36 55 waarbij het Woningbedrijf niet helemaal volwaardig meedeed. In dat kader hebben wij er wel eens over gesproken, ook binnen de commissie, of het niet zinvol zou zijn dat het Woningbedrijf lid zou zijn van de Leeuwarder Federatie van Woningcorporaties. Wij hebben deze overweging in een vraag gegoten, vraag 234, doch het antwoord van het college daarop is negatief. Het antwoord is gegeven op grond van overwegingen, die deels waarschijnlijk wel te rechtvaardigen zijn, maar waarbij wordt voorbijgegaan aan enkele andere aspecten die de heer Schagen zonet noemde en waarvan ik nu ook weer eentje aan tip. Eigenlijk verbaast het antwoord mij en dat zou het u ook moeten doen, want ik heb de notulen van de Commissie voor het Woningbedrijf nog eens nageslagen. Op 11 november 1982 hebben wij in de com missie gesproken over het feit dat het Woningbedrijf niet lid is van de federatie. De commissieleden zo wel als de wethouder hadden hierover een praktisch unanieme mening. Ik citeer: "Het is daarom merk waardig dat juist het Woningbedrijf als uitvoerder van het systeem geen inzage in de nota krijgt. De heer Miedema vindt dat het Woningbedrijf lid behoort te zijn van de federatie." Dit citaat valt niet te rijmen met het antwoord van het college en ik vraag mij daarom af of er over dit punt geen eenstemmig heid heerst in het college? Ik wil toch wel duidelijk stellen dat de commissieleden, en mag daarom aannemen de betrokken partijen, daarover een uitgesproken mening hebben. Op dit moment heb ik geen inzage in hoeverre wij ons in kunnen dringen in de federatie, maar ik begrijp dat er maar weinig moge lijkheden zijn. Niettemin had dat een argumentatie kunnen zijn. De argumentatie van het college gaat echter volslagen vreemd aan mij voorbij en ik wil daarom graag nog een toelichting. Tenslotte punt 233. In het collegeprogramma wordt aangekondigd dat de democratisering van wo ningcorporaties zal worden bevorderd. Daarvan hebben wij met vreugde kennis genomen. Wij hebben gevraagd hoe een en ander verder vorm wordt gegeven. In antwoord daarop zegt het college dat men zich zal beraden of en in welke mate initiatieven ontwikkeld zouden moeten worden. Nu kan ik mij nog voorstellen dat men "in welke mate" zegt, maar "of" lijkt mij niet meer ter discussie staan gezien de uitspraken in het collegeprogramma. Ik hoop tenminste dat er wat dit betreft een zekere waarde aan het collegeprogramma mag worden toegekend, ook als koppeling naar het beleidsplan toe. Ik zou graag zien - ik denk dat ik mij hierbij op het collegeprogramma kan beroepen - dat er een wat actiever gemeente lijk beleid wordt gevoerd en dat wij bijvoorbeeld eens een keer zouden worden gerapporteerd over de middelen die wij hebben om de democratisering bij de woningcorporaties verder te bevorderen. De heer Miedema (weth.): Ik kan volledig achter de signalering staan die de heer Schagen heeft gedaan. Hij zegt dat het antwoord op vraag 227 achterhaald is, maar dat is slechts ten dele waar. Ik heb in het antwoord mededeling gedaan over het verloop van de onderhandelingen met de corporaties naar aanleiding van het onderzoek van Moret en Limperg. Ik heb de corporaties gevraagd ons hun be sluit schriftelijk mee te delen. Tot nu toe hebben zij dat nog niet gedaan, alhoewel wij er al drie keer om gevraagd hebben. De brief is al veertien dagen op de post, zegt men, maar hij komt hier maar niet aan. Persoonlijk sta ik op het standpunt dat de discussie over deze zaak niet eerder is gesloten dan na dat wij een schriftelijk stuk hebben van het bestuur van de corporaties waarin hun standpunt aan het ge meentebestuur wordt kenbaar gemaakt. Het gemeentebestuur heeft daar recht op. Zolang deze brief niet binnen is, meenden wij dat vraag 227 beantwoord moest worden op de wijze zoals hij beantwoord is. De heren Niemeijer en Schagen hebben beiden gesproken over de evaluatienota spreidings- en toe wijzingsbeleid. Deze nota is in de Commissie voor het Woningbedrijf op dezelfde wijze behandeld als in de besturen van de corporaties. Advisering en rapportage vanuit deze organen zijn meegenomen in de uiteindelijke vaststelling van de nota. Daarna is er een bespreking geweest tussen corporatiebesturen en een deel van het college. Het resultaat van deze pittige discussie is geweest dat de nota wordt her schreven en met enkele hoofdstukken wordt aangevuld. De herziene versie komt in behandeling in de Commissie voor de Volkshuisvesting, waarna hij, vergezeld van een raadsbrief, aan de raad wordt aan geboden. Wij zullen moeten afwachten of het herschrijven van de nota in de geest van de opmerkingen die in de Commissie voor het Woningbedrijf zijn gemaakt, gebeurt. De heer Niemeijer maakt een opmerking over het eventueel toetreden van het Woningbedrijf tot de Federatie van Leeuwarder Woningcorporaties. Ik heb inderdaad in de Commissie voor het Woningbedrijf gezegd dat het naar mijn mening moest kunnen en dat het voor de onderlinge verstandhouding een erg goede zaak zou zijn. Na uitvoerig overleg binnen het college hieromtrent hebben wij gezamenlijk het standpunt ingenomen dat in het antwoord op vraag 234 is verwoord. In punt 233 wordt de democratisering van woningcorporaties aangesneden. De heer Niemeijer zegt terecht dat in het collegeprogramma staat dat dit zal worden bevorderd en hij vraagt wat wij daaraan gaan doen. De bedoeling is aan deze materie te werken via het overleg dat wij regelmatig met de cor poraties voeren. Het zal echter een goede zaak zijn eerst de huurdersparticipatie binnen het eigen Wo ningbedrijf klaar te hebben, voordat wij vrij scherpe gesprekken met de corporaties kunnen aangaan. Ik hoop dat een en ander in de loop van dit jaar rond komt. 3T Si De heer Niemeijer vraagt tenslotte welke middelen wij hebben om ons aan te sluiten bij de Federa tie van Leeuwarder Woningcorporaties. Ik geef heel openhartig toe dat dat er weinig zijn. De heer Schagen: Ik ben niet helemaal content met het antwoord van de wethouder. Ik heb erop aangedrongen, mede gezien de tendens van het weer terugkeren naar de eigen winkel, het overleg dat met de corporaties wordt gevoerd, wat meer te structureren. Ik heb de indruk dat het nu wat te vrijblij vend is. Er zijn tal van onderwerpen waarover reeds met de corporaties kan worden gepraat. Ik kan mij voorstellen dat aan een overleg wat meer inhoud wordt gegeven door een gezamenlijke planning en co ördinatie en een vastleggen van wanneer welk onderwerp ter sprake zal worden gebracht. De afgelopen week kreeg ik in de vergadering van de Commissie voor de Volkshuisvesting een reactie van de voorzit ter van de federatie dat wij onvoldoende op de hoogte zijn van de praktijk van de corporaties. Of die opmerking terecht of niet terecht was, laat ik in het midden, maar ik maak daaruit wel op dat het over leg niet lekker loopt. Naar mijn idee kan er alleen in de organisatie al veel verbeterd worden. De heer Miedema (weth.): Wij kunnen verschil van mening hebben over wat lekker loopt en wat niet, maar een feit is dat er een duidelijk gestructureerd overleg is. Minimaal tweemaal per jaar wordt er overleg gepleegd tussen een deel van het college en het bestuur van de federatie. De federatie heeft daarbij, net als wij, de mogelijkheid onderwerpen aan de agenda toe te voegen die volgens hen aan de orde moeten komen. De heer Niemeijer: Het lijkt mij minimale genoegdoening aan de Commissie voor het Woningbedrijf om een standpunt, dat de commissie in haar totaliteit heeft ingenomen en gedeeld en dat door het colle ge wordt verlaten, opnieuw in de commissie in te brengen. Het lijkt mij dat er dan nog wel het een en ander over te zeggen is, maar bovenal lijkt het mij correct naar de leden van de Commissie voor het Woningbedrijf toe. De Voorzitter: De standpuntbepaling van het college hangt in belangrijke mate af van een advies commissie zoals de Commissie voor het Woningbedrijf. Als hun advies niet wordt opgevolgd is het cor rect dat dat gemotiveerd wordt meegedeeld. Dat zal dus nog gebeuren. Wij zijn nu aan het einde van deze vergadering gekomen. Ik dank u allen hartelijk voor uw mede werking De Voorzitter sluit, om 23.15 uur, de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 29