelichting staat als het middel voor het vereist zijn van een bouwvergunning voor het gedeeltelijk slo pen wil hanteren. Wij achten dit van belang omdat wij constateren dat het uitbreken van de panden in wezen neerkomt op onafwendbare sloop. Het is een vorm van passieve sloop, het woord is al meer ge noemd vanavond, en dat is in wezen strijdig met het beleid dat de gemeente bijvoorbeeld hanteert ten aanzien van waardevolle panden in deze stad. Bij waardevolle panden voert de gemeente een herstelbe leid, dat wil zeggen dat men ook voor niet-monumenten wel degelijk de bedoeling heeft om te komen tot herstel. Bij het niet hanteren van het middel bouwverordening, dus een bouwvergunning, heeft de gemeente geen enkele mogelijkheid tot ingrijpen wanneer particulieren overgaan tot het leeg halen, of met andere woorden het vooruitlopen op de feitelijke sloop, van hun pand. Ik moet nog iets vermelden waaruit onder meer blijkt dat de gemeente een herstelbeleid voert. Er zijn heel duidelijk budgetafspra ken gemaakt met de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur over het herstel van waardevolle panden in de stad. De vraag is thans waarom de gemeente Leeuwarden niet de toelichting hanteert zoals die staat geschreven in de bouwver ordening, derhalve niet de sloop- c.q. bouwvergunning hanteert als middel om in overleg te treden met particulieren. Het is niet de bedoeling om iedere situatie tegen te houden of om tegen te werken, maar de vergunning zou moeten worden aangewend als middel om als gemeente ingang te krijgen in het over leg met een particulier. Op die manier kan men gezamenlijk bekijken of er nog tot een herstelsituatie kan worden gekomen in plaats van automatisch tot een sloopsituatie. Ik wil het college uitnodigen de bouwverordening te hanteren zoals in de toelichting daarop is aangegeven. Onze fractie vindt dit een zodanig essentieel punt dat wij het vooralsnog claimen. Het antwoord op vraag 156 is een weinig inspirerend antwoord voor het aanschrijvingsbeleid. Het getuigt een beetje van koudwatervrees. De ter visie gelegde notitie geeft eveneens de indruk dat men de zaak liever wat wil afhouden. Men vindt het maar lastig en heeft er geen boodschap aan. De drie bezwaren die genoemd zijn tegen het hanteren van het aanschrijvingsmiddel zijn op zich wel terecht. Deze zelfde bezwaren zijn ook al in den brede in allerlei publicaties naar voren gebracht. Van belang is echter dat uit ervaring elders is gebleken dat deze bezwaren vaak nogal worden overtrokken. Zo kent een nabijgelegen stad bijvoorbeeld een zogenaamd piepsysteem dat reageert op het binnenkomen van klachten. 56% van de klachten wordt direct afgehandeld door een enkelvoudig telefoontje, 24% levert resultaat op nadat Bouw- en Woningtoezicht een schriftelijke aanmaning heeft gestuurd en 10% van de desbetreffende klachten leidt tot een effectief aanschrijven door b. en w. Het verrassende is dat slechts 1% van die 10% leidt tot uitvoering van de werkzaamheden door middel van politiedwang. Onze con clusie is dat het toch van belang is in nader te benoemen stadsvernieuwingsgebieden een actief aan schrijvingsbeleid te voeren. Wil een aanschrijvingsbeleid effectief zijn, dan zal men heel selectief te werk moeten gaan maar wel precies moeten weten wat men gaat doen en dat dan ook uitvoeren. Wij denken dat met name de precedentwerking en de beeldvorming in dit verband van groot belang zijn. Onze wens is derhalve dat het college voor nader te benoemen stadsvernieuwingsgebieden een gericht aanschrijvingsbeleid gaat opstellen, een en ander conform het in het collegeprogram gestelde waarin wordt aangegeven dat gekomen dient te worden tot een actief aanschrijvingsbeleid. Wij achten ook dit een zeer belangrijk punt en als er geen duidelijke toezegging of voorstel vanuit het college komt om zich te beraden over een actief aanschrijvingsbeleid, claimen wij dit punt. De heer Niemeijer: Het verhaal dat de heer Timmermans zojuist heeft gehouden heeft in grote lijnen onze instemming. Ik heb daaraan weinig toe te voegen. Onze fractie heeft ook meermalen aangegeven dat het sloopvergunningenstelsel op een andere manier moet worden beheerd en of dat juridisch wel of niet kan binnen de huidige formulering moet later maar worden uitgezocht. Ik begrijp dat de PvdA dit punt claimt. Wij hebben daaraan ook behoefte. Ons uitgangspunt daarbij is dat, waar een bouwvergun ning nodig is voor de bouw, een sloopvergunning nodig is voor het weer afbreken. Een en ander zou tot een wat logischer en gewenster sloopvergunningenbeleid aanleiding kunnen geven dan waarvan momen teel sprake is. Daarnaast hebben wij de behoefte, en dan kom ik even terug op de discussie die zojuist heeft plaatsgevonden, om het sloopvergunningenstelsel te koppelen aan de realisering van de nieuw- bouwplannen daarna. Wij willen onze claim op deze manier formuleren. De heer Miedema (weth.): De ontwikkelingen gaan door. Enkele jaren geleden is de sloopvergun ning ingevoerd om sloop te voorkomen op plaatsen waarvan nog niet vaststond of er nieuw zou worden gebouwd. De zorg van de raad was op dat moment dat er gaten in straatwanden zouden ontstaan die niet meer te herstellen zouden zijn. Sindsdien functioneert de sloopvergunning. Later is het leeghalen van woningen er bij gekomen. In feite valt dit niet onder de bepalingen van het sloopvergunningenstelsel en dat is nu exact waar de heer Timmermans over spreekt. Hij zegt dat bij het leeghalen van woningen het sloopvergunningenstelsel zodanig moet worden aangepast dat de gemeente greep op de zaak kan houden. Ik zie dat de heer Timmermans met zijn hoofd schudt. (De heer Timmermans: Hier is sprake van een mis interpretatie. Ik heb juist willen aangeven dat het niet gaat om aanpassing van het sloopvergunningen stelsel binnen de bouwverordening, maar dat het gaat om een bouwvergunning binnen de bestaande re gie. Dat is wat anders dan wat u zegt.) Wij zijn het echter eens over het punt waaraan u iets wilt doen. (De heer Timmermans: Als u tot dezelfde conclusie komt als ik, zijn wij het graag eens.) De problema tiek die de heer Timmermans hier op tafel legt heeft een aantal aspecten. Met de bestaande verordening kan men bijvoorbeeld sloop tegengaan van woningen in gemeenten die op grond van artikel 56 van de Woningwet zijn aangewezen met het oog op het bestrijden resp. tegengaan van bestaande woningnood - de gemeente Leeuwarden valt echter niet onder dit artikel -, van beschermde monumenten en van bouw werken in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Er blijft echter nog een heel stuk over dat onvoldoende bescherming heeft. Het college heeft gemeend, en verwoordt dat ook in zijn antwoord, dat het, gezien de huidige verordening waarbij sloop niet mogelijk is, beter is panden op die plaatsen in de stad waar de raad heeft ingestemd met het onttrekken aan de woonbestemming leeg te halen dan dicht te spijkeren omdat er nog meer mensen in de buurt wonen. Daarnaast blijven de mogelijkheden open waarop de heer Timmermans wijst. Naar mijn mening zijn wij zowel met de bouwverordening als met het sloopvergun ningenstelsel niet in staat adequaat op te treden in het geval men toch gedeeltelijk gaat slopen. Als wij sterk willen staan, zullen wij de verordening moeten wijzigen, zodat wij de mogelijkheid hebben om sancties toe te passen als het toch gebeurt. Die mogelijkheden hebben wij thans niet. Als wij het meer gerichte beleid willen voeren, waarop ook de heer Timmermans wijst, zullen wij deze hele zaak op nieuw moeten bekijken. Wij zullen de bouwverordening moeten aanpassen. De heer Timmermans denkt dat dat een betere ingang is en ik ben het met hem eens. Alleen is zoiets niet binnen enkele weken te realiseren. De heer Timmermans wil dit punt claimen als hij niet een tevredenstellend antwoord krijgt. Ik wil de heer Timmermans daarom het volgende in overweging geven: In de loop van 1983 zullen wij met een voorstel tot aanpassing van de bestaande verordening komen en dit voorstel in een open gesprek in de Commissie voor de Volkshuisvesting bespreken. Wij willen op die manier proberen deze zaak tot een goed einde te brengen. Dit is mijn antwoord op de eerste vraag van de heer Timmermans. De heer Timmermans vindt het antwoord van het college op vraag 156 weinig inspirerend. Hij spreekt over het zogenaamde piepsysteem dat een nabijgelegen stad hanteert ten aanzien van klachten over onderhoud van woningen. Hij heeft hierbij enkele cijfers genoemd die voor zover mijn informatie strekt correct zijn. Vervolgens zegt de heer Timmermans dat zijn fractie van mening is dat het college bereid moet zijn in nader te noemen stadsvernieuwingswijken een actief beleid te voeren wat aanschrij ving betreft. Ik heb echter wat moeite daarmee. Als wij een aanschrijvingsbeleid willen voeren op basis van de mogelijkheden die de wet ons biedt, moeten en mogen wij ons niet beperken tot enkele stadsver nieuwingswijken, maar moeten wij één bbe|e;d,oeren voor alle burgers en alle eigenaren van woningen van deze stad. Dit houdt in dat wij een aantal lieden, misschien wel een groot aantal lieden, maar ik wil graag inspirerend blijven, moeten aanschrijven die de brief gewoon naast zich neer leggen. Wij moeten daarna nogmaals aanschrijven en in het uiterste geval een en ander laten opknappen op kosten van de eigenaar. Wij sturen derhalve de rekening naar de eigenaar maar lopen een grote kans dat die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 23