6 antwoord voor om voor de Commissie voor Openbare Orde maar dezelfde procedure te volgen als voor de Commissie voor Bestuurlijke Aangelegenheden. Ik ben daar echter toch wat minder gelukkig mee. In de Commissie voor Openbare Orde komen vrijwel nooit raadsvoorstellen aan de orde, omdat de problema tiek die in de Commissie voor Openbare Orde wordt behandeld nu eenmaal niet vaak in openbare raads vergaderingen wordt besproken. De consequentie daarvan is dat de Commissie voor Openbare Orde vrij wel altijd in beslotenheid zal blijven vergaderen. In alle rapporten en nota's die op dit moment vrij veelvuldig over het politiebeleid worden geproduceerd wijst men echter op het grote belang van open heid, op grotere betrokkenheid van de bevolking bij de politie, op democratische controleerbaarheid, enz. Naar mijn mening is een van de voorwaarden daarvoor toch wel een grotere openbaarheid en ik zou het college derhalve willen voorstellen naar wegen te zoeken om voor de Commissie voor Openbare Orde een wat aangepast reglement in te voeren. Ik kan mij namelijk indenken dat er legio voorstellen zijn die in openbare vergaderingen zouden kunnen worden behandeld, terwijl ze nu in besloten verga deringen aan de orde komen. De Voorzitter: Naar mijn mening is het antwoord dat wij op deze vraag hebben gegeven nogal lo gisch. De algemene lijn die wij op dit moment volgen in de raadscommissies is dat die problemen die naar de raad gaan in openbaarheid worden besproken. Ik geef toe dat dit betekent dat de Commissie voor Openbare Orde veelal in beslotenheid vergadert. Ik stel u voor, mevrouw Van der Werf, dit punt, als u daar behoefte aan heeft, aan de orde te stellen in de eerstkomende vergadering van de Commissie voor Openbare Orde. (Mevrouw Van der Werf: Als wij daarna nog de behoefte hebben een raadsuitspraak te vragen over dit punt, hebben wij daartoe dan nog de gelegenheid?) Ja, die gelegenheid heeft u al tijd. C. Organisatie en automatisering. De heer Meijerhof: Uit de beantwoording van vraag 19 blijkt dat er naar verwachting eind 1983 meer duidelijkheid zal zijn over de nieuwe koers die het Cevan eventueel gaat volgen. Heeft dit ook consequenties voor de automatisering van de GSD? Moet de GSD wachten tot er meer duidelijkheid is of krijgt men ontheffing? Als dat inderdaad het geval is, kan de wethouder ons iets meer daarover zeg gen? Bestaat de kans dat het Cevan de ontheffing zal toestaan? Ik stel deze vragen omdat ik heb begre pen dat men bij de GSD ten aanzien van de automatisering toch wat krap in de tijd zou komen te zitten, als er pas in 1984 meer duidelijkheid omtrent de nieuwe koers van het Cevan zou komen. De heer Kessler (weth.): Een tijdje heeft het er naar uitgezien dat er een koppeling werd gelegd tussen de ontheffingsaanvraag van de GSD en het werk van de Toekomstcommissie Cevan. Gelukkig is dit niet gebeurd. Tijdens de laatste dagelijkse bestuursvergadering van het Cevan is besloten de GSD in principe ontheffing te verlenen zonder dat daaraan extra kosten zijn verbonden. Men heeft in aanmer king genomen dat de ontheffing drie jaar van tevoren is aangevraagd en dat er rekening is gehouden met de afschrijvingstermijn van het systeem. Het zou daarom niet redelijk geweest zijn Leeuwarden voor de ze ontheffingsaanvraag extra kosten in rekening te brengen. Naar mijn mening heeft daarbij ongetwij feld een rol gespeeld het feit dat Leeuwarden, los van het GSD-systeem, verhoudingsgewijs ten opzich te van andere gemeenten een behoorlijke afzet van het Cevan voor zijn rekening neemt. Ik denk dat de kosten op dit moment gemiddeld al 15,-- per inwoner bedragen en daarmee zit Leeuwarden relatief hoog ten opzichte van andere gemeenten. De discussies in de Toekomstcommissie gaan ook wat meer in de richting van het uitgangspunt dat alle gemeenten die meedoen aan de gemeenschappelijke regeling eigenlijk min of meer in dezelfde mate aan de regeling zouden dienen deel te nemen. Samenvattend kan ik derhalve zeggen dat de ontheffing aan de GSD is verleend en dat de discussies over de toekomst van het Cevan worden voortgezet. D. Personeelsbeleid. Punten 21 t.e.m. 26. Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: Vraag 25 gaat over de rechtspositie van personeelsleden die deel uitmaken van een andere leefgemeenschap dan het gezin. Het zou door de leden van onze fractie die zitting hebben in de Commissie voor Georganiseerd Overleg op prijs worden gesteld als het in het ant woord genoemde rapport dat nog niet is vrijgegeven en waarvan het college in de laatste zin schrijft dat het hem juist lijkt de publicatie van het rapport en de eerste resultaten van het overleg af te wachten, in het GO zou worden ingebracht zodat men weet waar de problemen precies liggen. Het college noemt er wel enkele, maar wij denken dat het er meer zijn. 7 De heer Kessler (weth.): Die toezegging kan ik zonder meer doen. Op dit moment is het bedoelde rapport nog binnen het Centraal Orgaan ter discussie. Er moeten nog enkele overlegrondes worden door lopen. Op het moment dat die afgerond zijn, zal het rapport vermoedelijk naar alle gemeenten worden gestuurd en die zullen dan daarover een standpunt moeten innemen. Dat standpunt zal, zoals gebruike lijk, in het GO aan de orde komen. (Mevrouw Brandenburg—Sjoerdsma: U wilt de publicatie van het rapport eerst afwachten?) Ja, wij hebben het nog niet ontvangen De heer Siemonsma: In de beantwoording van vraag 26 stelt het college dat de bezuinigingen niet mogen leiden tot gedwongen ontslagen. Bezuiniging leidt echter wel tot het ontstaan van vacatures, va caturestoppen en het verloren kunnen gaan van arbeidsplaatsen. Het college zegt dat men op dit moment geen reden ziet voor het afsluiten van een arbeidsplaatsenovereenkomst. Gezien ook de problematiek waarmee de Commissie voor de Werkgelegenheid zich bezig houdt, hebben wij het idee dat er misschien toch nog wel eens sprake kan zijn van een arbeidsplaatsenovereenkomst. Zou dit punt in dit verband niet eens nader moeten worden bekeken? De heer Kessler (weth.): Persoonlijk denk ik dat het sluiten van een arbeidsplaatsenovereenkomst hier wat moeilijk is. In de vraag werd als voorbeeld de gemeente Leiden aangehaald. In die gemeente was er sprake van een groot aantal secundaire en ook tertiaire arbeidsvoorwaarden. Men heeft daar een redelijk royaal personeelsbeleid gevoerd en in die zin was het daarom voor de gemeente Leiden veel ge makkelijker dan het voor ons zou zijn om een relatief groot deel van de secundaire en tertiaire arbeids voorwaarden in te leveren in ruil voor extra arbeidsplaatsen. De gemeente Leeuwarden heeft altijd een redelijk matig personeelsbeleid gevoerd en daarom denk ik dat de mogelijkheden om dit soort arbeids plaatsenovereenkomsten aan te gaan hier veel geringer zijn. Dat neemt natuurlijk niet weg dat alle her- waarderingsvoorstellen in het GO worden besproken en dat vakorganisaties altijd de mogelijkheid heb ben een alternatief te bedenken voor bepaalde voorstellen die het college in het GO brengt. Met ande re woorden: Op zich bestaat de ruimte voor het sluiten van een arbeidsplaatsenovereenkomst nog wel, maar dan zal het naar mijn idee moeten gaan om de herwaarderingsvoorstellen die in het GO worden gebracht. Als men goede alternatieven biedt op basis waarvan toch het te herwaarderen bedrag boven tafel kan worden gehaald, zal het college zich over die voorstellen buigen. (De heer Siemonsma: Een alternatief aandragen is toch heel iets anders dan een arbeidsplaatsenovereenkomst afsl ui ten? De raad draagt ook alternatieven aan, maar kan moeilijk een arbeidsplaatsenovereenkomst afsluiten met de ge meente. Het zijn toch twee heel ongelijksoortige zaken? Ik weet dat het GO alternatieven kan aandra gen, maar het gaat hier om afspraken over een langere termijn waarbij door het inleveren van arbeids voorwaarden arbeidsplaatsen worden gegarandeerd. Er wordt in de beantwoording van de vraag niet ge zegd dat dit soort arbeidsplaatsenovereenkomsten niet kan worden afgesloten. Er wordt alleen gezegd dat men het sluiten van een arbeidsplaatsenovereenkomst op dit moment niet opportuun acht. Die uit spraak lijkt mij wat te ver gaan. Ik zou deze vraag graag in het kader van het werkgelegenheidsbeleid, ook met de gemeente als werkgever, nog eens willen bekijken in het raam van de totstandkoming van de nota werkgelegenheid.) Wij kunnen hierover in het kader van de totstandkoming van de nota werkgele genheid best nog eens in de Commissie voor de Werkgelegenheid praten. Daarnaast blijf ik van mening dat het voor het GO altijd mogelijk is in ruil voor arbeidsplaatsen een alternatief aan te bieden in de vorm van tertiaire, secundaire of misschien zelfs primaire arbeidsvoorwaarden, op grond waarvan het college kan besluiten de raad voor te stellen een arbeidsplaatsenovereenkomst af te sluiten, zoals dat ook met de gemeente Leiden is gedaan. (De heer Siemonsma: Ik hoop dat de mogelijkheid open blijft.) Punten 27 t.e.m. 37. De heer Pruiksma: Naar aanleiding van het antwoord op punt 28 over arbeidstijdverkorting en deeltijdarbeid vraag ik mij af of de ervaringen, zoals die momenteel bij de provincie zijn opgedaan, niet ons ook aanleiding zouden moeten geven op dit moment al over te gaan tot het op grotere schaal aannemen van mensen op basis van 32 uur per week. Voor zover mijn informatie strekt, heeft men bij de provincie de regeling getroffen en de beleidslijn gevolgd dat er, als er sprake is van vier mensen die in deeltijd 32 uur per week werken, een vijfde kan worden aangenomen en men zegt dat dit systeem daar uitstekend functioneert. Dit brengt mij op de vraag of het niet tijd is dat ook de gemeente Leeuwarden "rücksichtslos" tot een zelfde soort systeem met, weliswaar, beperkende bepalingen overgaat. Een tweede, wat meer algemene vraag gaat over deeltijdarbeid. Ik heb de vraag genoteerd bij punt 29. Uit de reactie van het college op de vragen die over deeltijd zijn gesteld, valt impliciet af te lei den dat het college geen lijstje heeft van functies die er zich niet toe zouden lenen om in deeltijd te worden vervuld. Dit brengt mij tot de conclusie dat iemand die in DSW-verband werkzaam is - bij de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1983 | | pagina 4