'S
houd dan renovering en dat heeft wel gevolgen voor de reserves van de corporaties. Wij vragen ons af of
het toch niet beter zou zijn oudere woningen te verkopen en met de opbrengst daarvan verder te werken.
Dit is de achtergrond van onze vraag.
De heer Schagen: Uit het antwoord op vraag 216 blijkt dat het college erg goed op de hoogte is van
de artikelen 20 t.e.m. 22 van het Besluit Toegelaten Instellingen en van de Circulaire MG 7719, maar
dat was niet de bedoeling van de vraag. Van die wetenschap kon men gevoeglijk uit gaan. De achter
grond van de vraag is een niet al te onnauwkeurige schatting van de hoogte van de Algemene Bedrijfsre-
serve van de gezamenlijke Leeuwarder Woningbouwcorporaties van om en nabij de 46 a 47 miljoen gul
den. Van dat bedrag moet inderdaad een deel, volgens de artikelen die ik zojuist noemde, in het be
drijf worden gehouden. Een ander deel ervan kan men echter activeren conform artikel 21 van het Be
sluit Toegelaten Instellingen. De vraag die aan het college is gesteld is, of het college bereid is, met
inachtneming van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden zoals die er liggen, te praten met de cor
poraties teneinde deze bedrijfsgelden te activeren ten behoeve van groot onderhoudsplannen. Ik besef
heel goed dat de corporaties hierin vrij autonoom kunnen opereren. Er zijn corporaties die uit zich zelf
vrij actief zijn op dit terrein, maar er zijn ook corporaties die hierin minder actief zijn. Ik kan mij
voorstellen dat het college die corporaties de helpende hand wil reiken om ook wat actiever op te tre
den in dit geheel
Een ander punt dat ik aan vraag 216 zou willen vastknopen gaat over het principe van "Bouwen
Werkt". De vorige week is een modelwoning geopend in Heechterp. Bij die gelegenheid heeft wethou
der Miedema enige woorden gesproken over een ander deel van het gemeentelijk woningcomplex. Hij
was wat vaag in zijn bewoordingen, maar hij liet daar doorschemeren dat hij mogelijkheden zag om het
complex Valeriuskwartier middels het principe van "Bouwen Werkt" op te knappen. Kan de wethouder
hierover thans wat concreter zijn?
De heer Niemeijer: Vraag 215 hebben wij gesteld omdat in het beleidsplan een opmerking over het
beperken van energiekosten werd gemaakt die ons hoopvol stemde. Er werd gezegd dat de bouw zodanig
zou worden gestimuleerd dat de energiekosten voor de gebruiker beperkt blijven. Onze vraag is derhal
ve gericht op het totale woonlastenbeleid met de nadruk op het energiekostenmodel. Onze vragensteller
heeft daarbij enthousiast verwezen naar een PAL-nota en daaruit enkele onderdelen gehaald waarover
blijkbaar de meningen verschillen of die op kortere termijn wel of niet haalbaar zijn. Er stonden echter
nog veel meer interessante dingen in de nota, ofschoon ik de zaken die in het antwoord zijn genoemd
ook extra in uw aandacht wil aanbevelen. Wij hebben geconstateerd dat de in de PAL-nota over Wiar-
daburen verwoorde mogelijkheden toch wel gevolgen hebben gehad voor het in een bepaalde fase inbren
gen en uitwerken van gegevens in een aantal plannen. Wat daarvan overblijft zien wij in de laatste zin
van punt 215 waar het college zegt: "Voor plangebieden waar de stedebouwkundige structuur reeds is
vastgelegd zullen wij trachten door een flexibele opstelling bij de planbeoordeling de bouw van ener
gie-arme woningen te bevorderen." Dit lijkt mij ongeveer de meest passieve uitspraak die men kan
doen, als men in eerste instantie aangeeft een dergelijke bouw te willen stimuleren. Het trachten door
een flexibele opstelling bij de planbeoordeling de bouw van energie-arme woningen te bevorderen is
wel het minste dat men mag verwachten. Er blijft op deze manier weinig over van het in het beleidsplan
gesuggereerde beleid ten aanzien van de bouw van energie-arme woningen.
De vragen 216 en 217, waarop de heer Schagen ook is ingegaan, zijn zeer complex. Ik heb het ge
voel dat de heer Schagen en ik min of meer hetzelfde idee over de beantwoording hebben. Het is alle
maal: ja, ja, natuurlijk, maar tegelijkertijd vraag ik mij af wat de strategie in dezen is. Het giganti
sche probleem van dit moment is dat er steeds minder ruimte is voor renovatie. De onderhoudsproblema-
tiek van de na-oorlogse wijken wordt steeds groter. Hier moet groot beleid worden gevoerd, dat mis
schien over de voor de hand liggende regelingen heen moet kijken. Ik meende dat minister De Koning
kort geleden een voorstel in het kader van het werkgelegenheidsplan aan de Stichting van de Arbeid
heeft gedaan voor 750 miljoen gulden. Misschien hadden wij al een plan bij de minister moeten hebben
liggen voor het onderhouden van onze na-oorlogse wijken en misschien hadden wij een gedeelte van dit
bedrag al moeten claimen daarvoor in het kader van de werkgelegenheid. Resumerend kan ik zeggen dat
ik ten eerste behoefte heb aan een gerichtere strategie ten aanzien van deze problematiek en ten twee
de aan het ontwikkelen van enige creativiteit die misschien over de bestaande regelingen heen moet
gaan.
De heer Geerts (weth.): Mevrouw Van Dijk heeft geconstateerd dat er een verdichting heeft plaats
gevonden in de wijk CamminghaburenDat is waar; de raad heeft dit overigens vastgesteld. Het eerste
plan was in de orde van grootte van 4800 woningen. Nadat de tweede fase is gerealiseerd zullen er
50
5900 woningen zijn. Wij hebben in de wijk een gesprek gehad over onder andere de verdichting, maar
ook over andere ontwikkelingen in de wijk want men maakte zich daarover nogal wat zorgen. De ver
traging van de aanleg van het wijkpark is besproken. Deze vertraging vindt plaats omdat wij het princi
pe hebben - dat principe kunt u ook terugvinden in de beantwoording van de vragen - dat wij de inves
teringen niet al te ver vooruit moeten laten lopen op de concrete realisatie van woningbouwplannen.
Een en ander houdt in dat wij de realisering van het wijkpark met een jaar hebben getemporiseerd,
waarna wij zullen bekijken of het park dan wel kan worden aangelegd. Dat zal mede afhangen van het
tempo waarin woningbouw wordt gerealiseerd. Een ander gesprekspunt was de halte van de Nederlandse
Spoorwegen in Camminghaburen. De verdichting van de wijk is ook nadrukkelijk aan de orde geweest.
Mevrouw Van Dijk vraagt hoe men daarop heeft gereageerd. Ik moet daarop antwoorden dat de wijk op
merkelijk begrijpend heeft gereageerd. Men herkent de problematiek en men erkent ook dat wij op deze
wijze daaraan iets hebben moeten doen. Wij hebben in die bespreking gezegd dat het ons mogelijk leek,
ondanks de verdichting, een goed plan te realiseren. Ik geloof daar ook in en mijn indruk is dat de
mensen die die avond aanwezig waren daarin ook geloofden. Ik heb tenminste niet gehoord dat men er
anders over denkt. Men accepteert deze ontwikkeling.
Mevrouw Van Dijk pleit nogmaals voor het omzetten van huurwoningen in koopwoningen. Zij
vraagt of het college dit punt nog eens wil overwegen. Dat wil het college niet, omdat het naar zijn
mening geen goede zaak is. Bovendien staat in het collegeprogram dat dit punt niet zal worden overwo
gen. Dit laatste argument is voor ons ook erg belangrijk.
De heer Schagen constateert dat de woningcorporaties een behoorlijke reserve hebben. Overigens
heeft de een wel veel meer dan de ander. De heer Schagen heeft ook vastgesteld dat er een corporatie
is die nogal wat doet. Dat is zo, maar dat is ook precies degene die wat meer heeft. Ik ben ook van
mening dat het een goede zaak is dat er wat met de fondsen gebeurt. Nog beter is het als een en ander
gebeurt in combinatie met rijksmiddelen. Op die manier kan men het meest effectief werken. In tegen
stelling tot wat de heer Niemeijer suggereert moet ik zeggen dat wij hierin geen passief beleid voeren.
De heer Niemeijer heeft toch ook duidelijk kunnen lezen dat wij bij de aanbieding van de decentralisa
tieplannen, die onlangs zijn besproken in de Commissie voor de Volkshuisvesting, hebben gezegd in het
volkshuisvestingsplan ook een beleid te zullen verwoorden met betrekking tot vernieuwbouw en dergelij
ke. Wij zullen samen met de corporaties, op basis van een meerjarenplanning, trachten in te spelen op
de bestaande mogelijkheden in relatie met de stand van de algemene bedrijfsreserves en in relatie met
de middelen die mogelijk naar ons toe kunnen vloeien in het kader van bijzondere projecten. Een voor
beeld daarvan is Heechterp, waar wij met een wat bijzondere toepassing van de Beschikking 8113 op de
mogelijkheden hebben kunnen inspelen. Wij hebben daar geld van de algemene bedrijfsreserves gebruikt
in combinatie met zes miljoen rijksgeld. Naar mijn mening is dat de beste oplossing.
De heer Niemeijer hoopt dat van de 750 miljoen waarvan sprake is in het kader van de werkgele
genheid ook wat naar Leeuwarden komt. Ik kan u verzekeren dat wij op dit moment bezig zijn dit te on
derzoeken. Als er een kans bestaat dat dit soort gelden naar Leeuwarden komt, zullen wij er zeker
voor zorgen dat dit ook komt. Wij doen dit door middel van gesprekken met de rijksoverheid en met
bijvoorbeeld het college van gedeputeerde staten. Wij nemen geen afwachtende houding aan, doch wij
zijn hier zeer druk mee bezig. Wij zullen hieraan samen met de woningcorporaties werken. De heer
Schagen heeft er terecht op gewezen dat de corporaties een behoorlijke mate van autonomie hebben,
maar ik kan u zeggen dat de corporaties volledig instemmen met het hier door mij verwoorde beleid. Wij
hebben dit punt aan de orde gehad in het laatste overleg met de Federatie van Leeuwarder Woningcor
poraties.
De heer Miedema (weth.): Ik wil een nadere toelichting geven naar aanleiding van een opmerking
die ik de vorige week in Heechterp heb gemaakt. Zoals u weet kan op het ogenblik groot onderhoud en
renovatie van na-oorlogs woningbezit op 50/50-basis geschieden. 50% van de kosten is voor het rijk en
en 50% komt ten laste van de algemene bedrijfsreserves. De heer Geerts heeft naar aanleiding van een
vraag van de heer Schagen al opgemerkt dat er nog enkele corporaties zijn - ik praat dan niet alleen
over gemeentelijke maar ook over landelijke corporaties - die een vrij fors bedrag in de algemene be-
drijfsreserve hebben zitten. Het totaalbedrag dat landelijk beschikbaar is voor de uit te voeren werk
zaamheden is echter in verhouding tot de noodzaak gering. Dit houdt in dat de mogelijkheden voor het
Gemeentelijk Woningbedrijf om middelen los te krijgen voor enkele zorgelijke complexen niet zo opti
maal zijn. Als men landelijk keuzen moet maken is het niet onmogelijk dat corporaties, die 50% van de
kosten uit hun ABR kunnen betalen, een zekere voorkeur hebben. Om deze redenen hebben wij ons af
gevraagd hoe wij de problematiek in enkele gemeentelijke complexen het beste kunnen aanvatten. Men
kan proberen het meest urgente project rond te maken en in zijn totaliteit in te dienen. Er zijn echter
meestal delen die nog niet noodzakelijkerwijs behoeven te worden hersteld zoals bijvoorbeeld kozijnen,